6.3Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevinden zich twee Pro Justitia rapportages: een psychiatrische rapportage van 21 augustus 2018, opgesteld door I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater en V. Koksal, arts in opleiding tot psychiater, en een psychologische rapportage van 28 augustus 2018, opgesteld door P.M.A. van Oss, gezondheidszorgpsycholoog. Deskundigen Troost en Van Oss zijn ter terechtzitting van 4 september 2018 gehoord en hebben daarbij de in hun rapportages geformuleerde conclusies en adviezen herhaald en nader toegelicht.
In zowel de psychiatrische rapportage als de psychologische rapportage wordt – kort gezegd - geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een schizofrene stoornis ten tijde van alle tenlastegelegde feiten en een daaruit voortkomende acute psychose ten tijde van het eerste en tweede tenlastegelegde feit.
Aangezien schizofrenie een chronische ziekte is, verdachte al eerder psychotisch was en geen behandeling accepteerde, was hiervan sprake. Bij plaatsing in het Huis van Bewaring was verdachte bovendien ernstig psychotisch, aldus de deskundigen Troost en Koksal. Deskundige Troost heeft ter terechtzitting een nadere toelichting gegeven op de waargenomen psychotische verschijnselen. Bij verdachte was sprake van een niet te corrigeren overtuiging dat er een psychologisch spelletje met hem werd gespeeld en dat aangeefster de macht over hem had, en niet andersom. Verdachte heeft verklaard dat hij maar heel weinig zeggenschap over zijn handelen heeft, omdat hij vrijwel volledig wordt bestuurd door hogere machten. De psychotische verklaring van verdachte over het ten laste gelegde past bij het algemeen beeld van de door verdachte ervaren beïnvloeding. Verdachte kon daarom niet beschikken over zijn vrije wil en zijn handelen werd volledig bepaald door zijn psychotische stoornis ten gevolge van zijn schizofrenie. Troost en Koksal adviseren daarom om verdachte voor het eerste ten laste gelegde feit (de rechtbank begrijpt: het eerste en het tweede ten laste gelegde feit) volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Omdat verdachte zwijgt over het onder 4 tenlastegelegde feit kan de vraag of en in hoeverre er verband is tussen de geconstateerde diagnose en dat feit niet beantwoord worden.
Deskundige Van Oss acht het aannemelijk dat er bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een schizofrene stoornis. Op grond van het psychologisch/psychiatrisch beeld wat uit het onderzoek naar voren komt en de verklaringen van verdachte, wordt aannemelijk geacht dat verdachtes beoordelingsvermogen ten tijde van de verkrachting (de rechtbank begrijpt: het eerste en tweede ten laste gelegde feit) zodanig was aangetast door schizofrenie en de psychose dat het ten laste gelegde hieruit kan worden verklaard. Vanuit het psychotische waandenkbeeld van verdachte dat anderen hem via hun smartphone kunnen besturen, heeft verdachte ervaren dat aangeefster hem via een connectie naar zich toe heeft getrokken, toen zij op haar mobiele telefoon keek. Gezien verdachtes door paranoïde wanen gestoorde beoordelingsvermogen en het daaruit voortvloeiende onvermogen om zijn wil te bepalen voorafgaand en tijdens de verkrachting (de rechtbank begrijpt: het eerste en tweede ten laste gelegde feit) wordt geadviseerd verdachte deze feiten niet toe te rekenen. Aangezien verdachte niet heeft willen verklaren over feit 4 is het niet mogelijk het eventuele verband tussen verdachtes stoornis en feit 4 te beschrijven.
Het vorenstaande in acht genomen, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
1. Gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens
Zowel in het psychiatrische rapport als in het psychologische rapport wordt geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten 1, 2 en 4 leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van schizofrenie. Ten tijde van de feiten 1 en 2 was er volgens de deskundigen sprake van een psychotische stoornis ten gevolge van zijn schizofrenie. De rechtbank is van oordeel dat de in de rapportages gegeven motivering en de toelichting die door de deskundigen ter zitting is gegeven voornoemde diagnostische conclusie kan dragen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
2. Causaal verband
Anders dan de officier van justitie komt de rechtbank op grond van de rapportages tot het oordeel dat de verdachte (mede) als gevolg van de psychose tot de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 is gekomen. Het causale verband tussen de ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de bewezen verklaarde feiten staat daarmee vast.
