ECLI:NL:RBOVE:2018:3371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
6874023 \ HA VERZ 18-49
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • J.A.O.M. van Aerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van een arbeidsovereenkomst door werkgever

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, wordt een verzoek behandeld van de verwerende partij, een werknemer, om een proceskostenveroordeling. Dit verzoek volgt op de intrekking van een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, de verzoekende partij, één dag voor de geplande zitting. De kantonrechter verwijst naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 3 juni 2016, waarin is bepaald dat een gedaagde na intrekking van een kort geding door de eiser de voorzieningenrechter kan verzoeken om een proceskostenveroordeling. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde tijdig een verzoek heeft ingediend en dat de intrekking van het verzoekschrift niet leidt tot verval van de aanhangigheid van de zaak.

De kantonrechter overweegt dat het Bureau, de verzoekende partij, niet heeft voldaan aan de verplichting om de verwerende partij gelijktijdig op de hoogte te stellen van de intrekking van het verzoek. Dit heeft geleid tot de beslissing om het verzoek van de verwerende partij om een proceskostenveroordeling alsnog te behandelen. De kantonrechter oordeelt dat de verwerende partij recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, maar dat deze niet volledig kan worden toegewezen. In plaats daarvan wordt 3/4 deel van het gebruikelijke tarief van € 600,= voor een WWZ-procedure als redelijk en toewijsbaar beschouwd, wat resulteert in een toewijzing van € 450,= voor het salaris van de gemachtigde.

De beschikking eindigt met de veroordeling van het Bureau in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 450,=, en de afwijzing van het meer of anders gevorderde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 6874023 \ HA VERZ 18-49
Beschikking van de kantonrechter van 31 augustus 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING BUREAU SOCIAAL RAADSLIEDEN HARDENBERG,
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
verzoekende partij, verder te noemen ‘het Bureau’,
gemachtigde: mr. F.A.J.M. Koekoek
tegen
[verweerder],
wonende te [plaats] ,
verwerende partij, verder te noemen [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.C. Janus-Maaskant.

1.De procedure

1.1.
Het Bureau heeft een verzoekschrift tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst ingediend, ontvangen ter griffie op 2 mei 2018. Op 1 augustus 2018 heeft het Bureau nadere producties ingediend.
1.2.
Aanvankelijk is een mondelinge behandeling bepaald op 12 juni 2018. Op verzoek van partijen is de zitting uitgesteld. De mondelinge behandeling is vervolgens bepaald op 15 augustus 2018.
1.3.
[verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend, ontvangen ter griffie op 3 augustus 2018. Op 13 augustus 2018 heeft zij aanvullende producties ingediend.
1.4.
Bij brief van 13 augustus 2018, ontvangen ter griffie op 14 augustus 2018 (derhalve één dag voor de zitting), heeft de gemachtigde van het Bureau aan de kantonrechter meegedeeld dat zij het verzoek intrekt.
1.5.
Bij brief, verzonden en ontvangen per fax op 14 augustus 2018, heeft (de gemachtigde van) [verweerder] om toekenning van een proceskostenveroordeling gevraagd, zoals in het verweerschrift is omschreven.
1.6.
Op 21 augustus 2018 heeft de gemachtigde van het Bureau schriftelijk op dit verzoek gereageerd.
1.7.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.
Voor de beoordeling van het verzoek van [verweerder] om een proceskostenveroordeling uit te spreken, zoekt de kantonrechter aansluiting bij de uitspraak van de Hoge Raad van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087). Op grond van dat arrest kan een gedaagde na intrekking van een kort geding door eiser de voorzieningenrechter vragen om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Van belang is in dat geval dat de gedaagde tijdig een verzoek doet om een proceskostenveroordeling (uiterlijk 14 dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen). De aanhangigheid van het kort geding komt in dat geval niet te vervallen door de intrekking. De kantonrechter ziet in de hierna te noemen feiten en omstandigheden aanleiding om het onderhavige verzoek naar analogie van deze uitspraak te behandelen.
2.2.
In het verzoekschrift van het Bureau zijn verwijten jegens [verweerder] neergelegd en is verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden (overigens zonder te benoemen op welke grond uit artikel 7:669 BW lid 3 zij dat wenst). De geplande mondelinge behandeling is in eerste instantie uitgesteld in verband met een second opinion bij de bedrijfsarts. De mondelinge behandeling is daarop bepaald op 15 augustus 2018. Op 3 augustus 2018 heeft (de gemachtigde van) [verweerder] een verweerschrift met producties ingediend. Op 14 augustus 2018, één dag voor de geplande zitting, wordt per gewone post ter griffie het bericht van intrekking van het Bureau ontvangen. Gebleken is dat het Bureau heeft nagelaten om [verweerder] gelijktijdig van die intrekking op de hoogte te stellen. [verweerder] is op 14 augustus 2018 door de griffier telefonisch van de intrekking op de hoogte gesteld. In deze omstandigheden acht de kantonrechter het gerechtvaardigd om alsnog te beslissen op het verzoek van [verweerder] om een proceskostenveroordeling.
2.3.
[verweerder] heeft zijn verzoek om een proceskostenveroordeling tijdig (binnen 14 dagen na 15 augustus 2018) gedaan. [verweerder] verzoekt om toekenning van de werkelijk gemaakte volledige proceskosten, zoals in zijn verweerschrift is omschreven. Volgens vaste rechtspraak kan daarvan alleen in buitengewone omstandigheden sprake zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat het onderhavige verzoek daaraan voldoet. Nu de zitting vanwege de intrekking niet is gehouden en de zaak kort voor de geplande zittingsdatum is ingetrokken, acht de kantonrechter 3/4 deel van het gebruikelijke tarief van € 600,= voor een WWZ procedure als de onderhavige redelijk en toewijsbaar. Derhalve zal een bedrag van € 450,= voor salaris gemachtigde worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter,
3.1.
veroordeelt het Bureau in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerder] begroot op € 450,= ter zake van salaris gemachtigde;
3.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.O.M. van Aerde, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2018.
(AP)