ECLI:NL:RBOVE:2018:1828

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
08-910062-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord uit eerwraak in Deventer

Op 29 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen, 41 en 48 jaar oud, uit Deventer, die beschuldigd werden van de moord op een man uit dezelfde stad. De rechtbank oordeelde dat de 41-jarige man handelde uit eerwraak en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De 48-jarige man kreeg een straf van 7 jaar. De zaak kwam aan het licht na een vechtpartij op 5 oktober 2017, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere keren met een mes werd gestoken en met een hockeystick werd geslagen. Het Nederlands Forensisch Instituut bevestigde dat het slachtoffer 13 steek- en 7 snijwonden had, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de voorafgaande conflicten tussen de verdachte en het slachtoffer, die voortkwamen uit een eergerelateerd motief. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een plan hadden om het slachtoffer te doden, wat resulteerde in de fatale confrontatie. De rechtbank achtte de moord bewezen, maar sprak de medeverdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de voorbedachte rade. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 jaar voor de hoofdverdachte, met inachtneming van de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaatsen Almelo en Zwolle
Parketnummer 08-910062-17 (P)
Datum vonnis: 29 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] ,
nu verblijvende in P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 11 januari 2018, 29 maart 2018 en 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een ander op 5 oktober 2017 in Deventer al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft gedood door hem meermalen met een mes te steken en met een hockeystick te slaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 05 oktober 2017, te Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een hockeystick, althans met een voorwerp, op/tegen het lichaam geslagen en/of getroffen en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of in het (boven)lichaam gestoken of gestoten en/of gesneden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 5 oktober 2017, omstreeks 00.17 uur, kwam bij de Meldkamer Oost-Nederland een melding binnen van een vechtpartij aan de Zaanstraat in Deventer. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij dat een auto (een Renault Clio) midden op straat stond en dat daarnaast een man, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), lag. De verbalisanten hebben het verlenen van de eerste hulp overgenomen van de aanwezigen. Zij zagen dat er een grote plas bloed om [slachtoffer] heen lag. Na de komst van de ambulancedienst is besloten om de reanimatie te staken. [slachtoffer] was overleden aan zijn verwondingen.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft het lichaam van [slachtoffer] onderzocht. Bij hem zijn 13 steekletsels en 7 snijletsels vastgesteld, met een lengte variërend van circa 2,5 centimeter tot 3,5 centimeter aan het huidoppervlak. Het diepst gemeten steekkanaal is circa 8,5 centimeter. [2] Vastgesteld is dat aan de hals sprake is van klieving van de halsader en de halsslagader aan zowel de linker- als de rechterkant. Ook is aan de romp klieving van twee grote bloedvaten in de buik geconstateerd. Het intreden van de dood wordt verklaard door ernstig bloedverlies, al dan niet in combinatie met hartfunctiestoornissen (door een luchtembool). Zowel de klievingen van de bloedvaten in de hals, als die van de twee grote bloedvaten in de buik zijn elk op zich fataal. De steek- en snijwonden bevinden zich zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het lichaam van [slachtoffer] [3] .
In diezelfde nacht, omstreeks 04.50 uur, hebben twee mannen zich vanwege hun betrokkenheid bij de dodelijke steekpartij gemeld op het politiebureau te Deventer. Dit waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] [4] (hierna: medeverdachte).
Verdachte heeft meermalen tegenover de politie [5] en ter terechtzitting [6] verklaard dat hij - na een achtervolging in zijn auto - [slachtoffer] diverse keren met een mes heeft gestoken.
Aanvullend, en in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij het mes, waarmee hij [slachtoffer] heeft gestoken, zelf heeft meegenomen naar de plaats delict en dat het mes scherp was. [7]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . Uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte, getuigenverklaringen en camerabeelden leidt de officier van justitie af dat verdachte met medeverdachte in de auto is gestapt en dat zij de achtervolging op [slachtoffer] hebben ingezet. Aangekomen bij een flat aan de Zaanstraat heeft verdachte [slachtoffer] klemgereden. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] meermalen gestoken en gesneden met een mes. Medeverdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een hockeystick geslagen. Op grond van deze omstandigheden acht de officier van justitie het ten laste gelegde medeplegen van een levensdelict bewezen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Tot slot heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte en medeverdachte voorafgaand aan het incident al het plan hebben opgevat [slachtoffer] te doden. Het motief is gelegen in eerwraak. Dit blijkt uit de voorgeschiedenis tussen [slachtoffer] en (familie van) verdachte en diverse gebeurtenissen in de week voorafgaand aan het steekincident en de gebeurtenissen erna. Volgens de officier van justitie heeft verdachte in de periode van 1 tot 5 oktober 2017, tijdens de achtervolging en tijdens de uitvoering van het delict de tijd gehad om het voorgenomen besluit om [slachtoffer] te doden te overdenken, zodat sprake is geweest van voorbedachten rade.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat eerwraak aan strenge regels is gebonden en aan die regels niet is voldaan. Zo is de vader van [slachtoffer] niet benaderd over de ‘relatie’ tussen zijn zoon en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), is de daad niet uitgevoerd door een broer of de vader van [betrokkene 1] en is de daad niet zo openlijk en openbaar mogelijk uitgevoerd. Volgens de raadsman is dan ook geen sprake geweest van eerwraak. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de dagen voorafgaand aan 5 oktober 2017, tijdens de autorit en het pakken van het mes niet het plan heeft gemaakt om [slachtoffer] te doden, zodat de voorbedachten rade en daarmee de ten laste gelegde moord niet bewezen kan worden geacht. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het verwijt van doodslag.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Het staat vast dat verdachte [slachtoffer] twintig keer met een mes heeft gestoken dan wel gesneden en dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van de letsels die hij daardoor heeft opgelopen.
