2.4.[eiser] heeft ter zake van de navolgende posten, over de periode tot en met eind december 2016, schadevergoeding gevorderd.
-
Reiskosten:
Nu het MST deze post ter zitting heeft erkend, zal de vordering ten bedrage van € 250,- worden toegewezen.
-
Huishoudelijke hulp:
[eiser] heeft een bedrag gevorderd van € 1.440,-, uitgaande van 24 weken volledige uitval thuis, gebaseerd op 4 uur per à € 15,- per uur. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat hij, net als zijn echtgenote die eveneens buitenshuis werkt, voor zijn uitval een relevante bijdrage leverde aan de taken in huis, waarvan hij de omvang daarvan schat op ca. 4 uur per week. [eiser] heeft er op gewezen dat zijn gehandicapte zoon het nodige extra huishoudelijke werk oplevert omdat hij zelf niets opruimt. Het MST betwist dat [eiser] voor zijn uitval thuis huishoudelijke klussen verrichtte. Dat algemeen geformuleerde verweer wordt, gelet op de realistisch te noemen inschatting door [eiser] , als onvoldoende gemotiveerd verworpen. Ook deze vordering ligt voor toewijzing gereed.
-
Extra telefoonkosten.
Nu het MST deze post ter zitting heeft erkend, zal de vordering ten bedrage van € 100,- worden toegewezen.
-
Kosten tuinman
[eiser] heeft, onderbouwd met nota's, over de jaren 2012 tot en met 2016 een bedrag gevorderd van in totaal € 4.543,50. Het MST heeft de hoogte van deze vordering betwist en meent dat slechts een eenmalig bedrag van ca. € 1.000,- tot € 1.500,- voor vergoeding in aanmerking komt.
De tuin van [eiser] is ongeveer 200 m2 groot. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser] die voor een belangrijk deel zelf onderhield, doch acht het gelet op én zijn levensstandaard én het gegeven dat zijn gehandicapte zoon al een extra belasting met zich brengt, evenzeer aannemelijk dat [eiser] ook wel eens een tuinman inschakelde. De rechtbank begroot de schade over de jaren 2012 tot en met 2016 in redelijkheid op een bedrag van € 750,- per jaar, derhalve in totaal € 3.750,-. Hetgeen ter zake meer wordt gevorderd, wordt afgewezen.
Op de vanaf 2017 gevorderde kosten voor tuinonderhoud wordt hieronder nader ingegaan.
-
Kosten tennisbaan.
Nu het MST deze post ter zitting heeft erkend, zal de vordering ten bedrage van € 1.710,00 worden toegewezen.
-
Computer onderhoud zoon
[eiser] vordert vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken voor computerhulp ten behoeve van zijn gehandicapte zoon ten bedrage van € 1.187,50 over de periode t/m 2014. [eiser] heeft betalingsbewijzen in het geding gebracht. Het MST heeft betwist gehouden te zijn om deze kosten te vergoeden omdat het hier geen schade van [eiser] , maar schade van zijn zoon betreft. Voorts betwist het MST het causaal verband. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze schadepost in dit specifieke geval wel als schade geleden door [eiser] te worden beschouwd, nu het hier werkzaamheden ten behoeve van zijn gehandicapte zoon betreft, die [eiser] altijd zelf voor hem deed, nu niet kon doen en waarvan [eiser] de kosten ook daadwerkelijk voor zijn zoon heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat de zoon van [eiser] een eigen inkomen heeft waaruit hij dergelijke kosten voldoet/kan voldoen.
De algemene geformuleerde betwisting dat het causaal verband ontbreekt wordt verworpen, nu [eiser] voldoende heeft toegelicht waarom hij in de periode waarop dit deel van de vordering betrekking heeft genoemde werkzaamheden niet voor zijn zoon kon verrichten. Het gevorderde bedrag ad € 1.187,50 zal worden toegewezen.
-
Arbeidsvermogensverlies
[eiser] vordert de gemiste managementfee tot 1 januari 2014. Hij zou na de verkoop van zijn bedrijf daar, via zijn management-BV, nog tot 1 januari 2014 werkzaamheden verrichten waarvoor zijn management-BV een fee ontving van € 11.900,- per maand (randnummer 74 e.v. dagvaarding). [eiser] ontving zijn loon vanuit de management-BV. Daarin vond ook pensioenopbouw plaats, hoe is niet gespecificeerd.
