ECLI:NL:RBOVE:2018:1841

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
08-910061-17 en 05-800157-14 (vord tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met eerwraak als motief

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen van 41 en 48 jaar uit Deventer, die beschuldigd werden van de moord op een man uit dezelfde stad. De rechtbank oordeelde dat de 41-jarige man handelde uit eerwraak en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 jaar, terwijl de 48-jarige man een straf van 7 jaar kreeg opgelegd. De zaak kwam voort uit een vechtpartij op 5 oktober 2017, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere keren met een mes werd gestoken en met een hockeystick werd geslagen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten en dat er sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, en dat er geen sprake was van noodweer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 7 jaar aan de verdachte, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de moeder, vriendin en vader van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaatsen Almelo en Zwolle
Parketnummer 08-910061-17 en 05-800157-14 (vord tul) (P)
Datum vonnis: 29 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats] ( [land] ),
nu verblijvende in P.I. Overijssel - HvB Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 januari 2018, 29 maart 2018 en 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet-Bischop, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
met een ander op 5 oktober 2017 in Deventer al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft gedood door hem meermalen met een mes te steken en met een hockeystick te slaan, althans heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen, althans openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 05 oktober 2017, te Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een hockeystick, althans met een voorwerp, op/tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het (boven)lichaam gestoken of gestoten en/of gesneden;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 05 oktober 2017, te Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers
is/zijn verdachte en/of zijn mededader met voormeld oogmerk met een auto tegen die [slachtoffer] aan gereden en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een hockeystick, althans met een voorwerp, op/tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of die [slachtoffer] gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam gestoken en/of gestoten en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, ter zake dat
hij op of omstreeks 05 oktober 2017, te Deventer, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Zaanstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door met een auto tegen die [slachtoffer] aan te rijden en/of die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, met een hockeystick, althans met een voorwerp, op het lichaam te slaan en/of treffen en/of die [slachtoffer] te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen en/of die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, een of meermalen in het (boven)lichaam te steken en/of te stoten en/of te snijden, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 5 oktober 2017, omstreeks 00.17 uur, kwam bij de Meldkamer Oost-Nederland een melding binnen van een vechtpartij aan de Zaanstraat in Deventer. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij dat een auto (een Renault Clio) midden op straat stond en dat daarnaast een man, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) lag. De verbalisanten hebben het verlenen van de eerste hulp overgenomen van de aanwezigen. Zij zagen dat er een grote plas bloed om [slachtoffer] heen lag. Na de komst van de ambulancedienst is besloten om de reanimatie te staken. [slachtoffer] was overleden aan zijn verwondingen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft het lichaam van [slachtoffer] onderzocht. Bij hem zijn 13 steekletsels en 7 snijletsels vastgesteld, met een lengte variërend van circa 2,5 centimeter tot 3,5 centimeter aan het huidoppervlak. Het diepst gemeten steekkanaal is circa 8,5 centimeter [2] . Vastgesteld is dat aan de hals sprake is van klieving van de halsader en halsslagader aan zowel de linker- als de rechterkant. Ook is aan de romp klieving van twee grote bloedvaten in de buik geconstateerd. Het intreden van de dood wordt verklaard door ernstig bloedverlies, al dan niet in combinatie met hartfunctiestoornissen (door een luchtembool). Zowel de klievingen van de bloedvaten in de hals, als die van de twee grote bloedvaten in de buik zijn elk op zich fataal. De steek- en snijwonden bevinden zich zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het lichaam van [slachtoffer] [3] .
In diezelfde nacht, omstreeks 04.50 uur, hebben twee mannen zich vanwege hun betrokkenheid bij de dodelijke steekpartij gemeld op het politiebureau te Deventer. Dit waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [4] (hierna: medeverdachte).
Medeverdachte heeft meermalen tegenover de politie [5] verklaard dat hij na een achtervolging in zijn auto, [slachtoffer] diverse keren met een mes heeft gestoken.
Verdachte heeft tegenover de politie [6] en ter terechtzitting [7] verklaard dat hij [slachtoffer] meermalen met de hockeystick heeft geslagen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte, getuigenverklaringen en camerabeelden leidt de officier van justitie af dat verdachte met medeverdachte in de auto is gestapt en dat zij de achtervolging op [slachtoffer] hebben ingezet. Aangekomen bij een flat aan de Zaanstraat heeft medeverdachte [slachtoffer] klemgereden. Vervolgens heeft medeverdachte [slachtoffer] meermalen gestoken en gesneden met een mes. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een hockeystick geslagen. Beide verdachten hebben geweld uitgeoefend op [slachtoffer] . Zij hebben elkaar daarvan niet weerhouden maar elkaar daarin versterkt. Op grond van deze omstandigheden (het achtervolgen en gezamenlijk geweld uitoefenen) acht de officier van justitie het ten laste gelegde medeplegen van een levensdelict bewezen.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een hockeystick geslagen. Hij heeft dit gedaan terwijl medeverdachte op [slachtoffer] instak. Verdachte heeft niets gedaan om dit te voorkomen. Sterker nog, door zijn toedoen kon medeverdachte [slachtoffer] steken. Immers, het verzet van [slachtoffer] werd gebroken door onder andere het slaan met de hockeystick op zijn rug. Verdachte mengt zich, zo is op de beelden te zien bovendien een tweede keer in het gevecht. Hij heeft dus meegeholpen bij het doden van [slachtoffer] .
