ECLI:NL:RBOVE:2018:4058

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
C/08/222079 / FA RK 18-2114
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige kinderen naar het buitenland

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar twee minderjarige kinderen naar [plaats 2] in [land 3]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.V.S. Cassese, heeft aangevoerd dat zij een bestendige relatie heeft met de heer [A], die in [plaats 2] woont, en dat het voor haar en de kinderen financieel beter zou zijn om daar te gaan wonen. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R. Engwegen, heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen noodzaak is voor de verhuizing en dat deze niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waaronder de belangen van de kinderen, de noodzaak van de verhuizing en de voorbereiding daarvan. De rechtbank concludeert dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk is en dat deze vooral haar eigen belangen dient. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en bepaalt dat de ouders elk hun eigen kosten dragen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die liever in hun vertrouwde omgeving blijven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/222079 / FA RK 18-2114
beschikking van de meervoudige kamer van 17 september 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
verder te noemen; de moeder,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 2] ( [land 1] ),
belanghebbende,
verder te noemen; de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen.

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen, binnengekomen op 27 augustus 2018;
- het verweer met bijlagen, binnengekomen op 31 augustus 2018.
De voorzitter heeft op 3 september 2018 met na te noemen [minderjarige 1] gesproken.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft aansluitend aan het gesprek met [minderjarige 1] met gesloten deuren plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de heer A.A.M. Pots namens de raad voor de kinderbescherming, verder te noemen:
de raad.

2.De feiten

De vader en de moeder zijn [2002] te [plaats 1] met elkaar gehuwd.
Uit dit huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [plaats 1] op
[2005] ,
- [minderjarige 2] , geboren te [plaats 1] op [2008] .
De ouders en de kinderen bezitten de Nederlandse nationaliteit.
De ouders en de kinderen hebben zich in 2015 in Nederland gevestigd, na voordien in [land 2] en [land 1] te hebben gewoond.
Bij beschikking van 6 april 2016 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken, welke beschikking op 1 juli 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De vader en de moeder hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en neergelegd in het door hen op 24 respectievelijk 26 december 2015 ondertekende ouderschapsplan. Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de inhoud van hiervoor bedoeld ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kinderen.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 30 mei 2018 voornoemde beschikking van deze rechtbank gewijzigd en bepaald dat de door de vader aan de moeder te betalen partneralimentatie met ingang van 28 mei 2018 op nihil wordt gesteld en dat de kinderalimentatie met ingang van 28 mei 2018 op € 187,- per kind per maand wordt gesteld.

3.Het verzoek

De moeder verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de kinderen naar [plaats 2] ( [land 3] ) en voor inschrijving van [minderjarige 2] op de vrije basisschool [X] te [plaats 2] en [minderjarige 1] op de middelbare school het
[Y] te [plaats 2] met ingang van het schooljaar
2018-2019, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
De moeder stelt - kort en zakelijk weergegeven - het volgende.
Zij heeft gedurende ongeveer tweeëneenhalf jaar een relatie met de heer [A]
, die in [plaats 2] ( [land 3] ) woont. Er is sprake van een bestendige relatie en zij wil zich graag met de kinderen bij [A] in [plaats 2] vestigen. Het is voor [A] niet mogelijk om in [woonplaats moeder] te gaan wonen. Hij is gezagvoerder/instructeur/examinator en hij dient daarom in de buurt van een vliegveld te wonen. Hij kan ook niet in eenzelfde functie in Nederland werken als gevolg van afspraken tussen de Nederlandse Vereniging van Verkeersvliegers en de in Nederland actief zijnde luchtvaartmaatschappijen. De moeder vindt het belangrijk dat de kinderen weer in gezinsverband leven en dat zij het financieel goed hebben. Het lukt de moeder in Nederland niet om werk op haar eigen niveau te vinden. Zij verwacht in [plaats 2] , gemakkelijker werk te vinden. Momenteel is de moeder in deeltijd werkzaam bij [B] enontvangt zij een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet. De vader woont met zijn huidige echtgenote en hun kind in [land 1] . Voor de omgang tussen de vader en de kinderen heeft de verhuizing naar [plaats 2] geen negatieve gevolgen.

