ECLI:NL:RBOVE:2018:3054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
C/08/195495 / HA ZA 16-553
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en opzegging van financieringsovereenkomst tussen vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en twee vennootschappen (hierna: gedaagden) over de uitleg en opzegging van een financieringsovereenkomst. Eiseres vorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van een bedrag van € 2.746.509,00, vermeerderd met contractuele rente en kosten. De kern van het geschil betrof de vraag of eiseres gerechtigd was de financieringsovereenkomst op te zeggen en of gedaagden gehouden waren tot terugbetaling van de door eiseres verstrekte gelden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in 2010 een financieringsovereenkomst hebben ondertekend, waarin de voorwaarden voor de rekening-courant faciliteit zijn vastgelegd. Eiseres stelde dat de overeenkomst opzegbaar was, terwijl gedaagden dit betwistten. De rechtbank heeft de Haviltex-norm toegepast, waarbij niet alleen de tekst van de overeenkomst, maar ook de context van belang is. De rechtbank oordeelde dat de bepaling over de duur van de rekening-courant faciliteit niet eenduidig was en dat de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand kwam, wezenlijk waren voor de uitleg.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om haar stelling dat de overeenkomst tussentijds opzegbaar was te onderbouwen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de noodzaak voor partijen om overeenkomsten grondig te bestuderen voordat zij deze ondertekenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/195495 / HA ZA 16-553
Vonnis van 9 mei 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.D. Kalmijn te Leeuwarden,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
FRANEKER ZUID C.V.,
gevestigd te Zwolle,
2. de besloten vennootschap
FRANEKER ZUID BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwolle,
gedaagden,
advocaat mr. R.H. Bekker te Amsterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen tezamen als Franeker Zuid en afzonderlijk als Franeker Zuid C.V. en Franeker Zuid Beheer B.V. worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Franeker Zuid Beheer B.V. is de (enig) beherend vennoot van Franeker Zuid C.V.
De aandeelhouders van Franeker Zuid Beheer B.V. zijn: [eiseres] , BPD Ontwikkeling B.V. (hierna te noemen: BPD) en [X] B.V. (hierna te noemen: [X] ) ieder voor 1/3 deel. De commanditaire vennoten van Franeker Zuid C.V. zijn aan [eiseres] , BPD en [X] gelieerde partijen.
2.2.
In januari 2001 is tussen de aan [eiseres] , BPD en [X] gelieerde partijen [B] B.V., [C] B.V. en Bouwfonds Woningbouw B.V. een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een woningbouwproject aan de zuidkant van Franeker. Deze overeenkomst vermeldt in artikel 1.1.: “Het doel van de samenwerking is het met inachtneming van het bepaalde in deze overeenkomst gezamenlijk uitoefenen van de Rechten in het Gebied zoals deze door partijen of hunner ten behoeve van de samenwerking zijn verkregen en gemeenschappelijk zijn geworden, met het oog op de gezamenlijke exploitatie en realisatie van infrastructurele werken (…)”
2.3.
In februari 2002 hebben [eiseres] , BPD en [X] met de gemeente Franekeradeel een intentieovereenkomst terzake voormeld woningbouwproject gesloten.
2.4.
In januari 2006 zijn de vennootschappen Franeker Zuid Beheer B.V. en Franeker Zuid C.V. opgericht. De aandeelhouders en commanditaire vennoten van deze vennootschappen hebben op 10 januari 2006 een samenwerkingsovereenkomst gesloten.
2.5.
Bij overeenkomst van 11 januari 2006 is tussen Franeker Zuid C.V. en de gemeente Franekeradeel een exploitatieovereenkomst (hierna: de exploitatieovereenkomst) tot stand gekomen. Hieruit blijkt dat het gebied Franeker Zuid is aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie en dat de gemeente voornemens is het gebied te bestemmen voor de realisering van wooneenheden en recreatiegebied. In de overeenkomst spreken partijen uit dat zij de ontwikkeling en realisatie van circa 625 woningen op de toekomstige bouwlocatie Franeker Zuid haalbaar achten en dat zij wensen over te gaan tot de ontwikkeling en realisatie van woningbouw en recreatie van het gebied. De exploitatieovereenkomst bepaalt verder dat de koop en verkoop, juridische levering en betaling van de bedragen als vermeld in lid 3 gefaseerd plaatsvindt doch uiterlijk op 31 december 2013.
