In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee zussen, eiseres en gedaagde, over de nalatenschap van hun overleden moeder, mevrouw [X]. De erflaatster is in 2015 overleden en heeft een woning geërfd van haar broer, die later door de zoon van gedaagde is gekocht. De zussen zijn het oneens over de hoogte van de nalatenschap en de vorderingen die de erflaatster had op haar zoon, [Y]. Eiseres vordert dat de nalatenschap wordt vastgesteld op een bedrag van ten minste € 39.136,33 en dat de goederen en foto’s uit de nalatenschap gelijk verdeeld worden. Gedaagde betwist de vorderingen van eiseres en stelt dat de vordering van erflaatster op [Y] is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de discussie over verjaring en de hoogte van de aflossingen niet in deze procedure kan worden behandeld. De rechtbank wijst erop dat eiseres en gedaagde als deelgenoten een vordering moeten instellen jegens [Y] om duidelijkheid te krijgen over de vordering op hem. De rechtbank kan niet vaststellen of de vordering afdwingbaar is en wat de hoogte ervan is. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.