ECLI:NL:RBOVE:2018:2569

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
08/996128-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van wederrechtelijk verkregen voordeel door leidinggevende van failliet vastgoedbedrijf

Op 23 juli 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een man die leiding gaf aan het failliete vastgoedbedrijf Eurocommerce. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot het betalen van 6.480.000 euro aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit faillissementsfraude. De man was eerder in 2016 veroordeeld tot een celstraf van 3,5 jaar voor faillissementsfraude. Ook zijn zoon werd veroordeeld tot het betalen van 5.250.000 euro, met een celstraf van 12 maanden. De echtgenote en dochter van de man werden vrijgesproken, en de ontnemingsvorderingen tegen hen werden niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overwoog dat de ontnemingsvordering was ingediend op 25 september 2015 en dat de vordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht werd behandeld. De rechtbank concludeerde dat de man voordeel had genoten uit verschillende strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk was vanwege het faillissement van de veroordeelde. De rechtbank stelde vast dat de ontnemingsvordering geldig was en dat de man in staat was om het bedrag te betalen. De rechtbank legde de man de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/996128-13
Datum vonnis: 23 juli 2018
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte A] ,
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

Op 25 september 2015 heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend waarbij hij vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 3.325.000,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 26 oktober 2015, 18 april 2016, 7 november 2016, 25 augustus 2017 en 11 juni 2018.
Betrokkene is verschenen op de terechtzittingen van 26 oktober 2015, 18 april 2016 en 7 november 2016, doch niet op de terechtzittingen van 25 augustus 2017 en 11 juni 2018.
De raadsman van betrokkene, mr. F.H.H. Sijbers, advocaat te Den Haag, is op alle hiervoor genoemde terechtzittingen verschenen. Zijn kantoorgenote mr. F. Ahlers is verschenen op de terechtzittingen van 11 november 2016 en 11 juni 2018.
Op 26 juli 2016 heeft de officier van justitie zijn conclusie van eis ingediend waarbij hij naar aanleiding van de einduitspraak in de hoofdzaak en het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) het oorspronkelijk te ontnemen bedrag van € 3.325.000,-- heeft verhoogd tot een bedrag van € 7.655.000,--.
De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat uit het SFO-rapport een te ontnemen bedrag van € 8.855.000,-- volgt, maar het bedrag dat samenhangt met de overdracht van de eigen woning te [woonplaats] (€ 1.200.000,--) hierop in mindering moet worden gebracht, hetgeen resulteert in een te ontnemen bedrag van € 7.655.000,--.
Op 23 augustus 2017 heeft de verdediging een conclusie van antwoord overgelegd waarin is gesteld dat, afgezien van de vraag wat het belang van het Openbaar Ministerie bij de onderhavige ontnemingsvordering is, rekening moet worden gehouden met het volgende.
Veroordeelde is in november 2012 persoonlijk failliet verklaard en sindsdien heeft niet hij, maar de curator in het faillissement het beheer over het vermogen van veroordeelde. Het persoonlijk faillissement is nog niet afgewikkeld. Nu de ontnemingsvordering eerst tijdens het faillissement ontstaat en de curator geen rol heeft gehad bij het ontstaan van deze vordering, is er volgens de raadsman sprake van een zogeheten niet-verifieerbare boedelschuld. Dat betekent dat bij de afwikkeling van het faillissement alle preferente, concurrente en (reguliere) boedelschuldeisers voorgaan, waardoor op voorhand al vaststaat dat het Openbaar Ministerie geen enkele aanspraak kan maken op de boedel.
Voorts dienen alle ontnemingscomponenten die onderwerp zijn van civiele procedures geëlimineerd te worden.
De verdediging heeft tot slot gesteld dat een op te leggen ontnemingsmaatregel niet de overboeking van € 750.000,-- kan omvatten omdat veroordeelde van het onderliggende strafbare feit is vrijgesproken. De in de conclusie van eis opgenomen contante opname van € 225.000,-- is geen onderwerp van de aan veroordeelde ten laste gelegde feiten, zodat ook dit bedrag niet meegenomen kan worden in de ontnemingsvordering.
