ECLI:NL:RBOVE:2018:2171

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
08/994520-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor pluimvee houdend echtpaar wegens overtreding van pluimveerechten

Op 25 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een pluimvee houdend echtpaar uit Manderveen. Het echtpaar werd beschuldigd van het houden van kippen zonder de benodigde pluimveerechten in de jaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank oordeelde dat de man en vrouw samen met hun vennootschap, [BV], in totaal 60.000 kippen hielden zonder de vereiste pluimveerechten, wat resulteerde in een overtreding van de Meststoffenwet. De rechtbank legde hen een taakstraf op van 180 uur, waarvan 120 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast kregen de vennootschappen, [BV] en [Holding B.V.], beide een voorwaardelijke boete van 45.000 euro opgelegd, en moest de Holding B.V. een bedrag van ruim 106.000 euro aan de Staat betalen, wat het bedrag was dat het bedrijf onterecht had bespaard door geen pluimveerechten aan te schaffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de overtredingen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren begaan, maar oordeelde dat deze niet voldoende waren om de overtredingen te rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuvoorschriften en de gevolgen van oneerlijke concurrentie in de agrarische sector.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/994520-16 (P)
Datum vonnis: 25 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H.E. Groeneboer en van hetgeen door verdachte en haar raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte als feitelijk leidinggevende van [BV] , samen met anderen, in 2013, 2014 en 2015 een grotere hoeveelheid pluimvee heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht toestond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
[BV] . te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het
BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2013, opzettelijk een
groter aantal kippen -vleeskuikens- (60.982, of daaromtrent -uitgedrukt in
pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende
pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander dan
wel alleen, tot dat feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft
gegeven aan die verboden gedraging;
2.
[BV] . te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het
BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2014, al dan niet
opzettelijk, een groter aantal kippen -vleeskuikens- (59.101, of daaromtrent
-uitgedrukt in pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf
rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden),
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander dan
wel alleen, tot voornoemd feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden
gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[BV] te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met anderen of een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het
BRS-nummer [nummer] ) gemiddeld in het kalenderjaar 2015, al dan niet
opzettelijk een groter aantal kippen -vleeskuikens- (61.001, of daaromtrent
-uitgedrukt in pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf
rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden),
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met anderen of een ander dan
wel alleen, tot voornoemd feit opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden
gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat per 25 maart 2008 [Holding] (verder te noemen: de Holding) enig aandeelhouder en bestuurder is van [BV] (verder te noemen: de BV). Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van de Holding.
De BV houdt zich bezig met het mesten van vleeskuikens.
Voor het houden van pluimvee moet een bedrijf volgens de Meststoffenwet in het bezit zijn van pluimveerechten. Vanaf 2006 wordt een pluimveerecht uitgedrukt in pluimvee-eenheden (verder te noemen: PE).
Voor het houden van gemiddeld één vleeskuiken is 0,48 PE nodig.
De BV heeft in 2013 gemiddeld 127.047 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 60.982 PE nodig.
In 2014 heeft de BV 123.129 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 59.101 PE nodig.
In 2015 heeft de BV 127.087 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 61.001 PE nodig.
Uit het bedrijfsoverzicht van de BV is gebleken dat het bedrijf in de jaren 2013, 2014 en 2015 geen enkel PE-recht bezat.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen verklaringen en stukken gevorderd dat het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het standpunt van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • een in de wettige vorm door [naam] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 17 december 2015 (kenmerk: 119421/89987/60166718/2);
  • een in de wettige vorm door [naam] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 8 december 2016 (kenmerk: 128292/97584/6016718/2);
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juni 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
[BV] te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met een ander, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2013, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (60.982, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden),
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met [Holding] , aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[BV] te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met een ander, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2014, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (59.101, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden),
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met [Holding] , aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[BV] te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in
vereniging met een ander, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2015, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (61.001, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden),
zulks terwijl verdachte, samen en in vereniging met [Holding] , aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 20 lid 1 van de Meststoffenwet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert telkens op ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf zijnde een werkstraf van 180 uur waarvan 120 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd. Daarbij heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat met de volgende omstandigheden rekening gehouden moet worden.
In 2010 zijn onder druk van de bank de op de BV rustende mestrechten verkocht en vervolgens zijn de benodigde mestrechten telkens teruggeleased. Mede omdat de afschaffing van de mestrechten werd verwacht leek dat de oplossing voor de financiële problemen waarin het bedrijf verkeerde. De leasekosten stegen echter drastisch en werden in 2015 zelfs hoger dan de opbrengst per kip, waardoor er niet meer winstgevend geproduceerd kon worden. Daarnaast konden de benodigde mestrechten pas in november/december van een productiejaar geleased worden. Daarmee werd dus telkens een enorm risico genomen: er werden pas mestrechten geleased als het hele jaar al geproduceerd was. Vanwege de financiering van de stallen was leegstand ook geen optie. Verdachte verkeerde derhalve in een onmogelijke positie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
[BV] heeft samen met [medeverdachte] in de jaren 2013, 2014 en 2015 vleeskuikens gehouden, terwijl de BV niet beschikte over de vereiste pluimveerechten. Over de genoemde jaren waren door de BV geen PE-rechten aangeschaft dan wel geleased.
Verdachte heeft daaraan, samen met [Holding] , feitelijk leiding gegeven.
Door dit handelen is een milieuvoorschrift overtreden. Daarnaast leidt dergelijk handelen tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden.
Met betrekking tot de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en haar echtgenoot hebben in 2010 – in samenspraak met de bank – besloten om de op de BV rustende pluimveerechten te verkopen en deze vervolgens jaarlijks terug te leasen, mede omdat verwacht werd dat die rechten afgeschaft zouden worden. Dat die leaserechten vervolgens tegen de verwachting in niet zijn afgeschaft en zelfs drastisch in prijs zijn gestegen, behoort naar het oordeel van de rechtbank tot het ondernemersrisico. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet dat in de jaren 2013, 2014 en 2014 vleeskuikens zijn gehouden zonder dat over de benodigde pluimveerechten beschikt werd.
Bij de strafmaatbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is gelet op voorgaande overwegingen van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde taakstraf passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert telkens het misdrijf:
medeplegen van een overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1, sub 2 en sub 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid
van 180 uren;
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat van deze taakstraf een gedeelte van
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.