Tot slot heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte en medeverdachte voorafgaand aan het incident al het plan hadden opgevat [slachtoffer] te doden. Het motief is gelegen in eerwraak. Dit blijkt uit de voorgeschiedenis tussen [slachtoffer] en (familie van) medeverdachte, en diverse gebeurtenissen in de voorafgaand aan het steekincident en de gebeurtenissen erna. Volgens de officier van justitie blijkt uit het onderzoek dat verdachte door medeverdachte op de hoogte was gebracht van de problemen tussen [slachtoffer] en [naam 1] en is hij bij enkele van de gesprekken daarover tussen de familieleden aanwezig geweest. Hij wist dat er wat stond te gebeuren met [slachtoffer] . Hij was voor medeverdachte fysiek nodig om [slachtoffer] te kunnen overmeesteren en doden. Verdachte had die nacht een mes bij zich en hij speelde een cruciale rol om [slachtoffer] (letterlijk) op de knieën te brengen. Hij was en is extreem loyaal naar medeverdachte toe. Dit blijkt uit alle verhoren. Dit alles maakt dat voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen van moord dan wel doodslag en dat verdachte geen opzet had op de dood noch op de poging zware mishandeling van [slachtoffer] . Ook is geen sprake geweest van voorbedachte raad.
Ten aanzien van het medeplegen stelt de raadsvrouw dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte precies op de hoogte was van hetgeen er speelde rondom het conflict met [slachtoffer] , dat niet is gebleken van een gezamenlijk plan, maar ook niet van intensieve samenwerking of een onderlinge taakverdeling tijdens het steekincident. Ook heeft verdachte niet zelf de uitvoeringshandelingen verricht die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] . Nu geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte kan dus ook geen sprake zijn van medeplegen. Voor het medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geldt het vorenstaande eveneens.
Bij verdachte is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van noch op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] met de door die [slachtoffer] zelf meegebrachte hockeystick geslagen op zijn lichaam. Van het risico dat het slaan met een hockeystick met zich bracht, was verdachte blijkbaar op de hoogte nu hij daarover heeft verklaard dat als hij [slachtoffer] daadwerkelijk dood had willen maken dan wel hem zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, hij dat had kunnen doen door niet op de rug of borst maar bijvoorbeeld op het hoofd te slaan. Verdachte heeft dit niet gedaan. Het enige dat verdachte op dat moment wilde, was medeverdachte bevrijden. Het slaan met de hockeystick op rug of borst levert naar algemene ervaringsregels geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
Ten aanzien van de voorbedachten rade ontbreekt volgens de verdediging het te nemen besluit. Uit het dossier volgt geenszins dat voor het steekincident een plan was gemaakt om geweld toe te passen en zeker niet dat dat plan doordacht was. Verdachte heeft niet kunnen voorzien dat er geweld zou worden toegepast en dat daarop de dood van [slachtoffer] zou volgen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier komt het volgende naar voren. Er waren problemen tussen medeverdachte en zijn familie aan de ene kant en [slachtoffer] aan de andere kant. Deze problemen zijn kennelijk begonnen met een conflict tussen [slachtoffer] en de neef van medeverdachte, [naam 2] (hierna: [naam 2] ), een zoon van de zus van medeverdachte, [naam 3] , en haar -inmiddels- ex-man [naam 4] (hierna: [naam 4] ), over een wiethok van [slachtoffer] dat door [naam 2] zou zijn verraden. Medeverdachte was van dit conflict op de hoogte [8] . Om [naam 2] terug te pakken, begint [slachtoffer] (onder de naam [naam 5] ) een relatie met de zus van [naam 2] , [naam 6] (hierna: [naam 6] ) (het nichtje van medeverdachte) [9] [10] [11] .
Op 1 oktober 2017 komt [naam 6] niet thuis. Het vermoeden bestaat bij de familie van [naam 6] dat zij in de woning van [slachtoffer] aan de Zaanstraat is. Die middag gaan [naam 4] en [naam 2] naar de woning van [slachtoffer] om [naam 6] op te halen. Zij zien er volgens [naam 6] , die ze via de intercom ziet, heel kwaad uit [12] . Er ontstaat een woordenwisseling tussen [naam 4] en [naam 2] en [slachtoffer] [13] [14] . [slachtoffer] ontkent dat [naam 6] bij hem in de woning is. [naam 4] en [naam 2] verlaten uiteindelijk de Zaanstraat zonder [naam 6] .
Die middag appt [naam 4] naar zijn dochter [naam 6] . [naam 4] is boos dat hij [naam 6] niet kan vinden en verstuurt bedreigende berichten dat hij haar en [slachtoffer] zal vermoorden [15] .