Bij conclusie van repliek van 26 oktober 2017 heeft de officier van justitie zijn standpunten gehandhaafd, waarbij hij heeft aangegeven dat hij op grond van artikel 94d lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de bevoegdheid heeft om in het faillissement van een veroordeelde met een voorwaardelijke ontnemingsvordering op te komen. Daarbij is er ook een belang nu op grond van een toegewezen ontnemingsvordering derdenbeslag kan worden gelegd bij de echtgenote en de kinderen van de veroordeelde zodat de curatoren dit niet hoeven te doen.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het te ontnemen bedrag met € 225.000,-- moet worden verminderd omdat dit bedrag twee keer in de berekening is meegenomen.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangeven dat – indien rekening wordt gehouden met de vrijspraak in de hoofdzaak – nog een bedrag van € 750.000,-- van het te ontnemen bedrag kan worden afgetrokken.
De officier van justitie vordert primair dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op een bedrag van € 7.430.000,--, subsidiair op € 6.680.000,--.
Op 6 februari 2018 heeft de rechtbank de conclusie van dupliek ontvangen, waarin de verdediging haar standpunt inzake het persoonlijk faillissement van veroordeelde handhaaft.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat de officier van justitie geen bevoegdheid heeft om derdenbeslagen te leggen nu de curator in een faillissement met uitsluiting van anderen daartoe bevoegd is.
Op de terechtzitting op 11 juni 2018 heeft de officier van justitie – onder verwijzing naar zijn argumenten aangevoerd bij de conclusie van eis en repliek – zijn vordering gehandhaafd. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat het Openbaar Ministerie het beslag niet wenst terug te geven aan de beslagenen zelf, doch aan de curatoren in de faillissementen aan wier boedels de betreffende bedragen zijn onttrokken.
De raadsman heeft ter terechtzitting op 11 juni 2018 bepleit dat de ontnemingsvordering tegen veroordeelde afgewezen dient te worden nu hij voorafgaand aan het instellen van de vordering persoonlijk failliet is verklaard en het Openbaar Ministerie geen belang heeft bij een ontnemingsmaatregel.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat op grond van artikel 33 lid 2 van de Faillissementswet alle strafvorderlijke conservatoire beslagen vervallen door het faillissement.
De wijze van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het SFO-rapport is door de verdediging niet betwist.

3. De beoordeling van de vordering

Vonnis in de hoofdzaak
Betrokkene is bij vonnis van deze rechtbank van 16 december 2016 veroordeeld voor, zakelijk weergegeven, de volgende strafbare feiten:
parketnummer 07/996513-12 (onderzoek Vercors)
feit 1.
in de periode van 1 februari 2011 tot en met 15 november 2011 samen met Eurocommerce Projectontwikkeling BV (hierna: EC Projectontwikkeling BV) en Eurocommerce Holding BV (hierna: EC Holding BV) plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een aannemingsovereenkomst ‘Diana en Vesta’ Amsterdam tussen EC Projectontwikkeling BV en Bouwbedrijf Wessels Rijssen BV en een afbouwgarantie;
feit 2.
op 3 december 2010 samen met EC Projectontwikkeling BV en EC Holding BV plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een huurovereenkomst kantoorruimte tussen EC Projectontwikkeling BV en LeasePlan Corporation NV;
feit 3.
in de periode van 1 augustus 2007 tot en met 10 januari 2008 samen met EC Projectontwikkeling BV en EC Holding BV plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een aannemingsovereenkomst met Volker Wessels BV, een huurovereenkomst met de Rijksgebouwendienst als huurder en een huurovereenkomst met de gemeente Almere als huurder;
feit 4.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 maart 2010 samen met EC Projectontwikkeling BV en EC Holding BV plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een huurovereenkomst tussen verhuurder EC Projectontwikkeling BV en huurder Volker Infra in Rotterdam en een huurovereenkomst tussen verhuurder EC Projectontwikkeling BV en huurder Facility Services Netwerk in De Meern;
parketnummer 08/996128-13 (onderzoek Kirishima)
feit 1.
in de periode van 1 december 2011 tot en met 5 maart 2014 feitelijk leiding/opdracht geven aan EC Projectontwikkeling BV en Eurocommerce Recreatie BV terzake van het op verschillende wijzen plegen van bedrieglijke bankbreuk door die twee BV’s;
feit 3.
in de periode van 30 december 2010 tot en met 9 oktober 2013 op verschillende wijzen plegen van bedrieglijke bankbreuk.