2.6.
[eiseres] , BPD en [X] hebben vanaf de ondertekening van de exploitatieovereenkomst in gelijke delen gelden gefourneerd om de kosten van verdere grondaankopen en overige plan- en ontwikkelingskosten te kunnen dragen. Op 26 oktober 2010 hebben zij ieder een financieringsovereenkomst (hierna: de financieringsovereenkomst) ondertekend waarin onder meer is opgenomen dat [eiseres] , BPD en [X] alle, onder gelijkluidende condities ten titel van financiering een krediet in rekening-courant verstrekken aan Franeker Zuid C.V. tot een bedrag van maximaal € 5.000.000,00.
2.7.
Artikel 1.2. van deze financieringsovereenkomst bepaalt:
De rekening-courant faciliteit is aangevangen op
11 januari 2006en onverminderd de in deze overeenkomst vermelde opeisings- en/of beëindigingsgrond(en) tot wederopzegging ter beschikking gesteld tot en met
31 december 2025.
De in de financieringsovereenkomst opgenomen opeisings- en/of beëindigingsgronden zijn:
1.7 De rekening-courant verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar zal in ieder geval worden beëindigd in geval van liquidatie van schuldenaar.
II
OpeisingsgrondenII.1 het krediet in rekening-courant wordt geacht onmiddellijk te zijn opgeëist indien:
a. schuldenaar surseance van betaling wordt verleend of deze in staat van faillissement wordt verklaard;
b. het vermogen van schuldenaar onder curatele of bewind wordt gesteld
c. schuldenaar een besluit neemt tot ontbinding, liquidatie, beëindiging of tot het staken van zijn bedrijfsactiviteiten;
d. er op een zodanig deel van de zaken van schuldenaar beslag wordt gelegd dat deze niet meer in staat is de overeenkomst naar behoren na te komen en dit beslag niet binnen 21 dagen nadat het is gelegd, wordt opgeheven;
e. schuldenaar haar crediteuren een onderhands akkoord aanbiedt;
f. één of meer overige meefinancierende vennoten tot opeising van het door hen aan schuldenaar verstrekte krediet in rekening-courant overgaan.
(…)
2.8.
Op enig moment is tussen de gemeente Franekeradeel en Franeker Zuid C.V. discussie ontstaan over de afname van een deel van de gronden. De gemeente stelde zich op het standpunt dat Franeker Zuid C.V. verplicht was medewerking te verlenen aan de levering van de gronden voor de fases 3 en 4, terwijl Franeker Zuid C.V. van mening was dat zij niet gehouden was deze gronden af te nemen, omdat deze planologisch nog niet de beoogde bestemming van bouwkavel of vrije kavel hadden verkregen. Op 14 mei 2014 heeft de gemeente Franeker Zuid C.V. gedagvaard om in rechte de levering van de gronden af te dwingen.
2.9.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2016 is Franeker Zuid C.V. veroordeeld om binnen vier weken na het vonnis haar medewerking te verlenen aan de levering van zowel de voor woningbouw bestemde gronden (fase 1 en 2) als de agrarische gronden (fase 3 en 4), onder gelijktijdige betaling van € 9.004.776,26 te vermeerderen met kosten, verhogingen en rente. Dit op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per dag met een maximum van € 2.000.000,00. Franeker Zuid C.V. is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan.
2.10.
BPD heeft de benodigde financiële middelen voor de aankoop van de gronden aan Franeker Zuid C.V. ter beschikking gesteld door middel van een storting op de derdengeldrekening van de notaris, onder voorbehoud van haar regresrecht.
2.11.
De heer [D] , middellijk bestuurder van [eiseres] en gezamenlijk bevoegd medebestuurder van Franeker Zuid Beheer B.V., heeft vervolgens geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan de levering als bepaald bij voormeld vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Bij vonnis in kort geding van 25 augustus 2016 van de rechtbank Noord-Nederland zijn de vorderingen van Franeker Zuid C.V. om het vonnis in de plaats te laten treden van de voor de levering benodigde handtekening van [D] toegewezen, waarna de notaris de leveringsakte nog dezelfde dag heeft gepasseerd.
2.12.
De heer [D] is op 31 augustus 2016 uitgeschreven als directeur van Franeker Zuid Beheer B.V.
