ECLI:NL:RBOVE:2018:1513

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
C/08/215299 / KG ZA 18-76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verwijdering van camera in burenconflict

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen met als doel de verwijdering van een camera die door gedaagden aan de voorzijde van hun woning was geplaatst. De eisers stelden dat de camera inbreuk maakte op hun privacy, terwijl gedaagden aanvoerden dat de camera was geplaatst ter bescherming van hun eigendommen in verband met een toename van inbraken in de buurt. De procedure begon met een dagvaarding op 16 maart 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 april 2017. De voorzieningenrechter heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechter oordeelde dat de camera, die was afgesteld om alleen het perceel van gedaagden te filmen, niet onrechtmatig was en dat er voldoende rechtvaardigingsgrond was voor het filmen van een gedeelte van de openbare weg. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en de rechter besloot dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen, gezien de rol die zij beiden hadden gespeeld in het escaleren van het conflict. De uitspraak benadrukt het belang van het zoeken naar een minnelijke oplossing in burenconflicten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/215299 / KG ZA 18-76
Vonnis in kort geding van 25 april 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Zwolle,
2.
[eiser 2],
wonende te Zwolle,
eisers,
advocaat mr. S.J. de Vries te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Zwolle,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Zwolle,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2017
  • de mondelinge behandeling op 18 april 2017
  • de pleitnota van [eiser 1] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. De opritten van hun woningen grenzen aan elkaar.
2.2.
De relatie tussen partijen is sedert jaren verstoord.
2.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben kort vóór 4 december 2017 op de eerste verdieping aan de voorzijde (straatzijde) van hun woning een camera geplaatst. In verband met de aanwezigheid van de camera hebben [gedaagde 1] c.s. aan de voorzijde van hun woning twee waarschuwingsstickers geplakt.
2.4.
Bij brief van 4 december 2017 van (destijds) de juridisch adviseur van [eiser 1] c.s. zijn [gedaagde 1] c.s. ‘gesommeerd’ de camera te verwijderen. Daarbij is vermeld dat de kwestie zich niet leent voor verdere discussie.
2.5.
In antwoord op de genoemde brief van 4 december 2017 hebben [gedaagde 1] c.s. teruggeschreven dat de camera op zodanige wijze is afgesteld dat de camera slechts het perceel van [gedaagde 1] c.s. filmt. Daarbij hebben zij geschreven dat de politie dat heeft gecontroleerd en bevestigd.
2.6.
In de brief van 20 december 2017 van (destijds) de juridisch adviseur van [eiser 1] c.s. aan [gedaagde 1] c.s. is onder meer vermeld dat [eiser 1] c.s. niet kan vaststellen of de camera alleen maar het eigen perceel van [gedaagde 1] c.s. filmt. Daarbij is het verzoek gedaan om objectief en verifieerbaar bewijs te verstrekken van het beeldbereik van de camera.
2.7.
[gedaagde 1] c.s. hebben de camera niet verwijderd en ook niet voldaan aan het verzoek om te laten zien wat de camera filmt. Wel hebben [gedaagde 1] c.s. in dit verband nogmaals verwezen naar de politie.
2.8.
Bij brief van 27 maart 2018 aan de advocaat van [eiser 1] c.s. hebben [gedaagde 1] c.s. voorgesteld om de camera te verwijderen, op voorwaarde dat [eiser 1] c.s. stoppen met hun conflictgedrag, met name het filmen van de kinderen van [gedaagde 1] c.s.
2.9.
In reactie daarop heeft de advocaat van [eiser 1] c.s. bij e-mailbericht van 28 maart 2018 medegedeeld aan [gedaagde 1] c.s. dat niet wordt ingaan op hun voorstel. Daarbij is vermeld dat [gedaagde 1] c.s. geen enkel belang hebben bij de camera, anders dan dat de plaatsing van de camera kennelijk een ‘tegenzet’ vormt, en dat [eiser 1] c.s. behoefte hebben aan een rechterlijke uitspraak over de camera.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vorderen – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
primair: veroordeling van [gedaagde 1] c.s. tot verwijdering van de camera, zulks op straffe van een dwangsom; althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te nemen beslissing;
subsidiair: [gedaagde 1] c.s. te bevelen de camera slechts te richten en gericht te houden op het eigen terrein van [gedaagde 1] c.s. en [eiser 1] c.s. in de gelegenheid te stellen in het bijzijn van een deurwaarder de met de camera gemaakte beelden te controleren, een en ander op straffe van een dwangsom; althans een door de voorziening in goede justitie te nemen beslissing;
primair en subsidair:met veroordeling van [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser 1] c.s. leggen aan de vorderingen ten grondslag dat de camera inbreuk maakt op hun privacy.
3.3.