Opzet van verdachte
De vraag die als eerste moet worden beantwoord, is of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Gelet op de conclusies uit het pathologisch onderzoek, dat de steek- en snijwonden zich zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het lichaam van [slachtoffer] bevinden, dat zowel de klievingen van de linker en rechter halsader en de linker en rechter halsslagader als de klievingen van de twee grote bloedvaten in de buik elk op zich fataal zijn, en het feit dat verdachte een scherp mes op zijn lichaam heeft meegenomen naar de door hem opgezochte confrontatie met [slachtoffer] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geoordeeld dan dat verdachte, aldus handelende, [slachtoffer] willens en wetens heeft doodgestoken en dus opzet had op zijn dood.
Moord of doodslag?
Vervolgens is aan de orde de vraag of verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade heeft gedood.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit iemand van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van dit vereiste is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
Uit het dossier komt naar voren dat er problemen waren tussen verdachte en zijn familie aan de ene kant en [slachtoffer] aan de andere kant. Deze problemen zijn kennelijk begonnen met een conflict tussen [slachtoffer] en de neef van verdachte, [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ), een zoon van de zus van verdachte, [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) en haar -inmiddels- ex-man [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), over een wiethok van [slachtoffer] dat door [betrokkene 2] zou zijn verraden. Verdachte was van dit conflict op de hoogte [8] . Om [betrokkene 2] terug te pakken, begint [slachtoffer] (onder de naam [naam 1] ) een relatie met de zus van [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , het nichtje van verdachte [9] [10] [11] .
Op 1 oktober 2017 komt [betrokkene 1] niet thuis. Het vermoeden bestaat bij de familie van [betrokkene 1] dat zij in de woning van [slachtoffer] aan de Zaanstraat is. Die middag gaan [betrokkene 4] en [betrokkene 2] naar de woning van [slachtoffer] om [betrokkene 1] op te halen. Zij zien er volgens [betrokkene 1] , die ze via de intercom ziet, heel kwaad uit [12] . Er ontstaat een woordenwisseling tussen [betrokkene 4] en [betrokkene 2] en [slachtoffer] [13] [14] . [slachtoffer] ontkent dat [betrokkene 1] bij hem in de woning is. [betrokkene 4] en [betrokkene 2] verlaten uiteindelijk de Zaanstraat zonder [betrokkene 1] .
Die middag appt [betrokkene 4] naar zijn dochter [betrokkene 1] . [betrokkene 4] is boos dat hij [betrokkene 1] niet kan vinden en verstuurt bedreigende berichten dat hij haar en [slachtoffer] zal vermoorden [15] .
’s Avonds rond 23.00 uur komt [betrokkene 1] weer thuis in de woning van [betrokkene 3] aan de [adres 2] . Daar zijn haar moeder, [betrokkene 2] en haar vader, [betrokkene 4] , aanwezig. Ook verdachte komt daar even later en pakt de telefoon van [betrokkene 1] af [16] [17] . [betrokkene 1] vertelt die avond aan zowel haar vader, moeder als verdachte dat zij een relatie heeft met [slachtoffer] en dat zij die dag en avond bij hem is geweest. Tot deze dag was [betrokkene 1] in de veronderstelling dat [slachtoffer] , die zij eind april 2017 heeft leren kennen, [naam 1] heette [18] . [slachtoffer] heeft [betrokkene 1] na het bezoek van [betrokkene 4] en [betrokkene 2] bij zijn huis verteld dat hij geen [naam 1] maar [naam 2] heet, dat hij al wist wie [betrokkene 1] was voordat ze elkaar ontmoetten en dat hij haar broer en verdachte kent. Ook vertelde hij haar dat hij problemen met [betrokkene 2] en verdachte had en dat hij via haar verdachte wilde pakken en haar zou gebruiken. Het zou om een wraakactie gaan; [slachtoffer] zou wraak willen nemen op verdachte en [betrokkene 2] door schande over de familie te veroorzaken [19] [20] .
Die avond wordt, naast het innemen van de telefoon, ook bepaald dat [betrokkene 1] [slachtoffer] niet meer mag zien en dat verdachte [betrokkene 1] de aankomende week naar werk en school brengt en weer ophaalt [21] . [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij verdachte die avond bij [betrokkene 3] kort heeft gesproken en dat verdachte heeft gezegd: “
Waarom heb je hem vanmiddag niet gepakt, in mekaar geslagen (…). Als ik hem pak, ga ik hem hakken [22] . Later is [betrokkene 4] hierop enigszins teruggekomen in die zin dat verdachte niet “hakken”, maar “snijden” heeft gezegd [23] .
Op 2 oktober 2017 stuurt [betrokkene 4] weer bedreigende apps naar [betrokkene 1] , zoals: “
Je bent weer bij hem he (…). Nu ga ik allebei kapot maken [24] .
Eveneens op 2 oktober 2017 heeft [betrokkene 2] WhatsApp-contact met [naam 3] (hierna: [naam 3] ), een vriendin van [betrokkene 1] . [naam 3] vraagt: “
Wie moet er gaan vastzitten. Bedoel je jezelf”. Waarop [betrokkene 2] antwoordt: “
Ik of me oom of me vader. Maakt niet uit. Is voor [betrokkene 1]”. Verder appt [betrokkene 2] : “
Maar als er iemand gaat vastzitten is het allemaal wel Mijn schuld. Maarja dan accepteer k het ook [25] .
Volgens [naam 4] lag [slachtoffer] op de avond van 4 oktober 2017 thuis te slapen. Rond 23.00 uur kreeg hij een berichtje op zijn telefoon, waarna hij uit bed stapte en zijn autosleutels, sigaretten, winterjas en telefoon pakte. Daarna verliet hij het huis [26] . Bij het uitkijken van de camerabeelden heeft de politie vastgesteld dat [slachtoffer] om 23.47 uur het appartementengebouw aan de Zaanstraat verliet [27] .
In de nacht van 4 op 5 oktober 2017, rond middernacht [28] , komen verdachte en medeverdachte bij de woning van [betrokkene 3] aan de [adres 2] . Verdachte loopt naar boven om met [betrokkene 1] te praten [29] , medeverdachte blijft in de woonkamer [30] . Ook [betrokkene 4] staat daar rond 00.00 uur voor de deur [31] . Volgens [betrokkene 3] is het niet gebruikelijk dat haar ex-man op zo’n tijdstip bij haar langskomt [32] . [betrokkene 4] zegt dan dat [slachtoffer] met zijn auto voor de deur staat [33] . Volgens medeverdachte staat [betrokkene 4] buiten keihard te schreeuwen. Verdachte rent naar zijn auto en medeverdachte stapt bij hem in. [slachtoffer] rijdt hard weg en verdachte rijdt met hoge snelheid achter hem aan. Bij de stoplichten op de kruising van de Snipperlingsdijk en de Diezestraat snijdt verdachte [slachtoffer] af [34] . Medeverdachte stapt dan uit [35] . [slachtoffer] rijdt achteruit en daarna weer vooruit de Diezestraat in. Verdachte en medeverdachte, die weer was ingestapt, rijden achter hem aan [36] .
Op de camerabeelden die zijn gemaakt vanaf de Zaanstraat is het volgende te zien. Vanaf de Deltalaan slaat de auto van [slachtoffer] met een aanzienlijke snelheid linksaf de Zaanstraat in. De auto stopt voor de ingang aan de Zaanstraat, aan de linkerzijde van de rijbaan. De deur gaat open terwijl de auto nog niet stilstaat. [slachtoffer] stapt gehaast uit met een hockeystick in zijn hand. Op dat moment rijdt de auto van verdachte eveneens vanaf de Deltalaan met hoge snelheid de Zaanstraat in en rijdt het trottoir op in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] rent richting het appartementengebouw en probeert de op hem inrijdende auto van verdachte te ontwijken. [slachtoffer] komt ten val en staat direct weer op. Hij staat klem tussen de muur van het gebouw en de auto van verdachte. De auto van verdachte komt tot stilstand tegen de muur en de plantenbak van het appartementengebouw. Verdachte opent het bestuurdersportier van zijn auto en [slachtoffer] slaat hem tweemaal met de vuist. Aan de bestuurderszijde van de auto van verdachte ontstaat een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij ze beiden op het trottoir belanden. Ondertussen is medeverdachte uitgestapt aan de bijrijderszijde van de auto van verdachte en achter de auto langs gelopen. Hij pakt de hockeystick op die [slachtoffer] op de grond heeft laten vallen en slaat er tweemaal mee op de rug van [slachtoffer] . [slachtoffer] richt zijn aandacht vervolgens op medeverdachte. Het gevecht wordt voortgezet door medeverdachte en [slachtoffer] en verplaatst zich naar de rijbaan [37] . Verdachte staat op en reikt met zijn rechterhand naar de linkerzijde van zijn lichaam [38] . Ter terechtzitting van 15 mei 2018 heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment het mes dat hij bij zich had uit zijn jas pakt en dat het mes scherp was [39] . Verdachte loopt vervolgens achter [slachtoffer] en medeverdachte aan naar de rijbaan en steekt en snijdt [slachtoffer] aldaar twintig keer met het mes [40] . Medeverdachte slaat nogmaals met de hockeystick op de schouder van [slachtoffer] . [41] Toen [slachtoffer] niet meer bewoog [42] , zijn verdachte en medeverdachte weer in de auto gestapt. Voordat verdachte instapt, pakt hij nog tweemaal iets van de grond. Daarna rijden verdachte en medeverdachte achteruit weg in de richting van de Deltalaan. [slachtoffer] ligt op zijn buik op de grond [43] . [betrokkene 4] rijdt vervolgens, terwijl [slachtoffer] nog gereanimeerd wordt, langs de plaats delict [44] .
Kort na vertrek bij de Zaanstraat wordt door verdachte en medeverdachte telefonisch contact gezocht met [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 2] [45] . Ook treffen verdachte, medeverdachte en [betrokkene 2] elkaar [46] . Verdachte en medeverdachte ontdoen zich van het door verdachte gebruikte mes en de dolk die medeverdachte bij zich had, door deze voorwerpen in de bosjes aan de zijkant van de flat aan de Karel de Grotelaan achter te laten. Later vraagt verdachte aan zijn zus [betrokkene 3] om het mes daar weg te halen en in het kanaal te gooien [47] [48] . Ook heeft de andere zus van verdachte, [naam 5] (hierna: [naam 5] ), na het incident, de telefoon van [betrokkene 1] , die verdachte had achtergelaten in zijn café, meegenomen [49] .
Uit het voorgaande en met inachtneming van de rapportage (mogelijk) eer gerelateerd geweld [50] concludeert de rechtbank dat verdachte heeft gehandeld uit eerwraak, waarbij de rol van de familie veel groter is geweest dan verdachte wil doen geloven. De rechtbank wordt in haar oordeel gesterkt doordat de betrokken familieleden van verdachte tijdens hun verhoren bij de politie geen volledige openheid van zaken hebben gegeven over de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] . Dit blijkt uit de omstandigheden dat zij meermalen pas over bepaalde zaken hebben verklaard als de politie hen confronteerde met andere onderzoeksbevindingen, dat hun verklaringen uiteenlopen en dat zij hun verklaringen op essentiële punten hebben aangepast.
De rechtbank gaat dan ook uit van het volgende scenario. [slachtoffer] wilde wraak nemen op [betrokkene 2] en gebruikte daarvoor de zus van [betrokkene 2] , [betrokkene 1] , door met haar een relatie te beginnen. Deze relatie, die kennelijk door [slachtoffer] alleen maar was begonnen om wraak te nemen, werd door de familie van [betrokkene 1] beschouwd als aantasting van de eer. De schuld hiervan werd, juist vanwege het achterliggende motief, geheel bij [slachtoffer] neergelegd. Dit heeft geleid tot de conclusie van de familie dat er geen andere oplossing mogelijk was dan het doden van [slachtoffer] . Zowel [betrokkene 2] als verdachte hadden onenigheid met [slachtoffer] , zodat een alternatieve oplossing voor het conflict, bijvoorbeeld in de vorm van een huwelijk tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer] geen optie was. Daarover hoefde dan ook geen gesprek met [slachtoffer] plaats te vinden. Wel hebben [betrokkene 4] en [betrokkene 2] op 1 oktober 2017 [slachtoffer] bezocht om [betrokkene 1] op te halen, maar dit is mislukt. [slachtoffer] wees hen de deur, [betrokkene 1] bleef bij hem en dit tastte het eergevoel van de familie verder aan [51] .
In beginsel was de eer van [betrokkene 4] en [betrokkene 2] , als vader en broer van [betrokkene 1] , aangetast. Maar in dit geval was de rol van de oom, verdachte, binnen het gezin zeer groot. Verdachte was nauw betrokken bij het gezin van zijn zus [betrokkene 3] . Na haar echtscheiding heeft zij met haar kinderen lang bij verdachte in huis gewoond. Verdachte betekent heel veel voor de kinderen van zijn zus [52] . Verdachte was ook nauw betrokken bij het probleem van de relatie tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer] . Hij had zich ontfermd over zijn nichtje, had haar telefoon afgepakt, bracht haar naar school en werk en haalde haar weer op. Hij had al sinds 1 oktober 2017 niet meer (goed) geslapen als gevolg van de problemen rondom [betrokkene 1] en [slachtoffer] [53] .
Uit het gesprek tussen [betrokkene 4] en verdachte op de avond van 1 oktober 2017 en de WhatsApp-gesprekken van [betrokkene 4] op 1 oktober 2017 en die van hem en [betrokkene 2] van 2 oktober 2017 (alle zoals hiervoor genoemd) leidt de rechtbank af dat binnen de familie concreet is uitgesproken dat [slachtoffer] dood moest. Dit concludeert de rechtbank ook uit de verklaring van de huisgenoot van verdachte, die heeft verklaard dat verdachte de hele week al wat opgefokt was en dat zij hem dingen hoorde zeggen als: "
Als ik hem tegen kom dan is ie nog niet jarig [54] .
Dat verdachte de schuld van de dood van [slachtoffer] op zich neemt, is een gerucht dat binnen de Turkse gemeenschap rondgaat, zo blijkt uit TCI-informatie [55] . Deze informatie past bij de gebeurtenissen rondom het steekincident en de conclusies in voornoemde rapportage.
In de nacht van 4 op 5 oktober 2017 bevinden verdachte, [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en medeverdachte zich op een ongebruikelijk laat tijdstip aan de [adres 2] . Ook [slachtoffer] , die al in bed lag en kennelijk een bericht op zijn telefoon kreeg, begeeft zich gehaast naar dit adres. Daar aangekomen, wordt [slachtoffer] direct gezien door [betrokkene 4] , die begint te schreeuwen. Verdachte rent naar zijn auto en roept medeverdachte om mee te gaan. Met medeneming van twee messen (een scherp mes van verdachte en een dolk van medeverdachte [56] ) beginnen verdachte en medeverdachte aan een achtervolging van de auto van [slachtoffer] , die uiteindelijk uitmondt in de steekpartij. De rechtbank kan - bezien in het licht van de voorafgaande gebeurtenissen, waaronder het gesprek tussen verdachte en [betrokkene 4] en de verstuurde berichten van [betrokkene 4] en [betrokkene 2] en het treffen bij de [adres 2] - niet anders dan constateren dat verdachte en medeverdachte op dat moment de confrontatie met [slachtoffer] wilden aangaan, gericht op het overlijden van [slachtoffer] . Dit leidt de rechtbank ook af uit het door verdachte meegenomen mes, het grote aantal steek- en snijletsels aan voor en achterzijde van het lichaam en de forse wonden in de nek van [slachtoffer] , waarbij de halsader én de halsslagader aan zowel de linker- als de rechterkant zijn gekliefd. Letsels waaruit de rechtbank afleidt dat [slachtoffer] dood móest. Na het incident handelt verdachte ook zoals eerwraakplegers, blijkens de rapportage (mogelijk) eer gerelateerd geweld, van oudsher doen na hun daad: de nodige telefoontjes plegen om te zeggen dat de eer gezuiverd is, geld ophalen van de bank, want dat heb je nodig in detentie en je aangeven op het politiebureau.
In deze zaak is, zoals de raadsman heeft bepleit, ook sprake van een aantal factoren dat atypisch is voor eerwraak, maar dit leidt, mede gelet op de bevindingen daarover in genoemde rapportage, niet tot het oordeel dat niet is gehandeld uit eerwraak.
Al met al komt de rechtbank op basis van het voorgaande tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] uit eerwraak heeft gedood en daaruit vloeit voort dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. In de dagen voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] is het besluit genomen dat hij moest komen te overlijden door toedoen van verdachte. Daarmee heeft verdachte de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, waarna hij alsnog tot de uitvoering van ervan is overgegaan.
Niet is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en zij acht moord bewezen.
Medeplegen
Voor het welslagen van het doden van [slachtoffer] had verdachte weliswaar zijn medeverdachte nodig omdat [slachtoffer] een grote man was van meer dan 100 kilogram zwaar terwijl verdachte ongeveer de helft van dat gewicht was. Echter, naar het oordeel van de rechtbank is er niet voldoende bewijs voor het onderdeel medeplegen. De vereiste voorbedachten rade op de dood van [slachtoffer] kan ten aanzien van medeverdachte niet worden vastgesteld, zodat voor dit onderdeel vrijspraak zal volgen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 05 oktober 2017, te Deventer, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte die [slachtoffer] meerdere malen met een mes in de hals en in het (boven)lichaam gestoken en gesneden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces en baseert zich daarbij op een situatie van noodweer die zou zijn ontstaan op het moment dat [slachtoffer] aan de Zaanstraat voor zijn woning met een hockeystick uit zijn auto sprong en de confrontatie zou zoeken.
Volgens de officier van justitie kan een beroep op noodweerexces niet slagen, gezien het motief en de voorbedachten rade. De agressie is van verdachte en zijn medeverdachte uitgegaan. Zij hebben zich doelbewust in deze situatie gebracht.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Om een beroep op noodweerexces te kunnen honoreren, dient in elk geval aannemelijk te worden dat op enig moment een situatie van noodweer heeft bestaan.
Noodweer is een natuurlijk zelfverdedigingsrecht dat recht tegenover onrecht stelt. In een samenleving beschermt doorgaans de overheid de sociale rechtsorde door het strafbaar stellen van handelingen die inbreuk maken op rechten van anderen. Wanneer de overheid niet thuis geeft of niet kan geven, verdedigt de in noodweer handelende burger die rechtsorde. Dit handelen is daarmee gerechtvaardigd.
Juist het vereiste element van zelfverdediging ontbreekt in deze zaak. Vast staat dat verdachte, toen hij op de bewuste avond aanwezig was in de woning aan de [adres 2] in Deventer, bij constatering van de aanwezigheid van [slachtoffer] in diens auto in de nabijheid van de woning, tezamen met zijn medeverdachte een achtervolging is gestart met als doel [slachtoffer] te doden.
Verdachte bestuurde de auto (met daarin de aanwezigheid van twee steekwapens) en er ontstond een achtervolging door de stad Deventer waarbij met hoge snelheden werd gereden.
Uiteindelijk is verdachte met zijn auto voor de woning van [slachtoffer] ingereden op die zich op de stoep bevindende [slachtoffer] , die ternauwernood kon wegspringen.
Aldus kan niet anders worden gezegd dan dat hier de verdedigingswil ontbreekt, sterker, hier is slechts de aanval op [slachtoffer] beoogd om hem om te brengen. Dat in een dergelijke situatie uiteraard weerstand kan worden verwacht van [slachtoffer] was door verdachte ook te voorzien. Er is derhalve geen situatie van noodweer aan de orde geweest.
Een beroep op noodweerexces kan derhalve niet slagen.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank, indien moord bewezen wordt verklaard, rekening dient te houden met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte, de gebeurtenissen die hebben geleid tot het delict en de blanco justitiële documentatie van verdachte en een gevangenisstraf van maximaal 12 jaren zou moeten opleggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft op zeer gewelddadige wijze het slachtoffer [slachtoffer] na een dollemansrit, waarbij [slachtoffer] bijna werd overreden, op de straat voor zijn appartementengebouw met twintig messteken en -sneden en met gebruikmaking van een scherp mes van het leven beroofd. Het motief is eerwraak geweest. Eerwraak is een buitengewoon onacceptabel en ongewenst fenomeen, waarvoor in deze maatschappij geen plaats is.
Het doden van een andere persoon is de meest ernstige, onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Verdachte heeft [slachtoffer] dat recht en daarmee zijn meest wezenlijke bezit ontnomen. Met zijn handelen heeft verdachte bovendien onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] , zoals ook door de moeder, vader, halfzus en vriendin van [slachtoffer] in de door hun opgestelde en ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen is verwoord. Daarnaast zijn vele bewoners van het appartementengebouw van de gruwelijke steekpartij direct of indirect getuige geweest. Een dergelijk feit heeft niet alleen grote gevolgen voor de nabestaanden, maar schokt ook de rechtsorde in hoge mate.
Naar de persoon van verdachte is onderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het Pro Justitia rapport van 20 december 2017, opgemaakt door H.R.J. ter Borg, GZ-psycholoog. De conclusie van de psycholoog is dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarmee kan, gelijk de officier van justitie heeft beargumenteerd en anders dan de psycholoog adviseert, niet worden toegekomen aan een ander oordeel dan dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de reclasseringsrapportage over verdachte van 17 november 2017, waaruit geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen, die van invloed zouden moeten zijn op de op te leggen straf.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 27 februari 2018 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Hij heeft dus geen strafblad dat in strafverzwarende zin zou moeten meewegen.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf een genoegdoening kan zijn voor het leed dat de nabestaanden is aangedaan. De rechtbank kan echter niet de ogen sluiten voor de omstandigheid dat het slachtoffer een rol van enige betekenis in het ontstaan en voortduren van het onderliggende conflict niet kan worden ontzegd. Hoewel de reactie daarop door verdachte uiterst onacceptabel is, is de rechtbank van oordeel dat bij het bepalen van de straf alle omstandigheden dienen te meegewogen. De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is dan ook lager dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[naam 6] , moeder van [slachtoffer]
[naam 6] heeft zich, middels haar advocaat mr. M.J. Ellenbroek in Deventer, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft een bedrag van € 4.384,84 aan materiële schade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- kosten restaurant Turkije € 3.310,15;
- kosten vliegtickets (drie personen) € 1.049,69;
- extra telefoonkosten € 25,00.
[naam 6] heeft daarnaast een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. Ook heeft zij aan proceskosten een bedrag van € 172,07 (reiskosten) gevorderd. In totaal vordert [naam 6] een bedrag € 22.056,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
[naam 4] , vriendin van [slachtoffer]
[naam 4] heeft zich, middels haar advocaat mr. M.J. Ellenbroek in Deventer, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij heeft een bedrag van € 1.070,31 aan materiële schade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- eigen risico telefoon € 45,00;
- kosten vliegtickets (twee personen) € 738,00;
- reiskosten € 221,26;
- extra telefoonkosten € 66,05.
[naam 4] heeft daarnaast een bedrag van € 25.229,32 aan shockschade gevorderd. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
- immaterieel € 22.500,00;
- verlies aan arbeidsvermogen € 2.700,72;
- reiskosten Arboarts € 28,60.
Verder heeft [naam 4] een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. Ook heeft zij aan proceskosten een bedrag van € 108,16 (reiskosten) gevorderd. In totaal vordert [naam 4] een bedrag van € 46.407,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
De benadeelde partij heeft verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
[naam 7] , vader van [slachtoffer]
heeft zich, middels zijn advocaat mr. J.W. Schouten in Arnhem, als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij heeft een bedrag van € 12.305,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Voornoemd bedrag is opgebouwd uit immateriële schade van € 1.500,00 (shockschade) en bestaat voor het overige deel uit materiële schade, te weten:
- kosten uitvaart € 3.900,00;
- reiskosten € 1.085,18;
- verblijfkosten € 4.320,00;
- gederfde inkomsten € 1.500,00.
Verder heeft de benadeelde partij verzocht om verdachte en medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de gevorderde schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [naam 6] , [naam 4] en [naam 7] ten aanzien van de affectieschade niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. De overige door [naam 6] en [naam 4] gevorderde bedragen kunnen worden toegewezen. De vordering van [slachtoffer] kan worden toegewezen, met uitzondering van de shockschade, nu niet is voldaan aan de confrontatie-eis.
8.3
Het standpunt van de verdediging
[naam 6]
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit dat de restaurantkosten in een te ver verwijderd causaal verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit. Bovendien zijn deze kosten erg hoog. Hij refereert zich voor wat betreft de telefoon- en reiskosten aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat [naam 6] in de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat hij, namens verdachte, als voorschot een bedrag van € 2.000,00 op de derdenrekening van mr. M.J. Ellenbroek heeft overgemaakt.
[naam 4]
De raadsman refereert zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade en reiskosten aan het oordeel van de rechtbank. Het gederfde arbeidsinkomen is onvoldoende onderbouwd. De gevorderde shockschade moet volgens de raadsman worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de confrontatie-eis. Daarnaast moet [naam 4] in de gevorderde affectieschade niet-ontvankelijk worden verklaard. Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat hij, namens verdachte, als voorschot een bedrag van € 1.500,00 op de derdenrekening van mr. M.J. Ellenbroek heeft overgemaakt.
[naam 7]
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de kosten van de uitvaart, de reis en het verblijf. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de gevorderde verblijfskosten te hoog zijn en dat ook [naam 6] kosten voor de maaltijd in Turkije heeft gevorderd. De gederfde inkomsten zijn onvoldoende onderbouwd en dienen niet ontvankelijk te worden verklaard. De gevorderde shockschade dient te worden afgewezen, aangezien niet is voldaan aan de confrontatie-eis en de psychische schade niet is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[naam 6]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde tot een bedrag van € 4.384,84 aan materiële schade heeft geleden. De opgevoerde schadeposten zijn niet (voldoende) betwist, terwijl zij voldoende zijn onderbouwd.
affectieschade
De inwerkingtreding van de wet die een vergoeding van affectieschade mogelijk maakt, is bepaald op 1 januari 2019. Op dit moment bestaat er dus geen wettelijke basis voor vergoeding van affectieschade. Gelet hierop kan de betreffende vordering niet worden toegewezen. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt, te weten het gevorderde bedrag aan reiskosten van € 172,07.
conclusie
Verdachte heeft een voorschot van € 2.000,00 betaald. De rechtbank wijst in totaal dan ook een bedrag van € 2.556,91 (€ 4.384,84 + € 172,07 - € 2.000,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018 respectievelijk 29 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan.
[naam 4]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij een bedrag van € 221,26 aan reiskosten, een bedrag van € 28,60 aan reiskosten bedrijfsarts en een bedrag van € 66,05 aan extra telefoonkosten heeft gemaakt. Deze schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering voor zover deze ziet op het bedrag van € 45,00, dat betrekking heeft op eigen risico telefoon, af, omdat deze eventuele schade toevalt aan de erfgenamen van [slachtoffer] en het de rechtbank niet is gebleken dat [naam 4] daartoe behoort. [naam 4] wordt niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de gevorderde kosten van de vliegtickets ad € 738,00. De vader van [slachtoffer] heeft de retourtickets, nodig om de uitvaart in Turkije bij te wonen, voor [naam 4] betaald. Dat zij deze aan hem heeft terugbetaald, is onvoldoende gebleken. Vervolgens heeft [naam 4] zelf ook vliegtickets gekocht om eerder terug te kunnen reizen naar Nederland. Deze kosten staan in een te ver verwijderd verband van het delict en kunnen niet voor rekening van verdachte en zijn medeverdachte komen.
shockschade
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Zij is rechtstreeks geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het door verdachte en zijn medeverdachte gepleegde delict. Daaraan doet niet af dat zij het lichaam van [slachtoffer] niet direct heeft aanschouwd. Zij heeft immers wel, onder andere, moeten aanschouwen dat strafrechtelijk onderzoek naar het delict, dat voor haar woning is gepleegd, werd gedaan, wetende dat [slachtoffer] daar nog lag. Ook aan de overige vereisten voor het toekennen van shockschade is voldaan. De rechtbank acht een bedrag van € 15.000,00 passend en geboden en zal dit toewijzen. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
Dat is anders wat betreft het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank levert een behandeling van het gevorderde verlies aan arbeidsvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu het verlies niet eenduidig is vast te stellen. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
affectieschade
De inwerkingtreding van de wet die een vergoeding van affectieschade mogelijk maakt, is bepaald op 1 januari 2019. Op dit moment bestaat er dus geen wettelijke basis voor vergoeding van affectieschade. Gelet hierop kan de betreffende vordering niet worden toegewezen. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ter zake van de vordering heeft gemaakt, te weten het gevorderde bedrag aan reiskosten van € 108,16.
conclusie
Verdachte heeft een voorschot van € 1.500,00 betaald. De rechtbank wijst in totaal dan ook een bedrag van € 13.924,07 (€ 221,26 + € 66,05 + € 15.000,00 + € 28,60 + € 108,16 - € 1.500,00), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 respectievelijk 29 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan. De benadeelde partij zal, voor het deel van haar vordering dat niet wordt toegewezen, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 7]
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, afdoende komen vast te staan dat de benadeelde partij een bedrag van € 3.900,00 aan uitvaartkosten en een bedrag van € 1.085,18 aan reiskosten heeft gemaakt. Deze schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd.
Daarentegen zijn de gederfde inkomsten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 1.500,00 dan ook af.
Verder is de rechtbank van oordeel dat een behandeling van de gevorderde verblijfkosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu de gemaakte kosten niet eenduidig zijn vast te stellen. Immers, ook in Nederland hadden kosten van dagelijks onderhoud moeten worden gemaakt, zodat niet duidelijk is wat de extra gemaakte kosten in Turkije zijn geweest. De benadeelde partij wordt ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
shockschade
Shockschade kan ontstaan bij degene bij wie door het directe waarnemen van een incident of ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dit zal zich met name kunnen voordoen indien iemand is gedood of gewond tot wie de getroffene in een nauwe affectieve relatie staat. Een vordering tot vergoeding van shockschade kan alleen worden toegewezen als het gaat om geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (HR
LJNAD5356,
NJ2002, 240).
De rechtbank is van oordeel dat niet aan de hierboven beschreven confrontatie-eis wordt voldaan, omdat [slachtoffer] enkele dagen na het bewezenverklaarde in het kader van de culturele gebruiken rondom de uitvaart is geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn zoon. De vordering wordt in zoverre reeds daarom afgewezen.
conclusie
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van € 4.985,18 (€ 3.900,00 + € 1.085,18), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018, toe, voor zover dit bedrag niet door medeverdachte zal zijn voldaan.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 6], voor een deel van € 17.500,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 6] van een bedrag van € 2.384,84 (zegge: tweeduizend driehonderdvierentachtig en 84/100 euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 172,07, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 mei 2018, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.384,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 33 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 4], voor een deel van € 23.438,72 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 4] van een bedrag van € 13.815,91 (zegge: dertienduizend achthonderdvijftien en 91/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- wijst het overige af;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 108,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 mei 2018, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 13.815,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 104 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij:
[naam 7], voor een deel van € 4.320,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 7] van een bedrag van € 4.985,18 (zegge: vierduizend negenhonderdvijfentachtig en 18/100 euro) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- wijst het overige af;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.985,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 59 dagen zal worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
Buiten staat
Mr. Boele is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer 1] (TGO IJsland, [nummer 2] ). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog verbonden aan het NFI, opgemaakte aanvullende bericht van 26 april 2018 (onder zaaknr. 2017.10.05.106 en sectienr. 2017-245), pag. 1-3.
3.Rapport NFI ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 9 februari 2018, p. 5029, tweede alinea, regels 6-8, en derde alinea, alsmede de bijlage, pagina 5041.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2017, pag. 3037-3038.
5.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte van 5 oktober 2017, pag. 2039, en proces-verbaal van tweede verhoor verdachte van 5 oktober 2017, pag. 2052 en 2053.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
8.Proces-verbaal van derde verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 2095.
9.Proces-verbaal van derde verhoor verdachte van 13 oktober 2017, pag. 2095.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 5 oktober 2017, pag. 3081.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 30 oktober 2017, pag. 3118.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 6 december 2017, pag. 3167-3168.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 9 oktober 2017, pag. 3071 en 3072.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 5 oktober 2017, pag. 3080.
15.Proces-verbaal Onderzoek mobiele telefoon [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3661 en bijlage A, pag. 3665.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3164, 3169 en 3170.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 oktober 2017, pag. 3206.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3164-3165.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3168-3169.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 28 februari 2018, pag. 3177.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3170.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 oktober 2017, pag. 3211.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 4 december 2017, pag. 3216.
24.Proces-verbaal Onderzoek mobiele telefoon [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3661 en bijlage A, pag. 3666.
25.Lijst app gesprekken tussen [betrokkene 2] en [naam 3] op 2 oktober 2017, pag. 3244, 3247.
26.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 5 oktober 2017, pag. 3080 en 3083.
27.Proces-verbaal van bevindingen beelden [adres 3] . Het moment dat [slachtoffer] zijn woning verlaat voorafgaande aan het steekincident, van 20 november 2017, pag. 3438.
28.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 8 oktober 2017, pag. 3254.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 6 december 2017, pag. 3265.
30.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3172.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 6 december 2017, pag. 3264.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 6 december 2017, pag. 3265.
34.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte van 13 oktober 2017, pag. 1043.
35.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte van 13 oktober 2017, pag. 1044.
36.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 5 oktober 2017, pag. 3420.
37.Proces-verbaal van bevindingen beeldmateriaal [adres 3] en 8 van 11 oktober 2017, pag. 3427-3431 en waarneming van de rechtbank betreffende hetzelfde beeldmateriaal ter terechtzitting van 15 mei 2018.
38.Proces-verbaal van bevindingen 2 in 1 compilatie beeldmateriaal [adres 3] de datum 5 oktober 2017, pag. 3434.
39.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2018.
40.Waarneming van de rechtbank betreffende het beeldmateriaal [adres 3] ter terechtzitting van 15 mei 2018.
41.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte van 13 december 2017, pag. 1087.
42.Proces-verbaal van tweede verhoor verdachte van 5 oktober 2017, pag. 2053.
43.Proces-verbaal van bevindingen 2 in 1 compilatie beeldmateriaal [adres 3] de datum 5 oktober 2017, pag. 3435.
44.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 4 december 2017, pag. 3219.
45.Proces-verbaal van vijfde verhoor verdachte van 20 december 2017, pag. 2143.
46.Proces-verbaal van vijfde verhoor verdachte van 20 december 2017, pag. 2144.
47.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek locatie en aantreffen mes [adres 4] van 4 december 2017, pag. 3955-3957.
48.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 4 januari 2018, pag. 3279.
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 4 december 2017, pag. 3197 en 3198.
50.Een schriftelijk bescheid, te weten de Rapportage (mogelijk) eer gerelateerd geweld van het Landelijk expertise centrum EGC van 21 februari 2018, pag. 3820-3840.
51.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] van 6 december 2017, pag. 3167-3168 en Proces-verbaal van verhoor getuige Y. Yuksel van 6 december 2017 , pag. 3236-3237.
52.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van 8 oktober 2017, pag. 3258.
53.Proces-verbaal van eerste verhoor verdachte van 5 oktober december 2017, pag. 2040.
54.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] van 7 oktober 2017, pag. 3296.
55.Proces-verbaal TCI van 19 oktober 2017, pag. 3980.
56.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte van 13 december 2017, pag. 1085.