2.13.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft [eiseres] aan Franeker Zuid C.V. meegedeeld dat zij grote moeite heeft met de gang van zaken omtrent de aankoop van de resterende gronden en dat zij met de financiering daarvan niet heeft ingestemd. Zij heeft gesteld dat er thans nog voldoende zekerheden binnen Franeker Zuid CV aanwezig zijn om haar rekening-courantverhoudingen via een extern bankkrediet te kunnen financieren op grond waarvan [eiseres] haar middelen terugvordert. Zij heeft de rekening-courant verhouding per 1 december 2016 opgezegd en heeft verzocht de aan haar toekomende gelden terug te storten.
2.14.
[eiseres] heeft op 11 november 2016 conservatoir beslag gelegd op een aantal percelen van Franeker Zuid.
2.15.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2017 zijn de gelegde beslagen opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – hoofdelijke veroordeling van Franeker Zuid tot betaling van € 2.746.509,00, vermeerderd met contractuele rente en kosten.
3.2.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de in 2010 ondertekende financieringsovereenkomst. Kern van het geschil betreft de vraag of [eiseres] gerechtigd was de financieringsovereenkomst tussen partijen op te zeggen en daarmee, of Franeker Zuid gehouden is tot terugbetaling van de door [eiseres] in rekening-courant verstrekte gelden.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltexnorm van HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Bij de uitleg van de financieringsovereenkomst is derhalve niet alleen de tekst van belang maar ook de context waarin de overeenkomst tot stand is gekomen. Tussen partijen is niet in geschil dat zij reeds vanaf januari 2006 gelden ter beschikking hebben gesteld die zijn geboekt in de rekeningcourant, alsmede dat in 2010 de financieringsafspraken met terugwerkende kracht schriftelijk zijn vastgelegd. Naast de redactie van de bepalingen is derhalve ook van belang onder welke omstandigheden de afspraken in 2006 zijn gemaakt en onder welke omstandigheden de financieringsovereenkomst in 2010 is opgesteld en ondertekend.
4.3.
Bij de taalkundige uitleg van artikel 1.2. van de financieringsovereenkomst zijn ten eerste de formulering en gebruikte bewoordingen van belang. Het artikel bepaalt:
De rekening-courant faciliteit is aangevangen op
11 januari 2006en onverminderd de in deze overeenkomst vermelde opeisings- en/of beëindigingsgrond(en) tot wederopzegging ter beschikking gesteld tot en met
31 december 2025.Deze redactie brengt mee dat een afspraak is gemaakt met betrekking tot de duur van de rekening-courant faciliteit. Dit maakt dat de financieringsovereenkomst als een overeenkomst voor bepaalde duur moet worden aangemerkt. Daarnaast maakt het artikel melding van uitzonderingen op deze bepaalde duur.
4.4.
In geschil is de vraag of de term ‘tot wederopzegging’ zelfstandige betekenis heeft. [eiseres] heeft aangevoerd dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en heeft daartoe aangevoerd dat uit de tekst volgt dat de rekening-courantfaciliteit tot wederopzegging ter beschikking is gesteld tot 2025, onverminderd de opeisings- en beëindigingsgronden. Dit betekent volgens [eiseres] dat zij naast de mogelijkheid van beëindiging of opeising op de in de overeenkomst vermelde gronden, op ieder moment de mogelijkheid heeft om de overeenkomst op te zeggen. Franeker Zuid heeft dit betwist en heeft betoogd dat het artikel aldus moet worden gelezen dat de rekening-courantfaciliteit beschikbaar is gesteld tot 2025 onverminderd de limitatief vermelde ‘opeisings- of beëindigingsgronden tot wederopzegging’.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de bepaling niet geheel eenduidig is. Komma’s die de bepaling helderder zouden kunnen maken ontbreken. Voor de uitleg die [eiseres] voorstaat pleit dat voor de opeisings- of beëindigingsgronden als vermeld in de financieringsovereenkomst geen opzegging vereist is, zodat men aan de term ‘tot wederopzegging’ zelfstandige betekenis zou kunnen toekennen. Voor de uitleg van Franeker Zuid pleit echter dat partijen een bepaalde duur zijn overeengekomen waarmee zich moeilijk verdraagt dat de overeenkomst te alle tijde zou kunnen worden opgezegd. Daarnaast lijkt de verwijzing naar ‘de in deze overeenkomst vermelde beëindigings- en opzeggingsgrond(en)’ erop te wijzen dat de overeenkomst enkel kan worden beëindigd indien zich een van de genoemde gronden voordoet. Het voorgaande leidt ertoe dat een taalkundige uitleg onvoldoende helderheid brengt.