Over het bedrag dat [eiser] tot 1 oktober 2012 (privé) heeft ontvangen overweegt de rechtbank als volgt. In de dagvaarding staat dat [eiser] tot 1 oktober 2012 € 11.900,- per maand aan fee heeft gehad, terwijl [eiser] tijdens de comparitie van partijen desgevraagd heeft verteld dat hij aan inkomen € 8.000,- bruto per maand ontving tot 1 oktober 2012 en vanaf die datum een bedrag van € 5.000,- bruto per maand. Nu ‘fee’ gebruikelijk het tarief betreft dat een management-BV bij een opdrachtgever in rekening brengt en de betreffende werknemer vervolgens loon vanuit zijn management-BV ontvangt, begrijpt de rechtbank de stelling aldus dat de fee die werd betaald aan de management-BV € 11.900,- bedroeg en [eiser] aan loon aanvankelijk € 8.000,- en vanaf 1 oktober 2012 € 5.000,- ontving. Daarvan uitgaande berekend de rechtbank de schade ter zake van arbeidsvermogensverlies van [eiser] als volgt.
Met ingang van 1 oktober 2012 is de overeenkomst van opdracht beëindigd vanwege de frequente en langdurige uitval van [eiser] als gevolg van het letsel aan zijn pink. Zijn management-BV heeft sindsdien geen fee meer ontvangen en [eiser] een lager loon, de genoemde € 5.000,-. [eiser] heeft bij dagvaarding (wederom randnummer 74) zijn schade begroot op 15 maal € 11.900,-, doch een bedrag van € 85.377,- gevorderd. De omvang van de schade is op verzoek van [eiser] door NRL te Den Haag begroot op € 85.377,-.
Het MST heeft de verschuldigdheid van deze schadepost betwist nu niet [eiser] maar zijn vennootschap deze schade lijdt, [eiser] zelf een beëindigingsovereenkomst heeft gesloten en hij zijn werkzaamheden deels had kunnen uitvoeren.
[eiser] heeft ter zitting toegelicht dat het uitvoeren van zijn werkzaamheden in het kader van de overeenkomst van opdracht, omdat hij daarvoor veel met de auto op pad moest en veel computerwerk te doen had, niet realistisch was en er voor zijn voormalige bedrijf, de opdrachtgever, geen of te weinig perspectief in voortzetting van de relatie zat. Om die reden heeft hij met beëindiging ingestemd.
Dat [eiser] met de beëindiging van de overeenkomst van opdracht heeft ingestemd staat aan toekenning van schadevergoeding niet in de weg. Wel zal bij bepaling van de hoogte daarvan rekening moeten worden gehouden met enige restverdiencapaciteit, zoals door het MST bepleit.
In deze procedure gaat het om de schade van [eiser] , niet om schade van zijn management-BV. Nu [eiser] in plaats van € 8.000,- bruto per maand over de periode van 1 oktober 2012 tot 1 januari 2014 aan salaris € 5.000,- bruto per maand ontving, begroot de rechtbank zijn inkomensschade op vijftien maanden maal € 3.000,-, derhalve € 45.000,- bruto. Dat de restverdiencapaciteit van [eiser] een bedrag van € 5.000,- per maand te boven gaat is niet aannemelijk.
Het toe te wijzen bedrag is lager dan het door het NRL berekende bedrag. Het NRL heeft de schade begroot op € 85.377,-. De rechtbank mist bij die berekening een toelichting waaruit blijkt welke uitgangspunten zijn gehanteerd en waarom. Zo is niet duidelijk welke schade nu precies is berekend, de inkomensschade van [eiser] en/of de schade van de management-BV en/of schade van [eiser] in zijn hoedanigheid van aandeelhouder. De berekening is voor de rechtbank daarom niet bruikbaar.
Het door de rechtbank berekende bedrag van € 45.000,- bruto zal worden toegewezen, hetgeen meer is gevorderd wordt afgewezen.