ECLI:NL:RBOVE:2018:1539

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
08/952381-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op levenspartner met voorbedachten rade in Deventer

Op 3 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 58-jarige vrouw die beschuldigd werd van de moord op haar 54-jarige echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in de nacht van 1 op 2 april 2017 opzettelijk en met voorbedachten rade haar man heeft doodgeschoten in hun woonwagen in Deventer. De vrouw schoot vier keer met een revolver op korte afstand op haar man, die door de schoten in de buik en het hoofd werd geraakt en overleed. De rechtbank concludeerde dat de vrouw verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van het feit. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 14 jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 12 jaar, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de vrouw met voorbedachten rade had gehandeld, gezien de omstandigheden waaronder de schietpartij plaatsvond en de verklaringen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/952381-17 (P)
Datum vonnis : 3 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
nu verblijvende in het Huis van Bewaring in Nieuwersluis.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
18 juli 2017, 28 september 2017, 7 december 2017, 15 februari 2018 en 19 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van wat door verdachte en haar raadsman mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na een vordering nadere omschrijving tenlastelegging van 7 december 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in of omstreeks de nacht van 1 op 2 april 2017 al dan niet met voorbedachten rade haar levenspartner [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
(primair)
zij in of omstreeks de nacht van 1 op 2 april 2017 in de gemeente Deventer opzettelijk en met voorbedachten rade (haar echtgenoot/levenspartner) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door (vanaf korte afstand) viermaal met een revolver, althans met een vuurwapen, (gericht) op die [slachtoffer] te schieten, waardoor die [slachtoffer] driemaal in de buik(streek) en/of (linker) borstkas en/of eenmaal in het hoofd door kogels werd getroffen, ten gevolge waarvan, althans ten gevolge van het letsel/de letsels veroorzaakt door één of meerdere van die kogels, die [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
(subsidiair)
zij in of omstreeks de nacht van 1 op 2 april 2017 in de gemeente Deventer opzettelijk (haar echtgenoot/levenspartner) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door (vanaf korte afstand) viermaal met een revolver, althans met een vuurwapen, (gericht) op die [slachtoffer] te schieten, waardoor die [slachtoffer] driemaal in de buik(streek) en/of (linker) borstkas en/of eenmaal in het hoofd door kogels werd getroffen, ten gevolge waarvan, althans ten gevolge van het letsel/de letsels veroorzaakt door één of meerdere van die kogels, die [slachtoffer] is overleden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 2 april 2017 om 01:24 uur komt bij de politie een melding binnen van een schietpartij aan de [adres] . Als de politie de woonwagen op dit adres betreedt, vinden zij [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’) in zittende positie op de bank in de woonkamer. Er wordt geen hartslag gevoeld. [2] De ambulancedienst bevestigt het overlijden van [slachtoffer] . [3]
[slachtoffer] blijkt door vier kogels te zijn getroffen. Blijkens onderzoek door het NFI staat vast dat één kogel in het hoofd van [slachtoffer] is geschoten en de kleine hersenen, grote hersenen en hersenstam heeft geraakt. De andere drie kogels zijn in de borstkas/buik geschoten, waarbij twee kogels onder meer het hart en de linkerlong hebben geraakt. Het intreden van de dood wordt verklaard door algehele weefselschade door substantieel bloedverlies in combinatie met functiestoornissen van vitale organen (de hersenen, de hersenstam, het hart en de linkerlong) als gevolg van ernstige letsels aan deze structuren/organen. [4]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, te weten de moord op [slachtoffer] . Hij heeft aangevoerd dat verdachte als de schutter kan worden aangemerkt, omdat zij als enige met [slachtoffer] in de woonwagen aanwezig was, het vuurwapen in die woonwagen lag, schotresten op de kleding en handen van verdachte zijn aangetroffen en verdachte meermalen een bekentenis heeft afgelegd. Bovendien heeft politieonderzoek geen aanwijzingen opgeleverd voor de hypothese dat iemand anders dan verdachte heeft geschoten.
Volgens de officier van justitie, althans zo leest de rechtbank het requisitoir, heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Hij leidt dit af uit het aantal afgevuurde kogels, de korte afstand waarop [slachtoffer] is beschoten en de lichaamsdelen, namelijk de borst en het hoofd, waar hij is geraakt.