Met betrekking tot het persoonlijk faillissement van veroordeelde
De rechtbank overweegt met betrekking tot het persoonlijk faillissement van veroordeelde het volgende.
Veroordeelde is in 2012 persoonlijk failliet verklaard. De ontnemingsvordering is ingediend op 25 september 2015 en ontstaat pas als de opgelegde ontnemingsmaatregel onherroepelijk vaststaat.
Een tijdens het faillissement onherroepelijk geworden ontnemingsvordering geldt als een niet in het faillissement verifieerbare vordering. Na beëindiging van dat faillissement kan een dergelijke vordering wel bij de veroordeelde geïnd worden. Daarnaast is in zijn algemeenheid tijdens het faillissement verhaal van de ontnemingsvordering mogelijk op het verschil tussen het door de rechter-commissaris in het faillissement vast te stellen ‘vrij te laten bedrag’ en de beslagvrije voet. Ook indien thans geen sprake is van een vastgesteld vrij te laten bedrag, sluit dat niet uit dat een dergelijke vaststelling tijdens de looptijd van het faillissement alsnog plaats vindt.
Op grond van vorenstaande overwegingen stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van afwezigheid van een belang van de officier van justitie bij de ingediende ontnemingsvordering. Het verweer dat de officier van justitie vanwege de afwezigheid van enig belang niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering, dan wel dat deze vordering afgewezen moet worden, wordt verworpen.
Met betrekking tot de omvang van het wederechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering de door de rechtbank in voornoemd vonnis bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak door [verbalisant] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD opgemaakte rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 12 november 2014 (SFO-021).
De rechtbank acht op basis van de in een bijlage bij dit vonnis opgenomen wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit de bewezen verklaarde feiten onder parketnummer 08/996128-13 (onderzoek Kirishima). De rechtbank berekent dit voordeel als volgt:
- aankoop paard Singapore € 600.000,--
- co-sponsoring Gevi International € 1.000.000,--
- betalingen aan de Stichting Syanora € 2.500.000,--
€ 2.000.000,--
- overboekingen naar mevr. [verdachte D] € 35.000,--
€ 20.000,--
€ 75.000,--
- contante opname
€ 250.000,--
totaal
€ 6.480.000,--.
Met betrekking tot de civiele vorderingen van benadeelde partijen
Ingevolge artikel 36e lid 8 Sr worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht. Bij toepassing daarvan komen slechts in aanmerking de in rechte onherroepelijk toegekende vorderingen van benadeelde partijen, die strekken tot vergoeding van hun schade als gevolg van het feit waarop de ontnemingsvordering (mede) steunt, indien en voor zover tegenover die schade een daarmee corresponderend voordeel voor betrokkene staat. [1]
De rechtbank stelt vast dat er in het kader van het faillissement van Eurocommerce en gelieerde ondernemingen meerdere civiele procedures aanhangig zijn die verband houden met componenten van de ontnemingsvordering. Nu echter niet is gebleken dat een of meerdere van de aanhangige vorderingen tegen veroordeelde onherroepelijk vaststaan, zal de rechtbank bij de bepaling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel met deze vorderingen geen rekening houden.
Met betrekking tot de op te leggen betalingsverplichting
Gesteld noch gebleken is dat veroordeelde nu en in de toekomst niet in staat is om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen. De rechtbank zal dan ook aan veroordeelde een betalingsverplichting opleggen voor het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel ad
€ 6.480.000,--.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis griffier en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 52283 Kirishima, Codenummer SFO-021.
1.
