ECLI:NL:RBOVE:2018:3112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/220359 / KG ZA 18-202
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over hinder, vernieling van eigendommen en schending van privacy tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt in Almelo, hebben twee buren, [A] c.s. en [X] c.s., een conflict dat leidt tot een kort geding. De buren zijn sinds 2009 naast elkaar woonachtig in een twee-onder-een-kapwoning en hebben sinds enkele jaren een verstoorde relatie. [A] c.s. vorderen in conventie onder andere een verbod op onrechtmatige hinder en vernieling van hun eigendommen door [X] c.s., terwijl [X] c.s. in reconventie ook vorderingen indienen tegen [A] c.s. De voorzieningenrechter oordeelt dat beide partijen elkaar beschuldigen van onrechtmatig handelen, maar dat er onvoldoende bewijs is om de vorderingen toe te wijzen. De rechter benadrukt dat in een kort geding de spoedeisendheid en de aannemelijkheid van de vorderingen cruciaal zijn. De rechter komt tot de conclusie dat er geen onrechtmatige hinder of vernieling is vastgesteld en dat de vorderingen in zowel conventie als reconventie worden afgewezen. Tevens wordt er opgemerkt dat de geschillen tussen partijen niet zijn opgelost en dat het wenselijk is dat zij met elkaar in gesprek gaan om tot een oplossing te komen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/220359 / KG ZA 18-202
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2018
in de zaak van

1.[A] ,

2.
[B],
beide wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.F. Wolbers te Delden,
tegen

1.[X] ,

2.
[Y],
beide wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T. Scheele te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [X] c.s., dan wel afzonderlijk [A] , [B] , [X] en [Y] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de aanvullende producties van de zijde van [A] c.s.,
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties,
  • de mondelinge behandeling d.d. 15 augustus 2018, alwaar [A] c.s., bijgestaan door
1.2.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[A] c.s. en [X] c.s. zijn sinds 2009 buren van elkaar en wonen in een twee-onder-een-kap-woning aan de [straat] te [plaats] . Sinds een aantal jaren leven partijen in onmin met elkaar.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[A] c.s. vorderen in conventie samengevat weergegeven - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [X] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden: zich schuldig te maken aan het plegen van onrechtmatige hinder, zoals vermeld in de dagvaarding, eigendommen van [A] c.s. te (doen) vernielen, en het woon- en leefgenot en de te respecteren privacybelangen van [A] c.s. alsmede het gezin te verstoren, althans te beslissen als de voorzieningenrechter geraden voorkomt. Tevens vorderen [A] c.s. [X] c.s. te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
[X] c.s. vorderen in reconventie - samengevat weergegeven - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [A] c.s.:
I. op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden: zich schuldig te maken aan het plegen van onrechtmatige hinder, eigendommen van [X] c.s. te vernielen en het woon- en leefgenot en de te respecteren privacybelangen van [X] c.s. te verstoren, en
II. te verplichten tot het onderhoud van de bomen en andere planten in hun tuin, waarbij rekening dient te worden gehouden met een hoogte van maximaal 2 meter, en te verplichten om de overkapping boven de grond van [X] c.s. te verwijderen.
III. te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure.
3.3.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de stellingen over en weer maken beide partijen elkaar (hoofdzakelijk) het verwijt dat er sprake is van onrechtmatig handelen dan wel onrechtmatig gedrag. Daarbij betwisten zij beiden dat zij zich zelf aan dergelijk handelen dan wel gedrag schuldig maken. Beide partijen wijzen de ander aan als veroorzaker van de conflicten die tussen hen zijn ontstaan. In de meeste gevallen komt het bij burenruzies met dergelijke wederzijdse beschuldigingen erop neer dat het gaat om het woord van de een tegen het woord van de ander, waardoor moeilijk valt te achterhalen wie van beiden het gelijk aan zijn zijde heeft. In dit geval is dat niet anders.
4.2.
Daarbij komt dat onderhavige procedure een kort geding betreft. Dit betekent dat partijen een spoedeisend belang moeten hebben bij een vordering. Voor toewijzing van een vordering is voorts vereist dat de aan die vordering ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over de geschillen tussen partijen.
4.3.
Voor de toewijsbaarheid van een vordering is tevens vereist dat deze voldoende duidelijk en bepaalbaar is.
4.4.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de voorzieningenrechter de vorderingen van partijen beoordelen.
4.5.
De spoedeisendheid van het gevorderde in conventie en het gevorderde in reconventie als vermeld onder 3.2. onder I. vloeit voldoende uit de stellingen van partijen voort. Deze vorderingen zijn immers gebaseerd op (vermeend) stelselmatig en voortdurend onrechtmatig handelen, hetgeen naar zijn aard spoedeisend is.