4.6.
Met betrekking tot de context waarin de financieringsovereenkomst is overeengekomen en op schrift is gesteld heeft [eiseres] weliswaar gesteld dat zij steeds in de veronderstelling heeft verkeerd dat de overeenkomst opzegbaar was, ook buiten de in de overeenkomst vermelde opeisings- en beëindigingsgronden, maar heeft zij geen feiten en omstandigheden genoemd waarop zij deze veronderstelling heeft gebaseerd. Zo heeft zij bijvoorbeeld niet aangevoerd dat op enig moment - in 2010 ten tijde van de schriftelijke vastlegging noch daarvoor in 2006 ten tijde van de eerste afspraken over de financiering - tussen de contractspartijen op enigerlei wijze aan de orde is geweest dat tussentijdse opzegging mogelijk was en heeft zij evenmin andere omstandigheden genoemd waaruit zij redelijkerwijs mocht begrijpen dat de financieringsovereenkomst weliswaar een duur vermeldt van 20 jaar, maar dat deze te allen tijde opzegbaar is.
Franeker Zuid daarentegen heeft gemotiveerd betoogd dat partijen expliciet een termijn van 20 jaar zijn overeengekomen om de ontwikkeling voldoende ruimte te geven, dat de bedoeling van de contractpartijen erop was gericht om de samenwerking te laten voortduren totdat de ontwikkeling was afgerond en dat tussentijdse opzegging de continuïteit van Franeker Zuid C.V. in gevaar zou kunnen brengen. Deze stellingen zijn door [eiseres] niet weersproken. De enkele stelling dat de redactie van de bepaling voor haar uitleg ruimte laat maakt niet dat [eiseres] mocht verwachten dat de overeenkomst te allen tijde opzegbaar was. Dit geldt temeer nu [eiseres] niet heeft betwist dat de duur van de overeenkomst samenhing met de ontwikkeling van het project Franeker Zuid en dat het jaartal 2025 ook is gecommuniceerd richting de gemeente. De omstandigheden dat over de tekst van de financieringsovereenkomst niet is onderhandeld en dat [eiseres] mede gelet op de rolverdeling tussen BPD, [eiseres] en [X] de overeenkomst in vertrouwen heeft ondertekend - wat daar ook van zij - kunnen er evenmin toe leiden dat [eiseres] redelijkerwijs mocht verwachten dat de rekening-courantfaciliteit te allen tijde tussentijds opzegbaar was. Indien [eiseres] uit wilde gaan van tussentijdse opzegbaarheid had het op haar weg gelegen dit uitdrukkelijk op te nemen in de financieringsovereenkomst. Dat [eiseres] de financieringsovereenkomst heeft ondertekend zonder daarvan grondig kennis te nemen, zoals zij stelt, dient voor risico van [eiseres] te blijven. Daarmee kan ook het beroep op de contra-proferentemregel van [eiseres] , inhoudende dat een onduidelijkheid in de betekenis van een bepaling aan de opsteller van de overeenkomst wordt toegerekend, in dit geval BPD namens Franeker Zuid C.V., niet slagen. De contra-proferentemregel is in beginsel immers bedoeld voor uitleg van onduidelijke bedingen indien een van de partijen geen of weinig invloed heeft kunnen uitoefenen op de totstandkoming ervan. Daarvan is in dit geval onvoldoende gebleken. Het enkele feit dat BPD de overeenkomst heeft opgesteld maakt niet dat [eiseres] daarin geen wijzigingen had kunnen aanbrengen. Dit geldt temeer nu het een overeenkomst van twee en halve pagina en derhalve van relatief beperkte omvang betreft. Het beroep op artikel II punt 1 sub f tenslotte, maakt evenmin dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat de overeenkomst tussentijds opzegbaar is, nu dit artikel enkel bepaalt dat in het geval een medefinancier overgaat tot opeising, het krediet wordt geacht te zijn opgeëist.