Een geschrift, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, 2e lid Sr, opgemaakt door [verbalisant] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, d.d. 12 november 2014 (pag. 4, 5 en 6), voor zover inhoudende:
5.2.2 Aankoop paard Singapore
Ook staat in het proces-verbaal van zaak vier dat [verdachte A] . op 23 december 2011 een bedrag van € 600.000 betaalt van zijn privé bankrekening bij Van Lanschot Bankiers, nummer [bankrekeningnummer 1] , aan Gevi International BV op diens rekening 98.43.94.826 (D-262).
Gevi International BV is een BV waarvan [verdachte B] . de directeur en enig aandeelhouder is.
De omschrijving bij deze betaling c.q. overboeking luidt: “Overboeking”.
Op het bankafschrift van Gevi International is met de pen geschreven 142175. Vermoedelijk is dit een grootboekrekening welke betrekking heeft op te vorderen en/of verschuldigde bedragen. Op de website www.administratievoeren.nl staat een standaard grootboekrekeningschema. De rekeningen die beginnen met 1400 tot en met 1499 zijn balansrekeningen.
Een grootboekrekening waarop omzet wordt geboekt begint met 8000 tot en met 8999 en is een resultatenrekening (verlies en winst rekening).
In de woning van [verdachte A] . is een brief aangetroffen gedateerd 22 december 2011 waarin hij
bevestigt dat hij het paard Singapore wit kopen (D-258).
Tevens is een factuur aangetroffen van 22 december 2011 waarop Gevi International
€ 600.000 inclusief BTW in rekening brengt bij [verdachte A] . wegens de verkoop van Singapore (D-259).
Het valt op dat deze factuur een nummer heeft dat niet overeenkomt met de normale doorlopende nummering van de facturen van Gevi International en met een afwijkend lettertype is opgemaakt.
Tevens is een handgeschreven concept van deze factuur van 22 december 2011 aangetroffen,
waarbij te zien is dat als basis daarvoor heeft gediend een factuur van 30 december 2011
(D-092).
Het handschrift op deze concept versie is vermoedelijk van [naam 1] , hoofd
administratie van Eurocommerce. [naam 1] zelf heeft verklaard dat hij zich niet met de
administratie of anderszins bezig hield met Stat Eurocommerce. Alleen bij het opstellen van de jaarrekening was hij betrokken.
Singapore is in januari 2012 overleden (D-261).
In de verwerking in de administratie van Gevi International is de storting van [verdachte A] . in eerste instantie als een lening is aangemerkt, hetgeen overeenkomt met de aantekening 142175 op het bankafschrift.
In een aangetroffen aantekening van de accountant (D-264) staat het volgende:
23/12 is Gestort € 600.000
31/12 is Schuld € 600.000
Rente: 8 dgn a 5% = € 657
In het dossier van de accountant is in de map ‘Gevi Gorssel BV 2011’ een, vermoedelijk door de accountant gemaakt, document (D-265) aangetroffen waarin hij de vraag stelt of er met betrekking tot het paard Singapore een transactie heeft plaatsgevonden. Hij somt bij het onderdeel ‘feiten’ het volgende op:
- Op 22 december 2011 wordt schriftelijk door koper bevestigd aan Holding dat paard, eigendom van werkmaatschappij door koper gekocht is;
- Op 23 december 2011 wordt door koper op de bankrekening van Holding een bedrag van € 600.000 overgemaakt met omschrijving “overboeking”;
- Door administrateur wordt de ontvangst van € 600.000 geboekt op rekening-courant koper met omschrijving “afkoop deelneming”;
- Er wordt geen verkoopfactuur opgesteld en geen omzetbelasting aangegeven;
- Paard overlijdt na operatie eind januari 2012;
- Paardenpaspoort en andere formaliteiten zijn niet op naam van koper gesteld;
- Koper van paard gaat op 28 november 2012 failliet;
Bij het onderdeel ‘veronderstellingen’ staat:
- Koper wordt verdacht van strafbare feiten (vervalsen handtekeningen en vervalsen contracten) en heeft dit bij deze bevestiging ook gedaan;
- Transactie is achteraf bedacht om geldstorting uit handen te houden van curator;
In een aangetroffen e-mail van [naam 2] aan [naam 3] (D-420) staat:

[naam 3] ,
Vrijdagmiddag belde [verdachte B] . Over de RC van euro 600.000 van senior.
