ECLI:NL:RBOVE:2018:316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
5622720 \ CV EXPL 17-103
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van een overeenkomst en misbruik van procesrecht in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 23 januari 2018 vonnis gewezen in een zaak tussen [X] en [Y] over de vervalsing van een overeenkomst. [X] vorderde op basis van een leningsovereenkomst die volgens hem door [Y] was ondertekend. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de handtekening op de overeenkomst niet van [Y] afkomstig is, op basis van een deskundigenrapport dat concludeerde dat de kans dat de handtekening door [Y] zelf is gezet zeer klein is. Dit leidde tot de conclusie dat de leningsovereenkomst vervalst was.

De procedure omvatte een deskundigenonderzoek naar de handtekening, waarbij de deskundige de hypothese heeft onderzocht of de handtekening door [Y] zelf was geplaatst of door een andere persoon. De resultaten van het onderzoek gaven aan dat de handtekening niet door [Y] was gezet, wat leidde tot de afwijzing van de vordering van [X]. De kantonrechter oordeelde dat [X] misbruik van procesrecht had gemaakt door een valse overeenkomst als basis voor zijn vordering te gebruiken, wat resulteerde in een veroordeling tot betaling van de proceskosten aan [Y].

De kantonrechter heeft [X] veroordeeld in de werkelijke proceskosten van [Y] ter hoogte van € 770,00, evenals de kosten van het deskundigenbericht van € 2.480,50. De vordering van [Y] in reconventie werd niet inhoudelijk behandeld, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld. Het vonnis is uitgesproken door mr. C.H. de Haan en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5622720 \ CV EXPL 17-103
Vonnis van 23 januari 2018
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen [X] ,
gemachtigde: mr. W. Doornink, toegevoegd onder nummer 4ME7307,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen [Y] ,
gemachtigde: mr. C. de Vries, toegevoegd onder nummer 4MG0185

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 juli 2017
- het deskundigenbericht van 5 oktober 2017 met de daarbij behorende nota
- de akte na deskundigenbericht van [X]
- de akte na deskundigenbericht van [Y] .
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie

2.1.
[Y] heeft bij zijn akte na deskundigenbericht een aantal producties overgelegd. Een deel daarvan betreft nieuwe stukken, waarop [X] nog niet heeft kunnen reageren. Aangezien de kantonrechter de betreffende producties niet aan zijn beslissing ten grondslag legt, bestaat er geen aanleiding [X] de gelegenheid te geven daarop alsnog te reageren.
2.2.
In het tussenvonnis van 11 juli 2017 heeft de kantonrechter een deskundigenonderzoek bevolen om vast te stellen of de handtekening op de bij dagvaarding als productie 1 overgelegde
Family Loan Agreementafkomstig is van [Y]
.In het betreffende vonnis is drs. W.P.F. Fagel, handelend onder de naam Wil Fagel Forensisch Onderzoek van handschrift en handtekeningen als deskundige benoemd en zijn aan hem de volgende vragen voorgelegd:
1. Kunt u vaststellen of de met de hand geschreven [naam van Y] op het
family loan agreementdoor [Y] zelf is geplaatst?
2. Zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid is deze naam door [Y] zelf geplaatst?
3. Welke overige opmerkingen acht u van belang voor een goede beoordeling van het geschil?
2.3.
De deskundige heeft in zijn rapport d.d. 5 oktober 2017 voor wat betreft de interpretatie van zijn onderzoeksresultaten het volgende vermeld:
“De resultaten van het vergelijkend onderzoek tussen de betwiste ondertekening en het referentiehandschrift van [Y] liggen in de lijn der verwachting wanneer deze ondertekening niet door de heer [Y] zelf is geschreven. Het geheel aan verschillen zoals dat is waar te nemen tussen de betwiste ondertekening en het handschrift van [Y] is zwaarwegend. De kans om al deze verschillen aan te treffen in een door hemzelf geschreven ondertekening “ [naam van Y] ” acht ik zeer klein. De betwiste ondertekening maakt bovendien een vlot geschreven indruk, zodat ook verdraaiing geen plausibele verklaring is voor de gevonden verschillen.”
2.4.
De conclusie uit het rapport van de deskundige luidt als volgt:
“Voorafgaande aan het onderzoek waren de volgende hypothesen geformuleerd voor de betwiste ondertekening op de in het geding zijnde leenovereenkomst [001]:
Hypothese 1: De naam [van Y] op de in het geding zijn leenovereenkomst is geschreven door
[Y] zelf.
Hypothese 2: De naam [van Y] op deze leenovereenkomst is geschreven door een
willekeurige andere persoon.
De resultaten van het vergelijkend onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 2 waar is (de ondertekening is door een andere persoon geschreven) dan wanneer hypothese 1 waar is.”
2.5.
In het rapport van de deskundige staat tot slot ten aanzien van de reactie van partijen op het conceptrapport onder meer nog vermeld:
“(…) De reacties betreffen niet zozeer de inhoud van het conceptrapport als wel een verzoek van mr. Doornink om [Y] alsnog te bewegen tot afgifte van het inschrijfformulier bij Fontys, teneinde dit mede bij het vergelijkend onderzoek te betrekken. Namens haar cliënt deelde mr. De Vries mee dat gebleken is dat Fontys niet langer over het aanvraagformulier beschikt.
Naar aanleiding van het verzoek van mr. Doornink wijs ik op het door mij gestelde onder 3.2 van dit rapport. Gezien de hier gerapporteerde bevindingen met betrekking tot het beschikbare referentiemateriaal ligt het niet in de lijn der verwachting dat nader onderzoek met medeneming van het bedoelde inschrijfformulier tot een andere conclusie zou leiden.”
2.6.
[X] kan zich niet verenigen met de conclusies uit het rapport van de deskundige. Hij stelt zich op het standpunt dat de deskundige ook de beschikking had moeten krijgen over het inschrijfformulier van Fontys uit 2010 dat [Y] in dezelfde periode als de leningsovereenkomst zou hebben ondertekend. Volgens [X] vertoont de handtekening op dat inschrijfformulier aanzienlijke gelijkenis met de handtekening op de leningsovereenkomst. [X] stelt dat [Y] Fontys geen toestemming heeft verleend om het betreffende inschrijfformulier met (de raadsman van) [X] te delen en dat [Y] door het achterhouden van dat essentiële document in strijd handelt met het bepaalde in artikel 21 Rv.
2.7.
[Y] betwist dat hij essentiële stukken heeft achtergehouden. Hij stelt zich op het standpunt dat hij Fontys herhaaldelijk om toezending van het vermeende handgeschreven inschrijfformulier uit 2010 heeft verzocht en dat Fontys telkens heeft aangegeven niet over een dergelijk formulier te beschikken. [Y] wijst er ook op dat de deskundige in zijn rapport heeft opgemerkt dat het betrekken van het inschrijfformulier bij het onderzoek waarschijnlijk niet tot een andere conclusie zal leiden en meent dat het deskundigenrapport op correcte wijze tot stand is gekomen.
2.8.
De vraag of [Y] het vermeende inschrijfformulier van Fontys uit 2010 heeft achtergehouden doet naar het oordeel van de kantonrechter niet ter zake. De deskundige heeft in zijn rapport, zoals [Y] ook aanvoert, immers kenbaar gemaakt dat het gezien de bevindingen met betrekking tot het beschikbare referentiemateriaal niet in de lijn der verwachting ligt dat nader onderzoek met medeneming van het betreffende inschrijfformulier tot een andere conclusie zou leiden. Aan het verweer van [X] tegen het deskundigenbericht zal derhalve voorbij worden gegaan.
2.9.
Nu aan het verweer van [X] tegen het rapport van de deskundige voorbij wordt gegaan en er naar het oordeel van de kantonrechter ook verder geen steekhoudende en zwaarwegende redenen zijn om het rapport van de deskundige niet te volgen, neemt de kantonrechter de conclusies van de deskundige over. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat de bij dagvaarding als productie 1 overgelegde
Family Loan Agreementniet door [Y] is ondertekend en dus een vervalsing betreft.
2.10.
[X] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld bewijs te willen leveren door middel van een handschriftonderzoek,
al dan niet in combinatie met het horen van getuigen.
In zijn akte na deskundigenbericht heeft [X] niet aangevoerd inderdaad ook nog getuigen te willen horen, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dit niet het geval is.
2.11.
Nu [X] niet is geslaagd in het bewijs van de door hem gestelde leningsovereenkomst, zal zijn vordering worden afgewezen.
2.12.
[X] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. [Y] maakt primair aanspraak op de daadwerkelijk door hem gemaakte proceskosten ad € 770,00, zijnde de bij de aan hem verleende toevoeging opgelegde eigen bijdrage. Hij voert daartoe aan dat [X] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, althans misbruik heeft gemaakt van het (proces)recht door onterecht te stellen dat [Y] met [X] een overeenkomst van geldlening is aangegaan en willens en wetens een valselijk opgemaakte overeenkomst als grondslag voor een vermeende vordering te gebruiken.
2.13.
Op grond van de door [Y] overgelegde kopie van de toevoeging staat vast dat aan hem inderdaad een eigen bijdrage is opgelegd van € 770,00. Een veroordeling in de
werkelijk gemaakte proceskosten is volgens vaste jurisprudentie alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering of het voeren van verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als een partij haar vordering of verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het voeren van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
2.14.
Zoals overwogen, moet het er gelet op de uitkomst van het deskundigenbericht voor worden gehouden dat de leningsovereenkomst is vervalst. Door het vervalsen van een overeenkomst en die overeenkomst vervolgens als grondslag voor een vordering te gebruiken heeft [X] naar het oordeel van de kantonrechter misbruik van procesrecht gemaakt en bovendien in strijd gehandeld met de in artikel 21 Rv voorgeschreven waarheidsplicht. [Y] is hierdoor nodeloos op kosten gejaagd. [X] zal derhalve worden veroordeeld in de daadwerkelijk door [Y] gemaakte proceskosten ad
€ 770,00. Ook zal hij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht ad € 2.480,50.
2.15.
Aangezien het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van de deskundige ad
€ 2.480,50 voorlopig in debet zijn gesteld, zal de kantonrechter ex artikel 244 lid 1 Rv [X] veroordelen dit bedrag aan de griffier te voldoen.

3.De verdere beoordeling in reconventie

3.1.
[Y] heeft zijn vordering in reconventie, zo is ter zitting gebleken, ingesteld onder de voorwaarde dat hij in conventie tot betaling van enig bedrag aan [X] wordt veroordeeld. Met de beslissing in conventie is deze voorwaarde niet vervuld, zodat de kantonrechter niet toekomt aan de inhoudelijke behandeling van de reconventionele vordering.
3.2.
Nu de vordering van [Y] niet inhoudelijk wordt behandeld, kan geen van partijen als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en dient een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege te blijven. Van een ondeugdelijke vordering of van nodeloos gemaakte of veroorzaakte kosten is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Evenmin is sprake van de situatie dat de eis in voorwaardelijke reconventie gelet op de samenhang van de gedingen in conventie en reconventie een redelijke vorm van verdediging vormt (vgl. HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO 9673).

4.De beslissingDe kantonrechter

in conventie
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [X] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [Y] begroot op € 770,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
veroordeelt [X] tot betaling van het in debet gestelde bedrag van schadeloosstelling en het loon van de deskundige ad € 2.480,50 aan de griffier nadat [X] daarvoor een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) heeft gekregen;
4.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
(md)