Het verweer van [gedaagde 1] c.s. komt erop neer dat de camera is geplaatst ter bewaking van hun eigendommen en dat de camera geen onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van [eiser 1] c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt genoegzaam uit de stelling van [eiser 1] c.s. dat de inbreuk op hun privacy een voortdurend karakter heeft. Hierna zullen de vorderingen dan ook verder inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
Centraal in deze zaak staat de vraag of [gedaagde 1] c.s. met het gebruik van de camera onrechtmatig inbreuk maken op het recht van [eiser 1] c.s. op bescherming van hun privacy. Uitgangspunt is daarbij dat een inbreuk op een recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter aan een inbreuk het onrechtmatig karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Daarbij moet tegen elkaar worden afgewogen de ernst van die inbreuk en de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9609). Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3.
[gedaagde 1] c.s. hebben een proces-verbaal van 9 april 2018 met bijlagen van toegevoegd gerechtsdeurwaarder [naam] te Zwolle overgelegd (hierna: het proces-verbaal). Blijkens het proces-verbaal en de daaraan gehechte foto van een computerscherm met daarop een beeldopname, waarvan niet in geschil is dat het een beeldopname betreft van de camera, is het balkon aan de voorzijde van de woning van [gedaagde 1] c.s. te zien, alsmede een gedeelte van de oprit van [gedaagde 1] c.s. en een strook van de openbare weg vóór de woning van [gedaagde 1] c.s. met een parkeerhaven. Het zicht op de oprit van [eiser 1] c.s. is in het beeld afgeschermd met zwarte pixels, een zogenoemde ‘privacy mask’. De woning en tuin van [eiser 1] c.s. zijn in het geheel niet in beeld door de stand en de plaats van de camera.
4.4.
Gelet op het vorenstaande kan niet, althans onvoldoende, worden geoordeeld dat de camera zicht biedt op het perceel van [eiser 1] c.s. en aldus inbreuk maakt op de privacy van [eiser 1] c.s. Volgens [eiser 1] c.s. kan dat echter ieder moment veranderen. Zij stellen daartoe dat een privacy mask betrekkelijk eenvoudig kan worden verwijderd en ook dat de stand en de plaats van de camera kunnen worden gewijzigd, waardoor hun perceel alsnog in beeld komt. Wat verder zij van die mogelijkheid tot verwijdering van onderhavige privacy mask en de wijziging van de stand en de plaats van de camera, [eiser 1] c.s. hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit ook zal gebeuren. Zij hebben daartoe onvoldoende feiten gesteld en onderbouwd tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde 1] c.s. dat zij het beeldbereik van de camera niet willen wijzigen. [gedaagde 1] c.s. voeren aan dat zij de camera juist hebben geplaatst op zodanige wijze dat zij hun eigen oprit in de gaten kunnen houden en de parkeerhaven voor hun woning, waar hun tweede auto staat geparkeerd, in verband met de vele inbraken in hun woonwijk. Zij hebben daartoe een lijst overgelegd met inbraken en pogingen daartoe in hun woonwijk in de afgelopen paar jaar, en ook een foto van een waarschuwingsbord van de politie/gemeente bij een invalsweg van de wijk, waarop is vermeld ‘licht aan! voorkom inbraken bel 112’. Tegen deze producties hebben [eiser 1] c.s. geen afzonderlijk verweer gevoerd. Verder hebben zij wel gesteld dat [gedaagde 1] c.s. geen tweede auto meer hebben, en dat de enige auto van [gedaagde 1] c.s. op de oprit van [gedaagde 1] c.s. staat, maar dat maakt nog niet dat de camera slechts bedoeld moet zijn om [eiser 1] c.s. te intimideren. De camera heeft een beveiligingsfunctie, aangezien deze de oprit van [gedaagde 1] c.s. bewaakt. Ook uit het aanbod van [gedaagde 1] c.s. om de camera te verwijderen als [eiser 1] c.s. hun conflictgedrag stoppen, volgt onvoldoende dat het [gedaagde 1] c.s. niet is te doen om bewaking van hun eigendommen. Dat voorstel hebben zij immers gedaan onder druk van dit kort geding. Ter zitting hebben [gedaagde 1] c.s. hierover verklaard dat zij voor woongenot bereid waren de camera te verwijderen. Hieruit is af te leiden dat het voor hen uiteindelijk belangrijker is om minder conflicten met de buren te hebben dan dat hun eigendommen worden bewaakt.
4.5.