’s Avonds rond 23.00 uur komt [naam 6] weer thuis in de woning van [naam 3] aan de [adres 1] . Daar zijn haar moeder, [naam 2] en haar vader, [naam 4] , aanwezig. Ook medeverdachte komt daar even later en pakt de telefoon van [naam 6] af [16] [17] . [naam 6] vertelt die avond aan zowel haar vader en moeder als verdachte dat zij een relatie heeft met [slachtoffer] en dat zij die dag en avond bij hem is geweest. Tot deze dag was [naam 6] in de veronderstelling dat [slachtoffer] , die zij eind april 2017 heeft leren kennen, [naam 5] heette [18] . [slachtoffer] heeft [naam 6] na het bezoek van [naam 4] en [naam 2] bij zijn huis verteld dat hij geen [naam 5] maar [naam 7] heet, dat hij al wist wie [naam 6] was voordat ze elkaar ontmoetten en dat hij haar broer en verdachte kent. Ook vertelde hij haar dat hij problemen met [naam 2] en medeverdachte had en dat hij via haar medeverdachte wilde pakken en haar zou gebruiken. Het zou om een wraakactie gaan; [slachtoffer] zou wraak willen nemen op medeverdachte en [naam 2] door schande over de familie te veroorzaken [19] [20] .
Die avond wordt, naast het innemen van de telefoon, ook bepaald dat [naam 6] [slachtoffer] niet meer mag zien en dat medeverdachte [naam 6] de aankomende week naar werk en school brengt en weer ophaalt [21] . [naam 4] heeft verklaard dat hij medeverdachte die avond bij [naam 3] kort heeft gesproken en dat medeverdachte heeft gezegd: “Waarom heb je hem vanmiddag niet gepakt, in mekaar geslagen (…). Als ik hem pak, ga ik hem hakken” [22] . Later is [naam 4] hierop enigszins teruggekomen in die zin dat verdachte niet “hakken”, maar “snijden” heeft gezegd [23] .
Op 2 oktober 2017 stuurt [naam 4] weer bedreigende apps naar [naam 6] , zoals: “Je bent weer bij hem he (…). Nu ga ik allebei kapot maken” [24] .
Eveneens op 2 oktober 2017 heeft [naam 2] WhatsApp-contact met [naam 8] (hierna: [naam 8] ), een vriendin van [naam 6] . [naam 8] vraagt: “
Wie moet er gaan vastzitten. Bedoel je jezelf”. Waarop [naam 2] antwoordt: “I
k of me oom of me vader. Maakt niet uit. Is voor [naam 6]”. Verder appt [naam 2] : “
Maar als er iemand gaat vastzitten is het allemaal wel Mijn schuld. Maarja dan accepteer k het ook [25] .
Verdachte en medeverdachte zijn dikke vrienden, sinds medeverdachte verdachte heeft geholpen. [26] Verdachte was (in ieder geval) vanaf 2 oktober 2017 ook op de hoogte van het vorenstaande in die zin dat hij wist van een conflict met [slachtoffer] dat te maken had met diens relatie met [naam 6] [27] [28] .
Volgens [naam 9] lag [slachtoffer] op de avond van 4 oktober 2017 thuis te slapen. Rond 23.00 uur kreeg hij een berichtje op zijn telefoon, waarna hij uit bed stapte en zijn autosleutels, sigaretten, winterjas en telefoon pakte. Daarna verliet hij het huis [29] . Bij het uitkijken van de camerabeelden heeft de politie vastgesteld dat [slachtoffer] om 23.47 uur het appartementengebouw aan de Zaanstraat verliet [30] .
In de nacht van 4 op 5 oktober 2017, rond middernacht [31] , komen verdachte en medeverdachte bij de woning van [naam 3] aan de [adres 1] . Medeverdachte loopt naar boven om met [naam 6] te praten [32] , verdachte blijft in de woonkamer [33] . Ook [naam 4] staat daar rond 00.00 uur voor de deur [34] . Volgens [naam 3] is het niet gebruikelijk dat haar ex-man op zo’n tijdstip bij haar langskomt [35] . [naam 4] zegt dan dat [slachtoffer] met zijn auto voor de deur staat [36] . Volgens verdachte staat [naam 4] buiten keihard te schreeuwen. Medeverdachte rent naar zijn auto en verdachte stapt bij hem in. [slachtoffer] rijdt hard weg en medeverdachte rijdt met hoge snelheid achter hem aan. Bij de stoplichten op de kruising van de Snipperlingsdijk en de Diezestraat snijdt medeverdachte [slachtoffer] af [37] . Verdachte stapt dan uit en kort daarna weer in de auto [38] . [slachtoffer] rijdt achteruit en daarna weer vooruit de Diezestraat in. Verdachte en medeverdachte rijden achter hem aan [39] .