Tot slot heeft de officier van justitie gesteld dat er sprake is geweest van voorbedachten rade, nu verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op haar besluit om [slachtoffer] te doden en zij – in ieder geval tijdens het plaatsen van het plastic zakje om haar hand of het wapen – de gelegenheid heeft gehad om dit besluit te overdenken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Volgens hem kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte één of meer schoten, dan wel het dodelijke schot, heeft gelost. De raadsman heeft daarnaast, voor het geval de rechtbank verdachte wel als de schutter aanmerkt, aangevoerd dat er geen sprake is van moord, omdat de opzet en voorbedachten rade ontbreken. De raadsman heeft hierbij gewezen op de verklaringen van verdachte waaruit naar voren komt dat het wapen per ongeluk is afgegaan en dat het slechts haar bedoeling was om [slachtoffer] te laten schrikken met het wapen. Hooguit kan doodslag worden bewezen, aldus de raadsman.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van de letsels die zijn veroorzaakt door de kogels die op hem zijn afgevuurd. De rechtbank moet nu als eerste de vraag beantwoorden of verdachte de schutter is geweest. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verklaringen verdachte
De politie treft verdachte op 2 april omstreeks 01:24 uur aan in de slaapkamer van de woonwagen. Zij zegt dan: ‘ik heb het gedaan’. [5] Verdachte wordt vervolgens aangehouden. Op het moment dat verdachte naar de dienstauto wordt gebracht, zegt zij ‘hoe heb ik dit kunnen doen’. [6] In de dienstauto zegt verdachte ‘dit is toch niet meer normaal? Hoe kan ik de vader van mijn kinderen en kleinkinderen vermoorden? Ik zeg het eerlijk. Ik heb geschoten op mijn man’. [7]
Op 26 april 2017 spreekt verdachte in de penitentiaire inrichting met [naam] . Verdachte vertelt dat [slachtoffer] bij het eerste schot dood was. [8]
Verder verklaart verdachte meermalen tegenover de politie [9] en ter terechtzitting [10] dat zij met de revolver heeft geschoten.
WhatsApp-berichten
[betrokkene 1] verklaart tegenover de politie dat hij van verdachte appjes had ontvangen. [11] Op 2 april 2017 om 00:28:48 uur ontving hij van verdachte het appje ‘kom hier een [betrokkene 1] ik eo [slachtoffer] ge soten’, om 00:34:40 uur het appje ‘ik ep 3 keer ge soten op em’, om 00:39:48 uur het appje ‘ [betrokkene 1] komm hier een ep em 3 keer geraakt’ en om 00:40:06 uur het appje ‘zaten geen kogel meer op’. [12] Ook heeft verdachte foto’s van de door kogels geraakte [slachtoffer] naar [betrokkene 1] gestuurd om hen te overtuigen van de ernst van de situatie. [13]
Forensisch onderzoek
Door de politie zijn van verdachte schiethanden afgenomen en veiliggesteld [code 1] ). Ook is de trui van verdachte in beslag genomen ( [code 2] ). [14]
Vervolgens zijn de bemonsteringen van de handen ( [code 1] ) overgedragen aan dr. ir. A. Knijnenberg van het NFI. Hij heeft de volgende vraagstelling onderzocht: ‘zijn er op de bemonsteringen van de handen van verdachte schotresten aanwezig?’ Knijnenberg heeft met betrekking tot de vraagstelling de volgende hypothesen opgesteld:
Hypothese 1: op de bemonsteringen van de verdachte zijn schotresten aanwezig;
Hypothese 2: op de bemonsteringen van de verdachte zijn geen schotresten
aanwezig.
Knijnenberg concludeert dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. [15]
Knijnenberg heeft met betrekking tot de trui van verdachte ( [code 2] ) de volgende vraagstelling onderzocht: ‘zijn er op het kledingstuk van de verdachte schotresten aanwezig?’. Deze vraag wordt beschouwd aan de hand van de volgende hypothesen:
Hypothese 1: op de bemonsteringen van de kleding van de verdachte zijn schotresten
aanwezig;
Hypothese 2: op de bemonsteringen van de kleding van de verdachte zijn geen
schotresten aanwezig.
Knijnenberg concludeert dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is dan wanneer hypothese 2 waar is. [16]
De rechtbank concludeert op grond van voornoemde bevindingen, mede in het licht bezien van het feit dat verdachte verklaart te hebben geschoten, dat op de handen en trui van verdachte schotresten aanwezig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunen de uitkomsten van het forensisch onderzoek en de door verdachte gestuurde appjes de, op verschillende momenten en tegenover verschillende personen afgelegde, bekennende verklaringen van verdachte, inhoudende dat zij heeft geschoten op [slachtoffer] . Verder blijkt op geen enkele wijze dat in de nacht van 1 op 2 april 2017 naast verdachte en [slachtoffer] iemand anders in de woonwagen aanwezig is geweest vóór het overlijden van [slachtoffer] . Verdachte verklaart namelijk dat zij alleen met [slachtoffer] in de woonwagen was, totdat haar broer [betrokkene 1] als eerste arriveerde naar aanleiding van appjes die verdachte hem had verzonden. Daarbij komt dat op de camerabeelden van camera’s aan de [adres] is te zien dat de woonwagen tussen 1 april 2017 om 22.07 uur en 2 april 2017 om 00.30 uur niet via de voor- of achterzijde door personen wordt betreden dan wel verlaten. Ook volgt uit politieonderzoek dat het niet aannemelijk is dat [betrokkene 1] , [betrokkene 2] of [betrokkene 3] als pleger betrokken zijn bij het om het leven brengen van [slachtoffer] .