4.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] in het licht van het verweer van Franeker Zuid haar stellingen op dit punt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat daaraan onvoldoende gewicht toekomt. Uitgaande van de gestelde bedoelingen van partijen, de aangevoerde omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen en de zin die partijen op grond daarvan in redelijkheid aan de bepalingen mochten toekennen dient artikel 1.2. aldus te worden verstaan dat partijen slechts gerechtigd zijn tot tussentijdse beëindiging van de rekening-courantfaciliteit ingeval van een in de financieringsovereenkomst vermelde opeisings- of beëindigingsgrond, dan wel in gezamenlijk overleg tussen de contractspartijen.
4.8.
Vervolgens heeft [eiseres] een beroep gedaan op artikel II punt 1 sub f van de financieringsovereenkomst. [eiseres] heeft aangevoerd dat indirect sprake is van een situatie als bedoeld in sub f, nu [X] technisch failliet is en “in leven wordt gehouden” om de samenwerking formeel in de lucht te houden.
Met Franeker Zuid is de rechtbank van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de situatie als bedoeld in artikel II punt 1 sub f zich voordoet. De meefinancierende vennoten [X] en BPD zijn immers niet tot opeising overgegaan. Dat in de ogen van [eiseres] indirect sprake is van de situatie waarop artikel II punt 1 onder f ziet, maakt niet dat aan de voorwaarde tot opeising is voldaan.
4.9.
Ter onderbouwing van het beroep op artikel II punt 1 sub d - dat als grond voor opeising vermeldt dat op een zodanig deel van de zaken van schuldenaar beslag wordt gelegd dat deze niet meer in staat is de overeenkomst naar behoren na te komen en dit beslag niet binnen 21 dagen nadat het is gelegd, wordt opgeheven - heeft [eiseres] betoogd dat van deze opeisingsgrond ook sprake is in het geval dat beslag is gelegd door een van de contractspartijen zelf. Aangezien [eiseres] in november 2016 beslag heeft gelegd onder Franeker Zuid C.V. en het beslag eerst in februari 2017 is opgeheven komt [eiseres] een beroep toe op de opeisingsgrond als genoemd in sub d, aldus [eiseres] .
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiseres] heeft op 11 november 2016 beslag gelegd op een aantal percelen van Franeker Zuid ter verzekering van de vordering op Franeker Zuid, bestaande uit de terugvordering van de door haar ter beschikking gestelde gelden. Daargelaten of onder de desbetreffende bepaling ook beslag door een van de contractspartijen moet worden verstaan en daargelaten of sprake is van de situatie ‘dat deze niet meer in staat is de overeenkomst naar behoren na te komen’, slaagt dit beroep op artikel II punt 1 sub d niet. Daartoe wordt als volgt overwogen. Nu [eiseres] de opeisingsgrond door haar beslag zelf in het leven heeft geroepen, is sprake van een situatie waarop artikel 6:23 BW ziet. [eiseres] heeft belang bij de vervulling van de voorwaarde voor opeising en heeft door haar beslag zelf de vervulling van de voorwaarde teweeggebracht. Met Franeker Zuid is de rechtbank van oordeel dat het beroep op de aldus vervulde opeisingsgrond in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid moet worden geacht. Daarvoor is onder meer redengevend dat dit beroep op de zelf gecreëerde opeisingsgrond niet strookt met hetgeen partijen naar aard en strekking zijn overeengekomen en dat het in de gegeven situatie onredelijk zou zijn om Franeker Zuid te belasten met de nadelige gevolgen daarvan. Dit leidt ertoe dat de voorwaarde niet als vervuld geldt en dat het beroep op de opeisingsgrond als bedoeld in artikel II punt 1 sub d faalt.
4.11.
Verder heeft [eiseres] een beroep gedaan op artikel 6:2 BW. Zij heeft betoogd dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de overeenkomst nog tot 2025 ongewijzigd in stand blijft. Franeker Zuid heeft dit betwist. Volgens haar is het juist [eiseres] die handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door een conflict te creëren.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld geldt tussen partijen een financieringsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze overeenkomst betreft voortdurende en terugkerende rechten en verplichtingen zodat deze als duurovereenkomst moet worden aangemerkt. Nu geen tussentijdse opzegbaarheid is bedongen kan de duurovereenkomst niet door opzegging worden beëindigd, tenzij zich onvoorziene - dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde - omstandigheden voordoen, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten (zie ook HR 21 oktober 1988, NJ 1990, 439).
4.13.