4.Het verweer

De vader heeft verweer gevoerd. Hij stelt dat er geen enkele noodzaak is om te verhuizen en dat moeder de verhuizing niet heeft doordacht en niet heeft voorbereid. Moeder heeft, zonder enige onderbouwing, gesteld dat zij in [plaats 2] meer kans heeft op een betaalde baan. Moeder stelt haar belangen boven die van de kinderen. De vader acht een verhuizing niet in het belang van de kinderen. Het sociale leven van de kinderen is in [woonplaats 1] . De reden voor de moeder om te verhuizen is een puur financiële. Kort nadat deze rechtbank bij beschikking van 30 mei 2018 de kinderalimentatie heeft verlaagd en de partneralimentatie op nihil heeft gesteld, heeft de moeder hem voor het eerst verteld dat zij met de kinderen naar [land 3] wil verhuizen. Zij heeft hem toen ook verteld dat het voor haar financieel niet meer mogelijk was om in Nederland te blijven wonen. Over de gevolgen voor de kinderen had zij op dat moment echter helemaal nog niet nagedacht. Daarom heeft de vader haar geen toestemming gegeven voor de verhuizing. De vader betwist bij gebrek aan wetenschap dat er sprake is van een bestendige relatie met [A] . Hij heeft hem bovendien nog nooit ontmoet. De kinderen willen ook niet verhuizen. Toen de vader weigerde om toestemming te geven voor de verhuizing, heeft de moeder hem medio juli 2018 gezegd dat de kinderen dan maar bij hem in [land 1] moesten gaan wonen. Hij heeft toen geprobeerd om de verhuizing van de kinderen naar [land 1] te regelen, maar dat is in dit korte tijdsbestek niet gelukt; de internationale school zat vol en op deze korte termijn kon de vader geen geschikte woonruimte vinden voor nog eens twee kinderen. Het gaat de moeder dan ook niet om het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , maar vooral om haar eigen belang. Een verhuizing naar [land 1] acht de man overigens ook niet in het belang van de kinderen. Hij is van plan om in 2020 weer naar Nederland te verhuizen; de dienst van buitenlandse zaken waar de vader momenteel werkzaam is, komt dan te vervallen. De kinderen zouden dan in korte tijd tweemaal verhuizen.

5.Het standpunt van de raad

De raad heeft geadviseerd om de verzoeken van de moeder op dit moment niet toe te wijzen. De moeder zou de kinderen een groot cadeau doen door niet naar [land 3] te verhuizen. De kinderen komen daar immers in een totaal andere sociale omgeving. Het belang van de moeder druist in tegen de belangen van de kinderen in het algemeen en tegen die van [minderjarige 1] in het bijzonder. [minderjarige 1] heeft heel veel moeite met het aangaan en onderhouden van vriendschappen. Het is in het belang van de ontwikkeling van haar identiteit dat zij in Nederland kan blijven wonen.