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en de in dat opzicht wisselende verklaringen van verdachte over de hoeveelheid schoten die zij zou hebben gelost, acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de nacht van 1 op 2 april 2017 viermaal op [slachtoffer] heeft geschoten met het revolver ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Opzet van verdachte
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zij overweegt daartoe als volgt.
De politie heeft het shirt van [slachtoffer] in beslag genomen en de voorzijde [code 3] ) en achterzijde [code 4] ) ervan bemonsterd. Ook heeft de politie de inschot-openingen op de borst [code 5] ) en de inschot-opening bij het hoofd [code 6] ) van [slachtoffer] bemonsterd. [17]
Deze bemonsteringen zijn afgegeven aan de eerder genoemde deskundige dr. ir. Knijnenberg van het NFI. Vervolgens heeft hij de volgende vraagstelling onderzocht: ‘wat was de schootsafstand?’. Knijnenberg concludeert dat de voorzijde van het shirt van [slachtoffer] op drie, relatief dicht bij elkaar liggende, punten beschadigd is en dat de bevindingen die betrekking hebben op deze beschadigingen voor minimaal één van de drie schootsafstanden waarschijnlijker is wanneer de schootsafstand tussen 2,5 en 50 centimeter is dan wanneer deze kleiner is dan 2,5 of groter dan 50 centimeter is. De overige twee schootsafstanden vallen binnen dezelfde range of zijn groter. Ten aanzien van de verwonding bij het hoofd van [slachtoffer] concludeert Knijnenberg dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de schootsafstand tussen 10 en 75 centimeter is dan wanneer deze kleiner is dan 10 of groter is dan 75 centimeter. [18]
Op grond van deze bevindingen concludeert de rechtbank dat [slachtoffer] vier keer is beschoten, waarvan minstens één keer op een afstand van tussen de 2,5 en 50 centimeter en één keer op een afstand van tussen de 10 en 75 centimeter.
Gelet hierop en de vaststelling dat het zich heeft afgespeeld in de woonkamer concludeert de rechtbank dat verdachte vier keer op korte afstand gericht met een revolver op [slachtoffer] heeft geschoten. [slachtoffer] is drie keer in de borstkas/buik en één keer in zijn hoofd geraakt. Daarbij zijn, blijkens het hierboven aangehaalde pathologisch onderzoek, vitale organen geraakt. Het met een vuurwapen meermalen op korte afstand gericht schieten op het lichaam van een persoon is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood dat dit niet anders kan worden uitgelegd dan als een bewust handelen gericht op een levensbeëindiging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is geweest van vol opzet. De stelling van de verdediging, namelijk dat het wapen per ongeluk afgegaan zou zijn, acht de rechtbank zeer onaannemelijk. Van belang hierbij is dat uit het pathologisch onderzoek is af te leiden dat de inschoten zeer dicht bij elkaar en nabij vitale organen zijn aangetroffen waaruit een zekere gerichtheid van schieten is af te leiden. Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting de zogenaamde ‘trekkerdruk’ van het wapen gevoeld en acht zij het ook op basis van die waarneming zeer onaannemelijk dat het wapen per ongeluk afgegaan zou zijn. Het meermalen schieten, zelfs tot vier keer toe, is verder een sterke contra-indicatie dat sprake zou zijn geweest van een ongeluk.
Moord of doodslag?
De rechtbank moet zich vervolgens buigen over de vraag of verdachte met voorbedachten rade heeft geschoten.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Door de politie is een reconstructie gemaakt. De rechtbank heeft hierop waargenomen, en dat ook ter terechtzitting besproken, dat verdachte heeft verklaard ‘niet heel hard, maar in een normaal tempo’ vanaf haar stoel bij de eettafel in de woonkamer naar de keuken, waar de revolver lag, te zijn gelopen, omdat het [slachtoffer] anders zou opvallen. [19]
Verdachte verklaart dat zij twee keer moest springen om de revolver uit de bovenste keukenkast te kunnen pakken. Verder heeft verdachte verklaart dat zij vervolgens vanaf de keuken met het wapen is teruggelopen naar de woonkamer, waar [slachtoffer] op de bank zat. [20]
Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte vóór de uitvoering van haar daad, namelijk gedurende de periode dat zij van de woonkamer naar de keuken en weer terug is gelopen, voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad. De omstandigheden dat verdachte daarbij bewust rustig heeft gelopen en moeite moest doen om de revolver uit de keukenkast te pakken, duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar juist weloverwogen heeft gehandeld. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en zij acht moord bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij in de nacht van 1 op 2 april 2017 in de gemeente Deventer opzettelijk en met voorbedachten rade haar levenspartner [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door vanaf korte afstand viermaal met een revolver gericht op die [slachtoffer] te schieten, waardoor die [slachtoffer] driemaal in de buik en/of linkerborstkas en eenmaal in het hoofd door kogels werd getroffen, ten gevolge van de letsels veroorzaakt door meerdere van die kogels, die [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
(primair)
het misdrijf:
moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft, anders dan dat de psychiater en psycholoog menen, aangevoerd dat het feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend.