4.6.
Partijen beschuldigen elkaar over en weer van het plegen van onrechtmatige hinder. Zij hebben ter onderbouwing diverse voorvallen, handelingen dan wel gedragingen gesteld.
4.7.
Ter beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder zijn de criteria van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepalend. Of is gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder, alsmede van de omvang van de daardoor veroorzaakte schade, in verband met de verdere omstandigheden van het geval. Hierbij moet - onder meer - rekening worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden
kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. In het bijzonder geldt in het geval van buren dat hetgeen zij van elkaar te dulden hebben in sterke mate afhankelijk is van de individuele omstandigheden van het geval. Daarbij zullen buren altijd wel enige hinder van elkaar ondervinden. Van partijen mag over en weer worden verwacht dat zij elkaars woongenot respecteren en zich ertoe inspannen de ander daarin niet te storen.
4.8.
Nog daargelaten dat zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie op dit punt te onbepaald zijn en bij toewijzing zouden leiden tot executiegeschillen, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld of er sprake is van onrechtmatige hinder in vorenbedoelde zin. Daartoe acht de voorzieningenrechter redengevend dat partijen over en weer betwisten dat er sprake is van onrechtmatige hinder jegens de ander. Gelet op deze betwistingen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans onvoldoende vast komen te staan dat er recent sprake is geweest van onrechtmatige hinder van de ene partij jegens de andere partij. In dit kader wil de voorzieningenrechter ook niet onvermeld laten dat partijen weliswaar diverse voorvallen stellen, maar dat zij deze niet (voldoende) hebben geconcretiseerd en gespecificeerd en dat veel van deze (door [A] c.s.) gestelde voorvallen zich reeds enkele jaren geleden hebben voorgedaan. Bovendien is het antwoord op de vraag of een bepaalde gedraging of uiting intimiderend is en in die zin onrechtmatige hinder oplevert subjectief van aard. Teneinde vast te stellen of er in het onderhavige geval sprake is van onrechtmatige hinder, is (dan ook) nader onderzoek naar de gestelde feiten dan wel omstandigheden, met mogelijk bewijslevering, noodzakelijk. Daarvoor leent deze kort gedingprocedure zich, gelet op haar aard, niet. Dit betekent dat de vordering in conventie en de vordering in reconventie ter zake onrechtmatige hinder zal worden afgewezen.
4.9.
Partijen beschuldigen elkaar voorts over en weer van het vernielen van hun eigendommen.
4.10.
De voorzieningenrechter begrijpt [A] c.s. aldus dat zij het door hen in conventie gevorderde verbod tot vernieling van hun eigendommen hoofdzakelijk baseren op het voorval dat [X] c.s. op 22 september 2017 de esdoorn van [A] c.s. ongevraagd hebben gesnoeid en dat daardoor schade is ontstaan. Ter onderbouwing wordt verwezen naar het overgelegde schaderapport van Touch Trees van 15 november 2017.
4.11.
[X] c.s. betwisten dat zij eigendommen hebben vernield van [A] c.s.. Zij stellen - samengevat weergegeven – dat zij [A] c.s. diverse malen hebben verzocht om de esdoorn terug te snoeien, omdat de dakshingle door de overhangende takken kapot gaat en hierdoor 5 jaar lang minder meegaat. Omdat [A] c.s. niet van plan waren om te snoeien, hebben [X] c.s. rechtsbijstand van Achmea ingeschakeld. Nadat [A] c.s. de esdoorn niet hebben gesnoeid binnen de daarvoor gegeven termijnen, zijn [X] c.s. zelf gaan snoeien om de schade aan de dakshingle te voorkomen. De esdoorn is op een normale manier gesnoeid waardoor geen sprake kan zijn van vernieling. Ter onderbouwing wordt verwezen naar het e-mailbericht van R. Wobben, boomtechnisch adviseur, van
20 juli 2018.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. [X] c.s. mogen
- gelet op het bepaalde in het eerste lid van artikel 5:44 BW - slechts overhangende takken op eigen gelegenheid verwijderen indien zij [A] c.s. hebben gewezen op het feit dat deze takken overhangen en [A] c.s. ondanks aanmaning niet zelf de takken verwijderen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat Achmea [A] c.s. in ieder geval twee keer hebben aangeschreven over de esdoorn en dat hen termijnen zijn gegeven om de boom zelf te snoeien. Door [X] c.s. is weliswaar ter zitting erkend dat zij enkele dagen voor de afloop van de tweede termijn de boom hebben gesnoeid, maar daarmee staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet vast dat zij de boom hebben vernield. Aan het door [A] c.s. overgelegde schaderapport van Touch Trees kan in dit verband niet de waarde worden toegekend die zij daaraan hechten. Het rapport biedt geen, althans onvoldoende, inzicht in de oorzaak van de schade en waaruit deze schade zou bestaan. In feite bevat het rapport niet meer dan een berekening van de kosten (schade) indien er een nieuwe esdoorn wordt aangeschaft. Om vast te kunnen stellen of de esdoorn door [X] c.s. is vernield, is, gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] c.s., dan ook nader onderzoek noodzakelijk. Zoals hiervoor reeds is overwogen leent deze procedure zich daar niet voor.