6.De beoordeling

De bevoegdheid en het toepasselijke recht
Deze rechtbank ontleent haar bevoegdheid ten aanzien van beslissingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid aan het bepaalde in artikel 8 lid 1 juncto artikel 61 [plaats 3] II-bis, nu de minderjarigen op het moment van indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden en ook thans hebben.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996), inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van minderjarigen. Ingevolge het bepaalde in artikel 15 HKBV 1996 past de bevoegde rechter zijn interne recht toe.
Dit betekent in deze zaak dat de Nederlandse rechter Nederlands recht toepast.
De verzoeken tot het verkrijgen van vervangende toestemming
Vast staat dat beide ouders met het ouderlijk gezag zijn belast.
De rechtbank stelt voorop dat de gezamenlijke gezagsuitoefening door partijen met
zich brengt dat moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in
beginsel toestemming van de vader behoeft.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent
de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter
neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Volgens vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing over een geschil
als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle belangen af
te wegen.
In overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad mag uit voornoemd artikel niet
worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke
gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn
beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te
nemen wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het
kind (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008). De navolgende
omstandigheden en belangen kunnen een rol spelen en dienen vervolgens te worden
meegewogen:
a. het recht en belang voor de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
b. de noodzaak om te verhuizen;
c. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
d. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
e. de mate waarin partijen in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
f. de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
g. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
h. de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
i. de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin zij geworteld zijn in hun omgeving of juist gewend zijn aan verhuizingen;
j. of de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing geheel of deels worden gecompenseerd door de verhuizende ouder.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben in
beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de kinderen en een nieuwe partner elders
een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na
een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
In dit geval hebben de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij hun moeder.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder de noodzaak om op dit moment met de kinderen naar [plaats 2] te verhuizen onvoldoende heeft aangetoond. Haar keuze om te verhuizen lijkt vooral te worden ingegeven door financiële motieven in het algemeen en de beschikking van deze rechtbank tot nihilstelling van de partneralimentatie in het bijzonder.
Dit terwijl het inkomen van de moeder door het wegvallen van de partneralimentatie niet substantieel lijkt te zijn gewijzigd. Zij heeft in haar verzoekschrift en ter zitting naar voren gebracht dat zij met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [plaats 2] wil gaan wonen bij [A] , omdat zij het bij hem financieel beter zullen hebben dan in [woonplaats 1] . Volgens de moeder is het voor [A] niet mogelijk om in [woonplaats 1] te gaan wonen vanwege zijn werk. Als gezagvoerder/instructeur/examinator dient hij in de buurt van een vliegveld te wonen. Gelet hierop lijkt de verhuizing naar het oordeel van de rechtbank vooral het eigen belang van moeder te dienen. Te meer nu de moeder niet heeft weersproken dat zij de kinderen bij de vader in [land 1] wilde laten wonen zodat zij zonder hen naar [plaats 2] kon verhuizen. Door te proberen de kinderen bij hun vader in [land 1] te laten wonen, stelde de moeder ook haar eigen belang boven het belang van de kinderen. De moeder heeft bovendien onvoldoende overtuigend toegelicht waarom het voor haar in [plaats 2] gemakkelijker is om werk op haar eigen niveau te vinden dan in [woonplaats 1] .
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de moeder op dit moment de verhuizing niet dan wel onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Pas nadat de rechtbank de partneralimentatie op nihil heeft gesteld, heeft de moeder voor het eerst een verhuizing naar [plaats 2] met de vader besproken. Dit besluit kwam voor hem als een volkomen verrassing. Ook de kinderen zijn door het besluit van hun moeder overvallen. Voormelde beschikking dateert van 30 mei 2018. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder in het korte tijdsbestek tussen die beschikking en deze procedure onvoldoende voorbereidingen kunnen treffen om de verhuizing naar [plaats 2] op een verantwoorde wijze te bewerkstelligen. Ter zitting is gebleken dat de moeder slechts eenmaal met de kinderen in [plaats 2] is geweest. Zij hebben toen het huis van [A] bekeken. De kinderen hebben zich daardoor nog geen (goed) beeld kunnen vormen van het dagelijkse leven in en rond [plaats 2] en van de woonsituatie bij [A] .
Dat de moeder, die ene keer dat zij met de kinderen in [plaats 2] was, met hen een school aldaar heeft bezocht, doet aan het oordeel van de rechtbank dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft doordacht en heeft voorbereid onvoldoende af. Vooral nu tijdens dat bezoek is gebleken dat de kinderen een achterstand hebben wat betreft de Franse taal ten opzichte van de andere kinderen op die school. [plaats 2] is weliswaar een Nederlandstalig deel van [plaats 3] , maar het is een feit van algemene bekendheid dat in en rond [plaats 3] overwegend Frans wordt gesproken en dat Franse les al in een vroeg stadium wordt gegeven op school. De moeder is daarom geadviseerd om de kinderen in de vakantie extra Franse lessen te laten volgen om de achterstand in te lopen. Daarvan is echter vanwege een langdurige vakantie van de moeder en de kinderen naar Bali deze zomer niets terecht gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder hiermee onvoldoende blijk gegeven van een goede voorbereiding op een verhuizing naar [plaats 2] en op de mogelijke consequenties hiervan voor de kinderen.
Uit het gesprek van de voorzitter van de meervoudige kamer van de rechtbank met [minderjarige 1] is duidelijk naar voren gekomen dat zij en [minderjarige 2] liever niet naar [plaats 2] verhuizen. Zij willen graag in [woonplaats 1] blijven wonen. Zij hebben daar vriendjes en vriendinnetjes. [minderjarige 1] gaat na de zomervakantie voor het eerst naar het voortgezet onderwijs. Zij komt in de klas met drie klasgenoten van de basisschool. Dit acht de rechtbank mede van belang, nu uit het verslag over een psychodiagnostisch onderzoek van [minderjarige 1] dat is opgemaakt in juni 2018 is gebleken dat [minderjarige 1] veel moeite heeft met het aangaan en onderhouden van vriendschappen.
Zij heeft er heel veel zin in om in [woonplaats 1] naar school te gaan juist vanwege die vriendschappen.
Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat aan de moeder op dit moment geen vervangende toestemming kan worden verleend voor een verhuizing naar [plaats 2] in [land 3] met de kinderen. De vader heeft vooralsnog terecht geweigerd om zijn toestemming te verlenen voor die verhuizing. De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan over een eventuele toekomstige verhuizing en de gevolgen daarvan voor de kinderen. De rechtbank acht een dergelijk gesprek uiterst zinvol. Vooral nu de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij zijn toestemming voor de verhuizing misschien niet zou hebben geweigerd wanneer de moeder hierover met hem in gesprek zou zijn gegaan en zij de verhuizing goed zou hebben doordacht en voorbereid. Vooral het gebrek aan communicatie, de haast en de ondoordachtheid ten aanzien van een eventuele verhuizing heeft de vader doen besluiten om tot op heden zijn toestemming niet te verlenen.
Afwijzing van het verzoek tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de verhuizing naar [plaats 2] brengt met zich dat het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen de kinderen in te schrijven op de [X en Y] school in [plaats 2] eveneens wordt afgewezen.
Omdat de vader en de moeder gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van ouders de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank:
1. wijst de verzoeken van de moeder af;
2. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. H.M. Jongebreur, voorzitter, mr. M.M. Lorist en mr. T.M. Blankestijn, allen tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op
17 september 2018 in tegenwoordigheid van G.M. Keupink, griffier.