Zoals is overwogen, maakt de camera ook opnames van een gedeelte van de openbare weg die is gelegen vóór de woning van [gedaagde 1] c.s. Voorshands geoordeeld bestaat daarvoor voldoende rechtvaardigingsgrond, gelet op de vele – onweersproken – inbraken en pogingen daartoe in de woonwijk van partijen. Verder worden passanten gewaarschuwd voor de camera door middel van twee stickers. [eiser 1] c.s. hebben weliswaar aangevoerd dat die stickers heel klein zijn en niet gezien zullen worden, maar gesteld noch gebleken is dat de stickers niet voldoen aan (beleids)regels op dit punt. Daarbij komt dat [eiser 1] c.s. zelf al bekend zijn met de aanwezigheid van de camera. Het moet er daarom voor worden gehouden dat [eiser 1] c.s. en hun bezoek er rekening mee kunnen houden dat zij zich vóór de woning van [gedaagde 1] c.s. in het beeldbereik van een bewakingscamera bevinden. Tegenover het veiligheidsbelang van [gedaagde 1] c.s. dat met de camera is gediend, leidt het filmen van een gedeelte van de openbare weg vóór de woning van [gedaagde 1] c.s. dan ook tot een te geringe inbreuk op de privacy van [eiser 1] c.s. om deze inbreuk als onrechtmatig te kunnen bestempelen.
4.6.
Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader is al met al de slotsom dat voorshands geoordeeld geen, althans onvoldoende, grond aanwezig is voor toewijzing van de vorderingen. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.7.
De afwijzing leidt er evenwel niet toe dat [eiser 1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij zullen worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het navolgende. [gedaagde 1] c.s. hebben één dag voor de zitting stukken toegestuurd aan de rechtbank en aan [eiser 1] c.s. waaruit kon worden opgemaakt dat [gedaagde 1] c.s. ter zitting het standpunt zouden gaan innemen dat de camera is geplaatst ter bewaking van hun eigendommen in verband met de vele inbraken en pogingen daartoe in de wijk waar partijen wonen. Verder zat bij die stukken voor het eerst een opname van het beeld van de camera. De camera hangt er echter al maanden en al die tijd hebben [eiser 1] c.s. geprotesteerd tegen de aanwezigheid van de camera. In plaats van meteen uit te leggen waarom de camera is opgehangen en te laten zien welk beperkt beeldbereik de camera heeft, hebben [gedaagde 1] c.s. ervoor gekozen om aan [eiser 1] c.s. slechts mede te delen dat volgens de politie de camera is toegestaan en dat bij de politie verdere informatie kan worden opgevraagd. Deze houding van [gedaagde 1] c.s. heeft aldus niet bijgedragen aan de-escalatie van de al jaren bestaande conflictsituatie van partijen. Hierdoor hebben [gedaagde 1] c.s. er mede aan bijgedragen dat [eiser 1] c.s. de onderhavige procedure aanhangig hebben gemaakt. Bij brief van 27 maart 2017 hebben [gedaagde 1] c.s. wel voorgesteld om de camera weg te halen, maar in die brief wordt er geen melding van gemaakt dat de camera voor bewakingsdoeleinden is opgehangen. Door verder aan verwijdering van de camera de voorwaarde te verbinden dat [eiser 1] c.s. ophouden met het filmen van de kinderen van [gedaagde 1] c.s. hebben [gedaagde 1] c.s. er aan bijgedragen dat bij [eiser 1] c.s. de indruk kon ontstaan dat de camera een ‘vergeldingsactie’ is.
4.8.
Het vorenstaande laat onverlet dat [eiser 1] c.s. het verwijt kan worden gemaakt dat zij (te) weinig hebben gedaan om tot beheersing – en liever nog: tot oplossing – van de conflictsituatie te komen waarin partijen zich al jaren bevinden. In plaats van te vragen waarom de camera is opgehangen en welk beeldbereik de camera heeft, is kennelijk het eerste contact tussen partijen over de camera geweest de hiervoor genoemde brief van 4 december 2017 van de juridisch adviseur van [eiser 1] c.s. In die brief worden [gedaagde 1] c.s. meteen ‘gesommeerd’ tot verwijdering van de camera; daarbij staat in de brief dat er verder niet over gediscussieerd kan worden. Een dergelijke insteek zet aanstonds de toon en drijft de zaak op de spits.
4.9.
Nu – gelet op het bovenstaande – beide partijen het verwijt treft dat zij (te) weinig hebben gedaan om uit de impasse te geraken – waardoor die ook is ontstaan – komt het de voorzieningenrechter geraden voor dat partijen hun eigen proceskosten moeten dragen. De voorzieningenrechter wil hiermee tevens tot uitdrukking brengen dat partijen juridische procedures als de onderhavige zoveel mogelijk moeten zien te voorkomen. De kans bestaat immers dat de ene procedure de andere uitlokt, met alle kosten van dien, zonder dat dit leidt tot een structurele oplossing van de onderliggende problemen. Partijen doen er dan ook verstandig aan alsnog te proberen in minnelijk overleg hun onderliggende conflicten op te lossen, al dan niet onder leiding van bijvoorbeeld een mediator.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.R. Hidma en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
(mjd)