Op de camerabeelden die zijn gemaakt vanaf de Zaanstraat is het volgende te zien. Vanaf de Deltalaan slaat de auto van [slachtoffer] met aanzienlijke snelheid linksaf de Zaanstraat in. De auto stopt voor de ingang aan de Zaanstraat, aan de linkerzijde van de rijbaan. De deur gaat open terwijl de auto nog niet stilstaat. [slachtoffer] stapt gehaast uit met een hockeystick in zijn hand. Op dat moment rijdt de auto van medeverdachte eveneens vanaf de Deltalaan met hoge snelheid de Zaanstraat in en rijdt het trottoir op in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] rent richting het appartementengebouw en probeert de auto van medeverdachte te ontwijken. [slachtoffer] komt ten val en staat direct weer op. Hij staat klem tussen de muur van het gebouw en de auto van medeverdachte. De auto van medeverdachte komt tot stilstand tegen de muur en de plantenbak van het appartementengebouw. Medeverdachte opent het bestuurdersportier van zijn auto en [slachtoffer] slaat hem twee maal met de vuist. Aan de bestuurderszijde van de auto van medeverdachte ontstaat een worsteling tussen medeverdachte en [slachtoffer] , waarbij zij beiden op het trottoir belanden. Ondertussen is verdachte uitgestapt aan de bijrijderszijde van de auto van medeverdachte en achter de auto langs gelopen. Hij pakt de hockeystick op die [slachtoffer] heeft laten vallen en slaat er tweemaal mee op de rug van [slachtoffer] . [slachtoffer] richt zijn aandacht vervolgens op verdachte. Het gevecht wordt voortgezet door verdachte en [slachtoffer] en verplaatst zich naar de rijbaan. [40] Medeverdachte staat op en reikt met zijn rechterhand naar de linkerzijde van zijn lichaam en pakt iets en pakt dat vervolgens over [41] . De rechtbank komt tot de conclusie dat medeverdachte op dat moment een mes pakt, waarmee hij op [slachtoffer] toeloopt en hem twintig keer steekt en snijdt. Verdachte heeft nogmaals met de hockeystick op de schouder van [slachtoffer] geslagen [42] . Toen [slachtoffer] niet meer bewoog [43] , zijn verdachte en medeverdachte weer in de auto gestapt. Voordat medeverdachte instapte, heeft hij nog twee maal iets van de grond gepakt. Daarna rijden verdachte en medeverdachte achteruit weg in de richting van de Deltalaan. [slachtoffer] ligt op zijn buik op de grond [44] . [naam 4] rijdt vervolgens, terwijl [slachtoffer] nog gereanimeerd wordt, langs de plaats delict [45] .
Kort na vertrek wordt door verdachte en medeverdachte telefonisch contact gezocht met [naam 3] , [naam 4] en [naam 2] [46] . Ook treffen verdachte, medeverdachte en [naam 2] elkaar [47] . Verdachte en medeverdachte ontdoen zich van het door medeverdachte gebruikte mes en de dolk die verdachte bij zich had, door deze voorwerpen in de bosjes aan de zijkant van de flat aan de Karel de Grotelaan achter te laten. Later vraagt medeverdachte aan zijn zus [naam 3] om het mes daar weg te halen en in het kanaal te gooien [48] [49] . Ook heeft de andere zus van medeverdachte, [naam 10] (hierna: [naam 10] ), na het incident, de telefoon van [naam 6] , die medeverdachte had achtergelaten in zijn café, meegenomen [50] .
Het staat vast dat medeverdachte [slachtoffer] twintig keer met een mes heeft gestoken en gesneden en dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van de letsels die hij daardoor heeft opgelopen.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
In de nacht van 4 op 5 oktober 2017 was het de bedoeling om de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan. Om dat doel te bereiken zijn verdachte en medeverdachte, toen [slachtoffer] aankwam bij de [adres 1] , samen in de auto van medeverdachte gestapt en hebben zij de achtervolging ingezet. Bij de kruising van de Snipperlingsdijk en de Diezestraat is verdachte uit de auto gesprongen om [slachtoffer] tegen te houden. Hieruit blijkt ook de betrokkenheid van verdachte bij wat deze nacht is gebeurd. Immers, niet medeverdachte, maar verdachte zoekt hier de eerste keer de confrontatie. Nadat het verdachte niet was gelukt [slachtoffer] tegen te houden, stapt hij weer in de auto en vervolgen verdachte en medeverdachte de achtervolging. In de Zaanstraat wordt [slachtoffer] bijna aangereden door medeverdachte, waarna de vechtpartij tussen medeverdachte en [slachtoffer] begint en waarbij verdachte vervolgens betrokken raakt. Vastgesteld moet worden dat verdachte niet het letsel heeft toegebracht waaraan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft echter een wezenlijke bijdrage aan de dood van [slachtoffer] geleverd, door meermalen met de hockeystick van [slachtoffer] , die verdachte van de grond heeft gepakt, op [slachtoffer] te slaan. Hierdoor delft [slachtoffer] het onderspit en krijgt medeverdachte de gelegenheid om met het mes twintig keer op [slachtoffer] in te steken en te snijden. Het is zeer onwaarschijnlijk dat medeverdachte, die veel kleiner en lichter is dan [slachtoffer] , de overhand op [slachtoffer] had kunnen krijgen en hem had kunnen doden als verdachte niet had gehandeld zoals hij heeft gedaan.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering en waarbij verdachte en zijn medeverdachte ook in de aanloop naar het delict en in het vervolg erop nauw hebben samengewerkt. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van het levensdelict bewezen.