Naar de persoon van verdachte is onderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in de Pro Justitia rapporten van 31 augustus 2017 en 18 september 2017, respectievelijk opgemaakt door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en A.H. Bouwman, GZ-psycholoog. Uit beide rapporten komt naar voren dat verdachte functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast heeft zij last van vermijdende persoonlijkheidstrekken. Zo is zij geremd in het uiten van boosheid, is zij onderdanig en vooral vermijdend door te helpen en door het behagen van de ander. Deze combinatie heeft er, samen met haar afhankelijke positie en aanpassing aan de gesloten woonwagencultuur, voor gezorgd dat zij niet in staat was om in de nacht van 1 op 2 april 2017 te vluchten of hulp te zoeken. In plaats daarvan heeft verdachte besloten om een vuurwapen te pakken. Beide onderzoekers geven aan dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de stoornis (licht verstandelijke beperking en vermijdende persoonlijkheidstrekken) en het feit. Zij adviseren dan ook om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de psychiater en psycholoog over, ook al lijken zij zich met name te hebben gebaseerd op het verhaal wat verdachte hen verteld heeft. De rechtbank rekent het bewezenverklaarde verdachte dan ook in verminderde mate toe.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij gesteld dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest passend is. Als de rechtbank dat te weinig vindt, volstaat volgens de raadsman een gevangenisstraf van maximaal 3 jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft haar 54-jarige levenspartner, vermoord en hem daarmee zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft door haar handelen de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Dit geldt in het bijzonder voor [betrokkene 2] , de zoon van verdachte en het slachtoffer. Hij moet leven met de gedachte dat zijn moeder zijn vader heeft vermoord. Ook andere familieleden, zoals de broers, stiefzoon en kleinkinderen van het slachtoffer, maar ook vrienden en anderen voor wie hij dierbaar was, moeten hem nu missen.
Moord is het zwaarste misdrijf dat het Nederlandse Wetboek van Strafrecht kent. De rechtsorde raakt er zeer ernstig door geschokt en het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid met zich mee. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uitsluitend de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte niet eerder voor ernstige feiten veroordeeld is.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf een genoegdoening kan zijn voor het leed dat de nabestaanden is aangedaan. De straf die de rechtbank aan verdachte zal opleggen is lager dan door de officier van justitie is geëist. Dit is met name gelegen in het feit dat het openbaar ministerie uitgaat van een volledige toerekeningsvatbaarheid en de rechtbank van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren passend, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf:
moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met proces-verbaalnummer PL0600-2017148558 . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 4 april 2017, p. 247.
3.Proces-verbaal van bevindingen 2 april 2017, p. 248-250.
4.Rapport NFI ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 11 april 2017, p. 1163-1181.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2017, p. 251-253.
6.Proces-verbaal aanhouding van 2 april 2017, p. 419-421.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2017, p. 261-262.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2017, p. 122 en 126, onder het midden.
9.Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding van 2 april 2017, p. 422-423, en proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 april 2017, p. 455, alinea 10, en proces-verbaal van verhoor verdachte van 11 april 2017, p. 467, onderaan, en proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 oktober 2017,
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 februari 2018 en 19 april 2018.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2017, p. 251-253.
12.Proces-verbaal onderzoek WhatsApp berichten aan [betrokkene 1] van 8 november 2017,
13.Proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2017, p. 164-182.
14.Proces-verbaal sporenonderzoek van 6 april 2017, p. 1053-1056.
15.Rapport NFI ‘schotrestenonderzoek’ van 27 juni 2017, p. 1350-1377.
16.Rapport NFI ‘aanvullend schotrestenonderzoek’ van 9 oktober 2017, p. 1527-1547.
17.Proces-verbaal sporenonderzoek van 21 augustus 2017, p. 923-926.
18.Rapport NFI ‘aanvullend schotrestenonderzoek’ van 9 oktober 2017, p. 1527-1547.
19.Video-registratie van de reconstructie op 19 februari 2017.
20.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 april 2018.