De omstandigheden die [eiseres] heeft aangevoerd zijn van onvoldoende gewicht om te kunnen dienen als voormelde onvoorziene omstandigheden. Daarvoor is ten eerste relevant dat Franeker Zuid heeft aangevoerd - en door [eiseres] onweersproken is gelaten - dat partijen ten tijde van de formalisering van de financieringsovereenkomst in 2010 wisten dat de ontwikkeling in zwaar weer verkeerde en dat het nog een hele klus zou worden om deze een goede richting te geven. Temeer omdat de gronden op dat moment nog niet de beoogde woningbouwbestemming hadden verkregen. Partijen waren zich bij ondertekening van de overeenkomst derhalve bewust van mogelijke problemen bij de ontwikkeling van het project. Het bodemvonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin Franeker Zuid C.V. is veroordeeld tot afname van de gronden van fase 3 en 4 zonder dat deze de beoogde bestemming hadden verkregen, kan dan ook niet worden aangemerkt als een onvoorziene omstandigheid, maar veeleer als een verwezenlijking van een ondernemersrisico waarmee professionele partijen in het algemeen plegen rekening mee te houden. Dat BPD, volgens [eiseres] ten onrechte, geen ontbindende voorwaarde heeft opgenomen in de exploitatieovereenkomst met de gemeente Franekeradeel hetgeen van invloed is geweest op de inhoud van dit bodemvonnis, zoals [eiseres] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de contra-proferentemregel is overwogen mag van [eiseres] worden verwacht dat zij overeenkomsten die haar ter ondertekening worden voorgelegd grondig bestudeert alsmede dat zij vragen stelt indien sprake is van onduidelijke bepalingen. Indien zij (grondige) bestudering nalaat om haar moverende redenen, dient dat voor haar risico te blijven. Overigens heeft Franeker Zuid in dit kader verwezen naar een verslag van het overleg Ontwikkeling Zuid van 21 september 2005, waaruit kan worden afgeleid dat de heer [D] (destijds middellijk bestuurder van [eiseres] ) een reactie op de exploitatieovereenkomst heeft ingediend met verschillende wijzigingsvoorstellen. [eiseres] heeft vervolgens de exploitatieovereenkomst ondertekend en is daardoor mede verantwoordelijk voor de inhoud daarvan. Daar komt bij dat Franeker Zuid C.V. hoger beroep heeft ingesteld tegen voormeld bodemvonnis, zodat deze beslissing nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
4.14.
De stelling dat partijen de verwachting en het vertrouwen hadden dat de samenwerking in goed overleg zou voortduren, maar dat wat [eiseres] betreft dat vertrouwen is verdwenen nu partijen niet langer op een lijn zitten, biedt evenmin voldoende steun aan de stellingen van [eiseres] . In langdurige samenwerkingsverbanden is een verschil van inzicht een voorkomend verschijnsel, het is dan aan de desbetreffende partijen om daar in redelijkheid een oplossing voor te vinden. Dit geldt te meer nu hiervoor is vastgesteld dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die, behoudens de daarin genoemde beëindigings- en opeisingsgronden, niet tussentijds opzegbaar is. In de onderhavige zaak is niet gebleken van acties van de zijde van [eiseres] om het verschil van inzicht te bespreken en om tezamen met haar zakenpartners te trachten tot een oplossing te komen. Dit had gelet op de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval wel op haar weg gelegen. Het voorgaande leidt ertoe dat van een situatie waarin ongewijzigde instandhouding niet langer gevergd kan worden, onvoldoende is gebleken.
Dat Franeker Zuid C.V. door de opzegging niet zou worden geschaad, wat daar ook van zij, maakt het vorenstaande niet anders. Dit geldt ook voor de stelling dat van een gelijkwaardige samenwerking geen sprake meer nu [X] technisch failliet is. Ook als dit zo zou zijn - Franeker Zuid heeft dit betwist - volgt zonder bijkomende omstandigheden daaruit nog niet dat de opzegging van [eiseres] gerechtvaardigd is.
Tot slot heeft [eiseres] de in de opzeggingsbrief van 25 oktober 2016 genoemde reden voor opzegging niet nader toelicht, ook niet na het verweer van Franeker Zuid, zodat deze reden geen bespreking behoeft.
4.15.
De slotsom luidt dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Franeker Zuid worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
7.712,00(2,0 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 11.615,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Franeker Zuid tot op heden begroot op € 11.615,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J.N. Bartels en mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken door mr. J.N. Bartels op 9 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.type: