ECLI:NL:RBOVE:2018:1620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
ak_17_2317
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een te late aanvraag voor een WW-uitkering na terugvordering van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. De eiseres had een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres op de hoogte was van het feit dat zij onterecht een WAO-uitkering ontving, maar pas na een besluit van 14 februari 2017, waarbij de WAO-uitkering over een lange periode werd teruggevorderd, was zij zich hiervan bewust. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet kon aantonen dat er sprake was van een bijzonder geval dat een uitzondering op de regel rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig een aanvraag in te dienen en de bewijslast die op de aanvrager rust om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de regels rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2317

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: M.A. Kuilderd.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft op 10 mei 2017 een WW-uitkering aangevraagd met ingang van 23 november 2004.
Daarop heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals in de rubriek ‘Procesverloop’ van deze uitspraak uiteen is gezet.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres per 23 november 2004 geen WW-uitkering ontvangt, omdat zij de aanvraag niet binnen 26 weken na deze datum heeft ingediend. Volgens verweerder is geen sprake van bijzondere omstandigheden, omdat eiseres op de hoogte was dan wel op de hoogte kon zijn dat haar uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) sinds 23 november 2004 onverschuldigd werd doorbetaald. Eiseres heeft ervoor gekozen daarop geen actie te ondernemen en af te zien van het (tijdig) aanvragen van een WW-uitkering.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat – samengevat weergegeven – verweerder ten onrechte stelt dat zij wist of had kunnen weten dat zij ten onrechte een WAO-uitkering ontving en er voor gekozen zou hebben om geen WW-uitkering aan te vragen. Anders dan verweerder stelt, was eiseres er niet al in 2004 bekend mee dat zij een WAO-uitkering ontving terwijl zij daar geen recht meer op had. Verweerder baseert zich in dit verband volgens eiseres ten onrechte op de getuigenverklaringen, omdat uit deze verklaringen niet volgt dat zij altijd heeft geweten dat de WAO-uitkering ten onrechte aan haar werd uitbetaald. Eiseres voert aan dat zij pas ná het overlijden van haar man, bij het opruimen van de administratie eind 2015, begin 2016, bekend werd met de brief waarin werd meegedeeld dat zij geen recht meer had op een WAO-uitkering. Ook nadat eiseres de brief had gevonden, bestond er voor haar geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerder een fout had gemaakt, omdat het onvoorstelbaar is dat er meer dan twaalf jaar lang ten onrechte een uitkering wordt uitbetaald. Pas na de beslissing van 14 februari 2017 waarbij haar WAO-uitkering over de periode van 23 november 2004 tot en met 30 september 2016 werd teruggevorderd, was eiseres ermee bekend dat zij onterecht een uitkering ontving. Eiseres stelt verder dat het de verantwoordelijkheid van verweerder is om de systemen op orde te hebben en er op toe te zien dat er geen fouten worden gemaakt. Dit heeft verweerder nagelaten en de gevolgen daarvan komen voor rekening van verweerder, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 35 van de WW is bepaald dat de uitkering niet wordt betaald over perioden gelegen voor 26 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Verweerder is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van de eerste zin.
4.2
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6568) is de aanwezigheid van een bijzonder geval een objectieve voorwaarde voor het doen ontstaan en de uitoefening van de bevoegdheid van verweerder om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepaling in de eerste volzin van artikel 35 van de WW. De rechter moet volledig toetsen of in een concreet geval aan de voorwaarde is voldaan, waarbij het begrip ‘bijzonder geval’ naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd.
4.3
Niet in geschil is dat de WW-aanvraag te laat is ingediend. Vooropgesteld wordt, dat op eiseres de bewijslast rust van de aanwezigheid van een bijzonder geval. Volgens eiseres is sprake van een bijzonder geval dat aanleiding geeft om in afwijking van de hoofdregel van artikel 35 de WW-uitkering wel uit te betalen, omdat – kort gezegd – zij pas na het overlijden van haar echtgenoot in februari 2015, bij het opruimen van de administratie eind 2015 op de hoogte is geraakt van de beslissing van 23 september 2004 waarbij haar WAO-uitkering per 23 november 2004 werd beëindigd. Zij was er tot dan toe niet van op de hoogte dat de WAO-uitkering ten onrechte aan haar werd betaald en pas na het besluit van 14 februari 2017 waarbij haar WAO-uitkering over de periode van 23 november 2004 tot en met 30 september 2016 werd teruggevorderd, was eiseres ermee bekend dat zij onterecht een uitkering ontving.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de stelling van eiseres geen steun in de onderliggende stukken. De rechtbank acht verder van betekenis dat uit de door verweerder overgelegde getuigenverklaringen niet kan worden geconcludeerd dat eiseres geen wetenschap had van het feit dat haar WAO-uitkering sinds 23 november 2004 onverschuldigd werd doorbetaald. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond om een bijzonder geval aanwezig te achten.
4.5
Aangezien van een bijzonder geval in dit geval geen sprake is, was verweerder niet bevoegd om af te wijken van artikel 35 van de WW. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en mr. W.M.B. Elferink, leden, in aanwezigheid van A. van den Ham, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.