Opzet van verdachte
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Verdachte (met medeneming van een dolk) en medeverdachte zijn aan de [adres 1] in de auto van medeverdachte gestapt en hebben [slachtoffer] met de auto achtervolgd. Vanwege de hoge snelheid is dit een zogeheten dollemansrit geweest. Bij de kruising van de Snipperlingsdijk en de Diezestraat stopt de auto van [slachtoffer] , waarop verdachte uit de auto springt. Verdachte is boos en rent naar de auto van [slachtoffer] toe [51] [52] . [slachtoffer] weet weg te komen en verdachte stapt weer in de auto. De achtervolging wordt opnieuw ingezet. In de Zaanstraat weet medeverdachte [slachtoffer] op het trottoir klem te rijden, waarna medeverdachte en [slachtoffer] in gevecht raken. Verdachte neemt actief en cruciaal deel aan dat gevecht door op het moment dat [slachtoffer] overwicht lijkt te hebben op medeverdachte de hockeystick van [slachtoffer] van de grond te pakken en daarmee [slachtoffer] twee maal te slaan. Kort daarop slaat hij nog een keer op het lichaam van [slachtoffer] . Zoals hiervoor reeds is overwogen, geeft dit handelen van verdachte medeverdachte gelegenheid [slachtoffer] dood te steken.
Gezien de agressieve wijze waarop [slachtoffer] door verdachte en medeverdachte wordt benaderd, kan het niet anders dan dat het zou komen tot ernstige geweldpleging, waarbij minstgenomen de aanmerkelijke kans bestond dat dat geweld zou leiden tot de dood van [slachtoffer] . Met zijn gedragingen, die niet los gezien kunnen worden van die van medeverdachte, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou worden gedood. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Moord of doodslag?
Vervolgens is aan de orde de vraag of verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
De rechtbank is van oordeel dat voorbedachten rade bij verdachte niet kan worden vastgesteld. Verdachte was vooraf weliswaar op de hoogte van het feit dat [slachtoffer] een lesje moest worden geleerd, maar er is geen bewijs dat verdachte ook op de hoogte was van het besluit dat [slachtoffer] dood moest. Daarom kan ook niet worden vastgesteld dat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over een dergelijk besluit en zich daarvan rekenschap te geven. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] uit iets anders dan een ‘gemoedsopwelling’ is voortgevloeid.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde medeplegen van doodslag heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 05 oktober 2017, te Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte of zijn mededader meermalen die [slachtoffer] met een hockeystick op/tegen het lichaam geslagen en getroffen en die [slachtoffer] meerdere malen met een mes in de hals en in het (boven)lichaam gestoken en gesneden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van verdachte

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces en baseert zich daarbij op een situatie van noodweer die zou zijn ontstaan op het moment dat [slachtoffer] aan de Zaanstraat voor zijn woning met een hockeystick op de voorruit van de auto van medeverdachte zou hebben geslagen en in het vervolg daarop medeverdachte door [slachtoffer] met een hockeystick werd belaagd.
Volgens de officier van justitie kan een beroep op noodweer(exces) niet slagen, gezien het motief en de voorbedachten rade. De agressie is van verdachte en zijn medeverdachte uitgegaan. Zij hebben zich doelbewust in deze situatie gebracht.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Noodweer is een natuurlijk zelfverdedigingsrecht dat recht tegenover onrecht stelt. In een samenleving beschermt doorgaans de overheid de sociale rechtsorde door het strafbaar stellen van handelingen die inbreuk maken op rechten van anderen. Wanneer de overheid niet thuis geeft of niet kan geven verdedigt de in noodweer handelende burger die rechtsorde. Dit handelen is daarmee gerechtvaardigd.
Juist het vereiste element van zelfverdediging ontbreekt in deze zaak. Vast staat dat verdachte, toen hij op de bewuste avond aanwezig was in de woning aan de [adres 1] in Deventer, bij constatering van de aanwezigheid van [slachtoffer] in diens auto in de nabijheid van de woning, tezamen met zijn medeverdachte een achtervolging is gestart.
Medeverdachte bestuurde de auto en heeft tegenover de politie verklaard dat hij met [slachtoffer] wilde praten. Verdachte is bij hem in de auto gestapt en er ontstond een achtervolging door de stad Deventer waarbij met hoge snelheden werd gereden.
Tijdens de achtervolging is verdachte op enig moment uit de auto gestapt en is naar de stilstaande/langzaam rijdende auto van [slachtoffer] toegelopen kennelijk om - op z’n minst gezegd - laatstgenoemde aan te spreken.
Toen [slachtoffer] zijn weg vervolgde richting Zaanstraat, is verdachte weer ingestapt en is de achtervolging voortgezet. Uitpraten, als dat al het motief was in de beleving van verdachte, is op dat moment in elk geval illusoir.
Uiteindelijk is de auto voor de woning van [slachtoffer] ingereden op die zich op de stoep bevindende [slachtoffer] , die ternauwernood kon wegspringen.
Aldus kan niet anders gezegd worden dat hier de verdedigingswil ontbreekt, sterker, hier is slechts de aanval op [slachtoffer] beoogd. Dat in een dergelijke situatie weerstand kan worden verwacht van [slachtoffer] was door verdachte ook te voorzien.
Een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, kan derhalve niet slagen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit en die van verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van doodslag.
Verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht ten aanzien van de op te leggen straf het rapport van de psycholoog en het reclasseringsrapport over te nemen, inhoudende oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en daaraan dezelfde bijzondere voorwaarden te verbinden als bij een eerdere veroordeling van verdachte.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Het doden van een andere persoon is de meest ernstige, onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Verdachte heeft samen met medeverdachte het slachtoffer [slachtoffer] dat recht en daarmee zijn meest wezenlijke bezit ontnomen. Met zijn handelen heeft verdachte bovendien onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals ook door de moeder, vader, halfzus en vriendin van [slachtoffer] in de door hun opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen is verwoord. Daarnaast zijn vele bewoners van het appartementengebouw van de gruwelijke steekpartij direct of indirect getuige geweest. Een dergelijk feit heeft niet alleen grote gevolgen voor de nabestaanden, maar schokt ook de rechtsorde in hoge mate.
[slachtoffer] is, na een dollemansrit waarbij [slachtoffer] bijna werd overreden, op de stoep voor zijn appartementengebouw op zeer gewelddadige wijze door medeverdachte met twintig messteken en -sneden van het leven beroofd. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het overlijden van [slachtoffer] door op cruciale momenten in het gevecht tussen medeverdachte en [slachtoffer] met de hockeystick te slaan op het lichaam van [slachtoffer] . Verdachte is als een soort van bodyguard met medeverdachte meegegaan, omdat [slachtoffer] een grote man was van meer dan 100 kilogram zwaar terwijl medeverdachte ongeveer de helft van dat gewicht was.
De rechtbank houdt er rekening mee dat het niet verdachte is die dodelijke steken aan [slachtoffer] heeft toegebracht en dat verdachte, anders dan medeverdachte, niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Met name deze omstandigheden maken dat de rechtbank een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan dat de officier van justitie heeft geëist.
Naar de persoon van verdachte is onderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het Pro Justitia rapport van 8 januari 2018, opgemaakt door J.M. de Jonge, GZ-psycholoog. De conclusie van de psycholoog is dat bij verdachte weliswaar sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van stemmingsproblematiek (cyclothyme stoornis), borderline persoonlijkheids-problematiek (mogelijk (mede) voortkomend uit hechtingsproblemen na tehuisplaatsing en adoptie) en problemen aangaande middelengebruik, maar dat dit op het moment van het ten laste gelegde slechts in zeer milde mate zijn leven en gedrag beïnvloedde. Volgens de psycholoog was er op alle fronten meer stabiliteit gekomen en verdachte zou weer een aantal dagen dagbesteding gaan doen. De problematiek was nog aanwezig, echter in mindere en mildere mate, de risico’s werden als verlaagd ingeschat, het reclasseringscontact was afgeschaald omdat het zo goed ging. Verdachte kan dan ook volledig toerekeningsvatbaar worden geacht.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapportage over verdachte van 10 januari 2018. In dat rapport komt een aantal levensgebieden naar voren waarop verdachte ondersteund zou kunnen worden. De reclassering adviseert daartoe ook diverse bijzondere voorwaarden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 5 december 2017, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Er wordt geen gevolg gegeven aan het advies van de reclassering gelet op de hoogte van de op te leggen straf, die de vier jaar overschrijdt.

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 11] , moeder van [slachtoffer]
[naam 11] heeft zich, middels haar advocaat mr. M.J. Ellenbroek in Deventer, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft een bedrag van € 4.384,84 aan materiële schade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- kosten restaurant Turkije € 3.310,15;
- kosten vliegtickets (drie personen) € 1.049,69;
- extra telefoonkosten € 25,00.
[naam 11] heeft daarnaast een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. Ook heeft zij aan proceskosten een bedrag van € 172,07 (reiskosten) gevorderd. In totaal vordert [naam 11] een bedrag € 22.056,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
[naam 9] , vriendin van [slachtoffer]
[naam 9] heeft zich, middels haar advocaat mr. M.J. Ellenbroek in Deventer, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft een bedrag van € 1.070,31 aan materiële schade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- eigen risico telefoon € 45,00;
- kosten vliegtickets (twee personen) € 738,00;
- reiskosten € 221,26;
- extra telefoonkosten € 66,05.
[naam 9] heeft daarnaast een bedrag van € 25.229,32 aan shockschade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- immaterieel € 22.500,00;
- verlies aan arbeidsvermogen € 2.700,72;
- reiskosten bedrijfsarts € 28,60.
Verder heeft [naam 9] een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. Ook heeft zij aan proceskosten een bedrag van € 108,16 (reiskosten) gevorderd. In totaal vordert [naam 9] een bedrag van € 46.407,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij heeft verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
[naam 12] , vader van [slachtoffer]
heeft zich, middels zijn advocaat mr. J.W. Schouten in Arnhem, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij heeft een bedrag van € 12.305,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit immateriële schade van € 1.500,00 (shockschade) en bestaat voor het overige deel uit materiële schade, te weten:
- kosten uitvaart € 3.900,00;
- reiskosten € 1.085,18;
- verblijfkosten € 4.320,00;
- gederfde inkomsten € 1.500,00.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [naam 11] , [naam 9] en [naam 12] ten aanzien van de affectieschade niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. De overige door [naam 11] en [naam 9] gevorderde bedragen kunnen worden toegewezen. De vordering van [naam 12] kan worden toegewezen, met uitzondering van de shockschade, nu niet is voldaan aan de confrontatie-eis.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[naam 11]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit dat de restaurantkosten in een te ver verwijderd causaal verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit. Bovendien zijn deze kosten erg hoog. Zij refereert zich voor wat betreft de telefoon- en reiskosten aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [naam 11] in de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
[naam 9]
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade en reiskosten aan het oordeel van de rechtbank. Het gederfde arbeidsinkomen is onvoldoende onderbouwd. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde shockschade. Daarnaast moet Wolf in de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard.
[naam 12]
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten van de uitvaart, de reis en het verblijf. Zij heeft daarbij aangevoerd dat de gevorderde verblijfskosten te hoog zijn en dat ook [naam 11] kosten voor de maaltijd in Turkije heeft gevorderd. De gederfde inkomsten zijn onvoldoende onderbouwd en dienen niet ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde shockschade dient te worden afgewezen, aangezien niet is voldaan aan de confrontatie-eis en de psychische schade niet is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[naam 11]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde tot een bedrag van € 4.384,84 aan materiële schade heeft geleden. De opgevoerde schadeposten zijn niet (voldoende) betwist, terwijl zij voldoende zijn onderbouwd.
affectieschade
De inwerkingtreding van de wet die een vergoeding van affectieschade mogelijk maakt, is bepaald op 1 januari 2019. Op dit moment bestaat er dus geen wettelijke basis voor vergoeding van affectieschade. Gelet hierop kan de betreffende vordering niet worden toegewezen. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt, te weten het gevorderde bedrag aan reiskosten van € 172,07.
conclusie
Medeverdachte heeft een voorschot van € 2.000,00 betaald. De rechtbank wijst in totaal dan ook een bedrag van € 2.556,91 (€ 4.384,84 + € 172,07 - € 2.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018 respectievelijk 29 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan
[naam 9]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij een bedrag van € 221,26 aan reiskosten, een bedrag van € 28,60 aan reiskosten bedrijfsarts en een bedrag van € 66,05 aan extra telefoonkosten heeft gemaakt. Deze schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering voor zover deze ziet op het bedrag van € 45,00, dat betrekking heeft op eigen risico telefoon, af, omdat deze eventuele schade toevalt aan de erfgenamen van [slachtoffer] en het de rechtbank niet is gebleken dat [naam 9] daartoe behoort. [naam 9] wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de gevorderde kosten van de vliegtickets ad € 738,00. De vader van [slachtoffer] heeft de retourtickets, nodig om de uitvaart in Turkije bij te wonen, voor [naam 9] betaald. Dat zij deze aan hem heeft terugbetaald, is onvoldoende gebleken. Vervolgens heeft [naam 9] zelf ook vliegtickets gekocht om eerder terug te kunnen reizen naar Nederland. Deze kosten staan in een te ver verwijderd verband van het delict en kunnen niet voor rekening van verdachte en zijn medeverdachte komen.
shockschade
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Zij is rechtstreeks geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde delict. Daaraan doet niet af dat zij het lichaam van [slachtoffer] niet direct heeft aanschouwd. Zij heeft immers wel, onder andere, moeten aanschouwen dat strafrechtelijk onderzoek naar het delict, dat voor haar woning is gepleegd, werd gedaan, wetende dat [slachtoffer] daar nog lag. Ook aan de overige vereisten voor het toekennen van shockschade is voldaan. De rechtbank acht een bedrag van € 15.000,00 passend en geboden en zal dit toewijzen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Ook de gevorderde reiskosten naar de bedrijfsarts van € 28,60 zijn toewijsbaar.
Dat is anders wat betreft het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank levert een behandeling van het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het verlies niet eenduidig is vast te stellen. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
affectieschade
De inwerkingtreding van de wet die een vergoeding van affectieschade mogelijk maakt, is bepaald op 1 januari 2019. Op dit moment bestaat er dus geen wettelijke basis voor vergoeding van affectieschade. Gelet hierop kan de betreffende vordering niet worden toegewezen. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt, te weten het gevorderde bedrag aan reiskosten van € 108,16.
conclusie
Medeverdachte heeft een voorschot van € 1.500,00 betaald. De rechtbank wijst in totaal dan ook een bedrag van € 13.924,07 (€ 221,26 + € 66,05 + € 15.000,00 + € 28,60 + € 108,16 - € 1.500,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 respectievelijk 29 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan. De benadeelde partij zal, voor het deel van haar vordering dat niet wordt toegewezen, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 12]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij een bedrag van € 3.900,00 aan uitvaartkosten en een bedrag van € 1.085,18 aan reiskosten heeft gemaakt. Deze schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd.
Daarentegen zijn de gederfde inkomsten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 1.500,00 dan ook af.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een behandeling van de gevorderde verblijfkosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de gemaakte kosten niet eenduidig zijn vast te stellen. Immers, ook in Nederland hadden kosten van dagelijks onderhoud moeten worden gemaakt, zodat niet duidelijk is wat de extra gemaakte kosten in Turkije zijn geweest. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard. . Hij kan dit deel van zijn vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
shockschade
Shockschade kan ontstaan bij degene bij wie door het directe waarnemen van een incident of ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand is gedood of gewond tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat. Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR
LJNAD5356,
NJ2002, 240).
De rechtbank is van oordeel dat niet aan de hierboven beschreven confrontatie-eis wordt voldaan, omdat [slachtoffer] enkele dagen na het bewezenverklaarde in het kader van de culturele gebruiken rondom de uitvaart is geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn zoon. De vordering wordt in zoverre reeds daarom afgewezen.
conclusie
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 4.985,18 (€ 3.900,00 + € 1.085,18), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt toegewezen. De vordering ziet op de door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland van op 27 januari 2015 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
De raadsvrouw heeft om afwijzing van de vordering verzocht nu zij vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van een nieuw strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:medeplegen van doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 11], voor een deel van € 17.500,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 11] van een bedrag van € 2.384,84 (zegge: tweeduizend driehonderdvierentachtig en 84/100 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 172,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 mei 2018, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.384,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 33 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 9], voor een deel van € 23.438,72 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 9] van een bedrag van € 13.815,91 (zegge: dertienduizend achthonderdvijftien en 91/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- wijst het overige af;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 108,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 mei 2018, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 13.815,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 104 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 12], voor een deel van € 4.320,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 12] van een bedrag van € 4.985,18 (zegge: vierduizend negenhonderdvijfentachtig en 18/100 euro) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- wijst het overige af;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.985,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 59 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland van op 27 januari 2015 van 26 januari 2016 met parketnummer 05-800157-14 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
Buiten staat
Mr. Boele is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 1] (TGO IJsland, [nummer 2] ). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog verbonden aan het NFI, opgemaakte aanvullende bericht van 26 april 2018 (onder zaaknr. 2017.10.05.106 en sectienr. 2017-245), pag. 1-3.
3.Rapport NFI ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 9 februari 2018, p. 5029, tweede alinea, regels 6-8, en derde alinea, alsmede de bijlage, pagina 5041.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2017, pag. 3037-3038.
5.Proces-verbaal van eerste verhoor medeverdachte van 5 oktober 2017, pag. 2039, en proces-verbaal van tweede verhoor medeverdachte van 5 oktober 2017, pag. 2052 en 2053.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 december 2017, pag. 1087.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
8.Proces-verbaal van derde verhoor medeverdachte van 13 oktober 2017, pag. 2095.
9.Proces-verbaal van derde verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 2095.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] van 5 oktober 2017, pag 3081.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 30 oktober 2017, pag 3118.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag 3167-3168.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 9 oktober 2017, pag 3071 en 3072.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] van 5 oktober 2017, pag 3080.
15.Proces-verbaal Onderzoek mobiele telefoon [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3661 en bijlage A, pag. 3665.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3164, 3169 en 3170.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 oktober 2017, pag. 3206.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3164-3165.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3168-3169.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 28 februari 2018, pag. 3177.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3170.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 oktober 2017, pag. 3211.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 4 december 2017, pag. 3216.
24.Proces-verbaal Onderzoek mobiele telefoon [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3661 en bijlage A, pag. 3666.
25.Lijst app gesprekken tussen [naam 2] en [naam 8] op 2 oktober 2017, pag. 3244, 3247.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 15 oktober 2017, pag. 1057
27.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 5 oktober 2017, pag. 1034.
28.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 1051.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 9] van 5 oktober 2017, pag. 3080 en 3083.
30.Proces-verbaal van bevindingen beelden [adres 2] Het moment dat [slachtoffer] zijn woning verlaat voorafgaande aan het steekincident, van 20 november 2017, pag. 3438.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 8 oktober 2017, pag. 3254.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 6 december 2017, pag. 3265.
33.Verklaring van medeverdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 6 december 2017, pag. 3172.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 6 december 2017, pag. 3264.
36.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 6 december 2017, pag. 3265.
37.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 1043.
38.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 1044.
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 5 oktober 2017, pag. 3420.
40.Proces-verbaal van bevindingen beeldmateriaal [adres 2] van 11 oktober 2017, pag. 3427-3431.
41.Proces-verbaal van bevindingen 2 in 1 compilatie beeldmateriaal [adres 2] de datum 5 oktober 2017, pag. 3434.
42.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 december 2017, pag. 1087.
43.Proces-verbaal van tweede verhoor medeverdachte van 5 oktober 2017, pag. 2053.
44.Proces-verbaal van bevindingen 2 in 1 compilatie beeldmateriaal [adres 2] de datum 5 oktober 2017, pag. 3435.
45.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 4 december 2017, pag. 3219.
46.Proces-verbaal van vijfde verhoor medeverdachte van 20 december 2017, pag. 2143.
47.Proces-verbaal van vijfde verhoor medeverdachte van 20 december 2017, pag. 2144.
48.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek locatie en aantreffen mes [adres 3] van 4 december 2017, pag. 3955-3957.
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 4 januari 2018, pag. 3279.
50.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 4 december 2017, pag. 3197 en 3198.
51.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] van 5 oktober 2017, pag. 3420.
52.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] van 5 oktober 2017, pag. 3424.