Hij vertelde me het verhaald dat senior zeer verknocht was aan een bepaald paard (ik meen
Chicago) en dat hij dit paard voor C 600.000 in prive gekocht had. Helaas was dit paard
begin 2012 overleden. Nee, er was nog geen factuur gemaakt, en nee, hij hoefde ook geen
stallingsgeld etc betalen.
Ik heb junior gevraagd de volledige transactie te onderbouwen. Ik heb hem gevraagd (als
advocaat van de duivel!) dat deze transactie toch wel zeer verdacht was en op zijn dat hij/
zijn vader op z‘n minst de schijn toch tegen hebben.
Nagedacht over deze transactie wil ik me op het standpunt stellen dat ik deze transactie
alleen wil verwerken, indien deze transactie juridisch volledig correct is en dit traject volledig
bevestigd is door hun advocaat.
Met vriendelijke groet,
[naam 2]
Opmerking rapporteur: Chicago moet zijn Singapore.
In een aangetroffen correctieboeking per ultimo 2012 (D-267) staat de volgende journaalpost:
Rekening courant Gevi International BV 600.000
Aan BTW binnen de EU 33.963
Aan Springpaarden taxatiewaarde 249.425
Kostprijs Paarden 249.425
Aan opbrengst Paarden 566.037
Met deze correctieboeking wordt alsnog de factuur die een dagtekening kent van 22 december 2011 (D-259) in de administratie geboekt door het paard Singapore boekhoudkundig uit de voorraad te halen en als omzet te boeken. Deze boekingen hebben moeten plaatsvinden omdat Singapore eigendom was van Gevi Gorssel BV terwijl het bedrag van € 600.000 is binnengekomen op de bankrekening van Gevi International BV.
Vermoedelijk heeft [verdachte A] . een storting van hem ad € 600.000 in het bedrijf van zijn zoon (Gevi International BV) buiten het bereik van de schuldeisers in zijn persoonlijk faillissement willen houden door deze storting achteraf te kwalificeren als een betaling voor het paard Singapore.
Vermoedelijk is de verkoopfactuur met dagtekening 22 december 2011 pas in december 2012 opgemaakt.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven is [verdachte A] . op 27 november 2012 in staat van faillissement verklaard.
Door in december 2012 het bedrag van € 600.000, dat in eerste instantie (althans door de externe accountant) in december 2011 is aangemerkt als een lening van [verdachte A] . aan (de onderneming van) zijn zoon, om te zetten in de verkoopopbrengst van een inmiddels overleden paard, heeft [verdachte A] . vermoedelijk zijn schuldeisers benadeeld.
Hiermee heeft hij voordeel genoten.
De schuldeisers kunnen zich nu immers niet meer verhalen op het bedrag van € 600.000, dat
eigenlijk als een lening aan [verdachte B] . was verstrekt en onder die omstandigheid door de
schuldeisers/curatoren teruggevorderd had kunnen worden.
Feitelijk is in dezen sprake van een schenking/gift. [verdachte A] . had een vordering op zijn zoon. Door het doen voorkomen dat deze vordering is omgezet in een zogenaamde koopsom is in
werkelijkheid sprake van kwijtschelding van de betreffende vordering, en daarmee van een
schenking/gift aan (de onderneming van) zijn zoon.
2.
Een geschrift, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, 2e lid Sr, opgemaakt door [verbalisant] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, d.d. 12 november 2014 (pag. 6 en 7), voor zover inhoudende:
5.2.3 Co-sponsoring Gevi International ad € 1.000.000
Op 26 januari 2012 betaalt [verdachte A] . vanaf een prive bankrekening een bedrag van € 1.000.000 op de bankrekening van Gevi International (D-444). De omschrijving luidt: Jaarsponsoring
Eurocommerce. Ik verwijs ook hier naar het proces-verbaal dat is opgemaakt in zaak vier van het strafrechtelijk onderzoek.