4.13.
Voor (mogelijke) toekomstige snoeibeurten van de esdoorn en andere bomen en beplanting geldt dat [X] c.s. [A] c.s. eerst in de gelegenheid dienen te stellen zelf - binnen een redelijke termijn - de snoeiwerkzaamheden te verrichten, maar dat zij - indien [A] c.s. in verzuim blijven met snoeien - zelf het overhangende mogen verwijderen. Vanzelfsprekend dient de snoei deskundig en niet te rigoureus te geschieden. [A] c.s. kunnen een mogelijk toekomstig geschil hierover vermijden door zelf tijdig de nodige snoeiwerkzaamheden te verrichten. In dit verband wil de voorzieningenrechter ook niet onvermeld laten dat zij de door Achmea gegeven eerste termijn van zes weken hebben laten verstrijken zonder snoeiwerkzaamheden te verrichten.
4.14.
Nu zonder nader onderzoek thans niet kan worden geconcludeerd dat er eigendommen van [A] c.s. zijn vernield, is er, met in achtneming van het vorenstaande thans onvoldoende grond om het in conventie gevorderde verbod, ook niet op een nader geconcretiseerde wijze, toe te wijzen.
4.15.
Het in reconventie gevorderde verbod om eigendommen te vernielen, zal de voorzieningenrechter eveneens afwijzen. Gelet op de betwisting van [A] c.s. hebben [X] c.s. thans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er door toedoen van [A] c.s. en hun gezin schade is ontstaan aan hun eigendommen, meer specifiek het tuinmeubilair en de tafel, zodat er geen aanleiding bestaat om het gevorderde verbod toe te wijzen.
4.16.
De voorzieningenrechter hecht er bovendien aan om op te merken dat reeds uit de wet, en dan met name uit diverse bepalingen in het wetboek van strafrecht, voortvloeit dat het partijen niet is toegestaan om eigendommen van een ander te vernielen. Daaraan behoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen civielrechtelijke sanctie te worden verbonden.
4.17.
Met betrekking tot de vorderingen in conventie en in reconventie ter zake - kort gezegd - het verstoren van het woon- en leefgenot en de schending van de privacybelangen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.18.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij beide één of meer camera’s hebben geplaatst. Centraal staat de vraag of partijen met het gebruik van de camera(’s) onrechtmatig inbreuk maken op het recht van de ander op bescherming van zijn privacy. Uitgangspunt daarbij is dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moeten tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.19.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben partijen voorshands niet aannemelijk gemaakt dat de camera(’s) van de andere partij gericht is dan wel zijn op hun erf dan wel hun woning en als zodanig inbreuk maakt op hun privacy. De voorzieningenrechter wijst in dit verband - onder meer - op de toelichting bij het incident die door de politie is opgemaakt op 10 augustus 2017 met registratienummer 2017364206, waaruit kan worden afgeleid dat één van de camera’s van [A] c.s. gericht is op de eigen overkapping en de overige twee op de schutting, waarbij zij beeld hebben tot ongeveer
30 cm boven de schutting. Daarbij zij wel opgemerkt dat het partijen niet is toegestaan om in de toekomst de camera(‘s) zodanig van positie te veranderen dat wel inbreuk wordt gemaakt op de privacy. De camera’s mogen met name niet beelden geven die inzicht geven in het privé gebruik van grond en woning door de buren.
4.20.
[A] c.s. stellen dat [X] c.s. stelselmatig boven de schutting uitkijken achter hun woning en dat daarmee een inbreuk wordt gemaakt op hun privacy.
c.s. betwisten dit en stellen dat zij - nadat zij contact hebben gehad met de politie over de door [A] c.s. geplaatste camera’s en de politie hen heeft verzocht om foto’s te nemen van de camera’s - enkele malen over de schutting hebben gekeken om foto’s te maken van de door [A] geplaatste camera’s. Daarnaast hebben zij van Achmea de opdracht gekregen om foto’s te maken van de schutting en de lampen. In dit verband verwijzen zij naar een mailbericht van 11 mei 2017 van Achmea. Tevens stellen
[X] c.s. dat zij voor het snoeien van de tegen de schutting geplaatste klimop gebruik dienen te maken van een trap waardoor met het hoofd boven de schutting wordt uitgekomen.