Ten aanzien van feit 4 overweegt de rechtbank dat, nu verdachte bij de politie, bij de deskundigen en ter zitting niet heeft willen verklaren over dit feit het niet mogelijk is een causaal verband tussen de stoornis en het gepleegde strafbare feit vast te stellen.
3. Begrip van wederrechtelijkheid
Van (poging tot) verkrachting kan worden aangenomen dat vrijwel iedereen weet dat het plegen van de door die strafbaarstelling bestreken handeling (het door dwang ondergaan van het seksueel binnendringen van het lichaam), strafbaar is. De verdachte vormt hierop geen uitzondering. Hij was doordrongen van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, zo blijkt ook uit zijn verklaring ter terechtzitting van 4 september 2018.
4. Beperking van handelen door stoornis
Tot slot dient te vraag te worden beantwoord of de ziekelijke stoornis meebracht dat de verdachte niet of onvoldoende in staat was in overeenstemming met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van de feiten te handelen (kort gezegd: dat hij niet anders kon handelen).
Bij beantwoording van die vraag heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen .
Verdachte heeft verklaard dat hij werd bestuurd door aangeefster via haar mobiele telefoon. Verdachte heeft noch bij de politie, noch bij de deskundigen, noch bij de rechtbank inzicht gegeven in de wijze waarop die besturing plaatsvond en hoever die besturing reikte. Zijn verklaringen hierover zijn summier. In het bijzonder is onduidelijk gebleven – anders dan dat hij door haar bestuurd werd – wat vanuit zijn waandenken aanleiding is geweest voor de seksuele handelingen en het geweld jegens aangeefster. Verder vindt de rechtbank van belang dat verdachte er blijk van heeft gegeven tijdens zijn handelen doordrongen te zijn geweest van het wederrechtelijke daarvan, dat hij in de vroege ochtend van 4 april 2018 is gezien door politieagenten, die hem aanspraken omdat hij buiten sliep, dat hij dezelfde ochtend (na het bewezen verklaarde) ook bij Humanitas is geweest, waar hij bekend was, en dezelfde avond enkele uren bij zijn ouders heeft doorgebracht. Er zijn daarbij kennelijk geen bijzonderheden opgevallen voor wat betreft het gedrag en functioneren van verdachte.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank niet zondermeer dat verdachte in het geheel niet kon beschikken over zijn vrije wil.
De deskundigen Troost en Koksal vermelden in hun rapportage ten aanzien van hun advies over de toerekenbaarheid het volgende: “Hij heeft tegenover de behandelende psychiater verklaard dat hij maar
heel weinig zeggenschapover zijn handelen heeft nu hij
vrijwel volledigwordt bestuurd door hogere machten. De psychotische verklaring van betrokkene over het ten laste gelegde past dus in het algemene beeld van de door betrokkene ervaren beïnvloeding. Betrokkene kon daarom niet beschikken over zijn vrije wil en zijn handelen werd volledig door zijn psychotische stoornis ten gevolge van zijn schizofrenie bepaald. Ondergetekenden adviseren u daarom betrokkene voor het ten laste gelegde feit de verkrachting, volledig ontoerekenbaar te verklaren.” Naar het oordeel van de rechtbank volgt ook uit deze onderbouwing van het advies onvoldoende dat verdachte in het geheel niet kon beschikken over zijn vrije wil.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te concluderen dat verdachte op het moment van het bewezenverklaarde handelen onder de feiten 1 en 2 zo volledig werd beheerst door een psychose, dat hij niet anders kón handelen dan hij heeft gedaan. Daarom kan van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, zoals door de deskundigen geadviseerd, geen sprake zijn. De rechtbank ziet in het hiervoor overwogene wel redenen om de feiten 1 en 2 in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Ten aanzien van het onder feit 4 bewezen verklaarde overweegt de rechtbank dat nu enig causaal verband tussen de stoornis en het handelen van verdachte om voornoemde redenen niet kan worden aangetoond, verdachte dit feit volledig toegerekend wordt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten strafbaar is, nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.