Hieraan ten grondslag liggen twee brieven, gedateerd op respectievelijk 08 november 2011 (D-255) en 14 december 2011 (D-256) en een sponsorovereenkomst van januari 2012 (er is geen precieze datum vermeld) (D-257).
Aan de overeengekomen sponsoring door [verdachte A] . prive is geen redelijk belang van hem toe te kennen. Vermoedelijk ligt het motief van deze sponsoring in het veiligstellen van gelden, in casu € 1.000.000, door deze buiten het bereik van de schuldeisers te plaatsen.
De financiële situatie van het Eurocommerce concern was in januari 2012 zorgwekkend. In
november 2011 hebben de RABOBANK en de FGH het vertrouwen in [verdachte A] . opgezegd, de kredietfaciliteiten ingetrokken en in december 2011 is aangifte gedaan van vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. [verdachte A] . wist of moest er sterk rekening mee houden dat het faillissement van Eurocommerce, en daarmee ook zijn eigen faillissement, onafwendbaar was.
Op 27 november 2012 is [verdachte A] . in staat van faillissement verklaard. Hij had in januari 2012 aanzienlijke schulden, met name rekening-courant schulden aan ‘zijn’ onderneming Eurocommerce Holding cs. (ik verwijs nogmaals naar het vonnis waarin [verdachte A] . in staat van faillissement is verklaard).
Door het bedrag van € 1.000.000 over te maken van zijn prive rekening naar Gevi International zijn zijn schuldeisers, FSH en ECH dan wel de curatoren van de inmiddels ook failliet verklaarde FSH en ECH, in hun verhaalsmogelijkheden verkort.
Door het bedrag van € 1.000.000 buiten het bereik van de curatoren c.q. schuldeisers te plaatsen heeft [verdachte A] . een wederrechtelijk verkregen voordeel behaald. Dit kan worden gesteld op het bedrag dat hij buiten het bereik van zijn schuldeisers heeft gebracht, te weten het op 26 januari 2012 aan Gevi International overgemaakte bedrag van € 1.000.000.
3.
Een geschrift, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, 2e lid Sr, opgemaakt door [verbalisant] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, d.d. 12 november 2014 (pag. 7), voor zover inhoudende:
5.2.4 Betaling € 2.500.000 en € 2.000.000 aan Stichting Syanora
Op 26 januari 2012, de dag dat het bedrag van € 1.000.000 wordt overgemaakt van de privé
bankrekening van [verdachte A] . naar Gevi International in verband met de co-sponsoring (paragraaf 5.2.3 van deze rapportage), wordt vanaf de zelfde privé rekening van [verdachte A] . een bedrag van € 2.000.000 overgemaakt naar Stichting Syanora (D-544). Zie ook paragraaf 5.2.1 van deze rapportage, met betrekking tot de verkoop van de woning van [verdachte A] . aan deze stichting. Daar is onder andere opgemerkt dat Syanora een afgezonderd privé vermogen van [verdachte A] . (en zijn echtgenote [verdachte D] ) is.
Daarvóór, op 23 december 2011 is al een bedrag van € 2.500.000 overgemaakt van de prive
rekening van [verdachte A] . naar Stichting Syanora (D-097).
Dit laatste bedrag is gebruikt als aanvulling van het saldo op de bankrekening van Syanora dat kort daarvoor is afgenomen doordat er een betaling is gedaan aan een notaris in verband met de aankoop van twee kantoorpanden door Eurocommerce.
In dit verband verwijs ik naar het proces-verbaal dat is opgemaakt in het SO in zaak 3.
Om deze betalingen te kunnen doen heeft [verdachte A] . op 22 en 23 december 2011 in privé
aangehouden effecten verkocht, in totaal hebben deze effecten € 25.742.257,54 opgebracht
(D-464).
Na deze verkoop van effecten is er in totaal € 6.610.000 overgeboekt van zijn effectenrekening naar de gewone bankrekening van [verdachte A] .
Op 26 januari 2012 wordt nogmaals een bedrag van € 3.000.000 overgemaakt van de
effectenrekening naar de gewone rekening (D-544).
Door deze boekingen zijn de bedragen van € 2.500.000 en € 2.000.000, die tot het privé vermogen van [verdachte A] . behoorden, buiten het bereik van de schuldeisers/curator gebracht, namelijk zijn deze bedragen gaan behoren tot het (afgezonderde) vermogen van Syanora.
Hierdoor heeft [verdachte A] . een wederrechtelijk verkregen voordeel behaald. Dit kan worden gesteld op het bedrag dat hij buiten het bereik van zijn schuldeisers heeft gebracht, te weten de OP 23 december 2011 en 26 januari 2012 overgemaakte bedragen van respectievelijk
€ 2.500.000 en € 2.000.000 ofwel € 4.500.000.
4.
Een geschrift, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, 2e lid Sr, opgemaakt door [verbalisant] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, d.d. 12 november 2014 (pag. 7), voor zover inhoudende:
5.2.5 Overboekingen naar [verdachte D]
Op de verschillende bankrekeningen van [verdachte A] . zijn de volgende overboekingen te zien, die hij heeft gedaan op rekeningen van [verdachte D] :
(…)
Een overboeking op 03 mei 2012 van € 35.000, van zijn bankrekening nummer [bankrekeningnummer 2] naar de bankrekening van [verdachte D] met nummer [bankrekeningnummer 3] (D-574)
Een overboeking op 31 mei 2012 van € 20.000, van zijn bankrekening nummer [bankrekeningnummer 2] naar de bankrekening van [verdachte D] met nummer [bankrekeningnummer 3] (D-575)
Een overboeking op 16 augustus 2012 van € 75,000, van zijn bankrekening nummer [bankrekeningnummer 1] naar de bankrekening van [verdachte D] met nummer [bankrekeningnummer 3] (D-546)
(…)
Door de overboekingen van € 35.000, € 20.000 en € 75.000 zijn de schuldeisers van [verdachte A] . bekort in hun rechten.
Hierdoor heeft [verdachte A] . een wederrechtelijk verkregen voordeel behaald.
5.
Een geschrift, te weten het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art. 36e, 2e lid Sr, opgemaakt door [verbalisant] , opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD, d.d. 12 november 2014 (pag. 8), voor zover inhoudende:
5.2.6 Contante opnamen
Op de bankrekeningen van [verdachte A] . is de volgende contante opnamen te zien:
29 december 2011, € 250.000, van rekening [bankrekeningnummer 1] (D-373)
Omtrent de opname(...) van € 250.000 (…) is een proces-verbaal ontvangen van de FIU
(D-059 en D-059a).
Over de opname van € 250.000 op 29 december 2011 ten laste van zijn privé rekening staat in het proces-verbaal van de FIU:
Relatie belt zijn accountmanager om te vragen of hij 250.000 cash kan opnemen. Relatie
geeft aan dat hij wederom een paard gaat kopen, en dat dit Cash betaald wordt. [verdachte A] heeft geen bewijsstukken. Het bedrag is uitbetaald in coupures van 500.(…)
Nadat hij hiermee is geconfronteerd, verklaarde [verdachte A] :
Vraag verbalisanten:
Welke paarden heeft u gekocht van de contante opnamen op 29 december 2011 van
€ 250.000 ten laste van uw privé rekening?
Antwoord gehoorde:
Daar is ook geen paard voor gekocht. Ook hier moest ik een beschrijving opgeven en dat heb ik gedaan.
Wat er wel met het geld is gebeurt is niet duidelijk geworden. Tegenover de curator heeft [verdachte A] verklaard, nadat hem was gevraagd naar deze gelden:
Je moet toch ergens van leven.
[verdachte A] . heeft € 250.000 contant opgenomen van zijn prive bankrekeningen en buiten het bereik van de schuldeisers in zijn faillissement c.q. de curator in dat faillissement gebracht.
Hierdoor heeft [verdachte A] . een wederrechtelijk verkregen voordeel behaald. Dit kan worden gesteld op het bedrag dat hij buiten het bereik van zijn schuldeisers heeft gebracht, te weten de contante opnames van € 250.000.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2496.