4.21.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [X] c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat [A] c.s. voorshands niet aannemelijk hebben gemaakt dat [X] c.s. stelselmatig zonder noodzaak boven de schutting uitkijken waardoor er sprake is van schending van hun privacy.
4.22.
[A] c.s. stellen dat hun privacybelangen dan wel persoonlijke levenssfeer in ernstige mate zijn geschaad doordat [X] c.s. de werkgever van [A] een aantal keren hebben benaderd en (onterechte) klachten hebben ingediend die - kort gezegd - inhouden dat [A] via de hem ter beschikking staande systemen onbevoegd gegevens van [X] c.s. zou hebben ingezien. [X] c.s. betwisten dat het gesprek met de werkgever van [A] bedoeld was om hem in een kwaad daglicht te zetten. Zij hebben de werkgever van [A] benaderd omdat het voor hen duidelijk was dat er gevoelige informatie naar buiten kwam. Dit staat ook in de meldingen die de politie daarvan heeft opgemaakt.
4.23.
De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt. Hoewel uit het dossier naar voren komt dat de klachten van [X] c.s. door de werkgever van [A] ongegrond zijn verklaard, is het op zichzelf begrijpelijk dat [A] c.s. zich door de klachten in zijn goede eer en naam aangetast voelt en hij zich hierdoor in zijn persoonlijke levenssfeer aangetast voelt, aangezien zijn integriteit in twijfel wordt getrokken. Opvallend is dat ook [X] c.s. het verwijt aan [A] c.s. maken dat zij via de werkgever van [Y] hebben geageerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet gewenst is en onder omstandigheden onrechtmatig kan zijn als werkgevers worden betrokken in een strikt privégeschil tussen partijen. In dit geval is echter onvoldoende gesteld om te beoordelen of er sprake is van onrechtmatig handelen.
4.24.
Met inachtneming van het vorenoverwogene en nu ook overigens voorshands niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zodanige handelingen dan wel gedragingen van (een van de) partijen die strijdig zijn met het recht op een ongestoord woon- en leefgenot of de privacybelangen schenden, bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om het zowel in conventie als in reconventie gevorderde verbod dat hierop betrekking heeft toe te wijzen.
4.25.
De vordering van [X] c.s. om [A] c.s. te verplichten tot het onderhoud van de bomen en andere planten in hun tuin, waarbij rekening dient te worden gehouden met een hoogte van maximaal twee meter zal de voorzieningenrechter afwijzen. Nog daargelaten dat [X] c.s. het spoedeisend belang bij deze (verstrekkende) vordering niet aannemelijk hebben gemaakt, ontbeert deze vordering, mede in het licht van artikel
5:42 BW, een (voldoende) feitelijke onderbouwing. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat de esdoorn niet, althans niet op korte termijn, hoeft te worden gesnoeid.
4.26.
De vordering van [X] c.s. om [A] c.s. te verplichten de overkapping boven de grond van [A] c.s. te verwijderen mist, nog daargelaten dat ook niet (voldoende) aannemelijk is gemaakt waarin het spoedeisend belang is gelegen, eveneens een (voldoende) feitelijke onderbouwing. Dit betekent dat ook deze vordering zal worden afgewezen.
4.27.
De slotsom is dan ook dat de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
4.28.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat met dit vonnis weliswaar onderhavige procedure is geëindigd, maar dat de geschillen tussen partijen in de kern niet zijn opgelost. Daargelaten wie van partijen ten aanzien van de diverse vorderingen in het gelijk gesteld kan worden – hetgeen, zoals reeds geoordeeld, in dit kort geding niet vastgesteld kan worden – staat vast dat er sprake is van (een) ernstig conflict(en) en dat zij hierdoor beiden een verminderd woongenot ervaren. De voorzieningenrechter is er echter van overtuigd dat partijen het over en weer meest wenselijk achten als hun geschillen daadwerkelijk worden beëindigd. De enige wijze waarop partijen dit op bestendige wijze kunnen bereiken is door (nogmaals) met elkaar het gesprek aan te gaan, eventueel met behulp van derden. De voorzieningenrechter benadrukt dat naar zijn oordeel de situatie tussen partijen niet kan verbeteren zolang zij niet met elkaar in gesprek gaan en geeft partijen uitdrukkelijk in overweging de mogelijkheden hiertoe alsnog (opnieuw) te onderzoeken.
4.29.
In de uitkomst van de procedure ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: