ECLI:NL:RBOVE:2017:806

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
vk_17_3116
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van directeur openbare basisschool wegens gewichtige redenen en impasse in de arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over het ontslag van een directeur van een openbare basisschool, verleend door de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Almelo (OPOA) op grond van gewichtige redenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een impasse is ontstaan in de arbeidsrelatie tussen eiseres en OPOA, wat heeft geleid tot het in stand houden van de rechtsgevolgen van het ontslag. Eiseres, die sinds 1 augustus 2012 als directeur was aangesteld, raakte in conflict met de voorzitter van het College van Bestuur van OPOA, wat resulteerde in een schorsing en uiteindelijk ontslag. Eiseres heeft tegen het ontslag beroep ingesteld, waarbij de rechtbank eerder in 2015 een uitspraak deed die het ontslag herstelde. Echter, OPOA heeft geen uitvoering gegeven aan deze uitspraak, wat de rechtbank heeft aangemerkt als een schending van de zorgplicht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de impasse in de relatie tussen eiseres en OPOA niet in het belang van beide partijen is en heeft daarom het ontslag in stand gelaten, maar wel een beëindigingsvergoeding van € 80.000 vastgesteld, gebaseerd op de CRvB-formule. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schuld voor de ontstane situatie volledig bij OPOA ligt, en dat eiseres geen blaam treft voor de impasse.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/806

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres 1]te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. N. Boerman-Bove, te Almelo,
en
Stichting Openbaar Primair Onderwijs Almelo (OPOA), verweerder
gemachtigde: mr. J.H.Th. Frissen, te ’s-Gravenhage.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 4.8, eerste lid, onder k, van de CAO-PO.
Bij besluit van 20 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en A. Kraak, voorzitter van het College van Bestuur.

Overwegingen

1.1
Eiseres is per 1 augustus 2012 aangesteld als directeur van openbare basisschool
[naam school] te Almelo. Eiseres is op enig moment in conflict geraakt met de toenmalige voorzitter van het College van Bestuur van OPOA, [naam 1] (verder: [naam 1] ). Na een kortstondige ziekte van 2 tot 5 december 2013 is eiseres door [naam 1] van haar werk ontheven.
1.2
Op 19 februari 2014 heeft verweerder besloten eiseres bij wijze van ordemaatregel voor een periode van maximaal drie maanden tot en met 20 mei 2014 met behoud van salaris:
- te schorsen in haar functie,
- vrij te stellen van werk,
- de toegang tot [naam school] en het computernetwerk van OPOA te ontzeggen, en
- contacten met ouders en ouder- en personeelsgeledingen binnen OPOA en [naam school] te verbieden.
Bij besluit van 21 mei 2014 (verder: schorsingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar tegen die schorsing ongegrond verklaard.
1.3
Op 15 mei 2014 heeft verweerder de eerder opgelegde schorsing verlengd tot en met
19 augustus 2014.
Bij besluit van 8 juli 2014 (verder: het verlengingsbesluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de verlenging van de schorsing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen zowel het schorsingsbesluit (procedure 14/1600) als
het verlengingsbesluit (procedure 14/2248).
1.4
Op 17 juli 2014 heeft verweerder besloten het dienstverband met eiseres ingaande 1 augustus 2014 te beëindigen.
Bij besluit van 20 november 2014 (verder: het ontslagbesluit I) heeft verweerder het bezwaar tegen de beëindiging van het dienstverband ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tevens beroep ingesteld tegen het ontslagbesluit I (procedure 14/3260).
1.5
Bij uitspraak van deze rechtbank van 2 december 2015 (Awb 14/1600, 14/2248 en 14/3260; ECLI:NL:RBOVE:2015:5325) zijn de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de primaire besluiten herroepen.
Omdat de rechtbank van oordeel was dat het verweerder bij het nemen van de besluiten op bezwaar redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de primaire besluiten geen stand konden houden, maar zij daar niettemin niet van terug is gekomen, heeft de rechtbank tevens aanleiding gezien om af te wijken van het forfaitaire systeem van het Besluit proceskosten bestuursrecht; aan eiseres is een proceskostenvergoeding van € 20.000,-- toegekend.
1.6
Een door eiseres ingediend verzoek om herziening van voornoemde uitspraak, alsmede een aanvullend verzoek om vervallenverklaring van die uitspraak is bij uitspraak van 22 juni 2016 (procedurenummer AWB 16/287) afgewezen.
1.7
Een door eiseres ingesteld beroep tegen het niet naleven van de uitspraak van
2 december 2015 is bij uitspraak van 22 juni 2016 (procedurenummer AWB 16/1159) niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake was van een voor beroep vatbaar besluit.
1.8
Bij besluit van 28 oktober 2016 heeft verweerder (opnieuw), ditmaal met ingang van
1 december 2016, ontslag verleend aan eiseres op grond van redenen van gewichtige aard. Volgens verweerder is de samenwerkingsrelatie verstoord en blijft eiseres “hangen in emotie en verongelijktheid” en “blinkt zij niet uit in een waarneembaar vermogen zich te verplaatsen in verweerders bestuurlijke positie”. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres vraagt kort weergegeven het ontslagbesluit te vernietigen en haar rechtspositie als directeur van [naam school] te laten herleven. Daarnaast vordert zij een schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Zij vordert kort weergegeven, onder ander een vergoeding van alle buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten en de volledige proceskosten. Daarnaast wenst zij rehabilitatie.
Uit de stukken blijkt voorts dat eiseres een financiële vergoeding wenst in geval van vertrek.
3. Wettelijk kader:
Op personen die werkzaam zijn in het primair onderwijs is de CAO Primair Onderwijs
2016-2017 (hierna: CAO-PO) van toepassing.
Het ontslag is verleend op grond van artikel 4.8, eerste lid, onder k, van de CAO-PO.
Op grond van deze bepaling kan ontslag worden verleend “op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard”.
De (extra) zorgvuldigheid die bij ontslag op deze rechtsgrond in acht dient te worden genomen, leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat, hoewel dit niet expliciet is geregeld in de CAO-PO, een “passende regeling/voorziening” wordt getroffen.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 2 december 2015 (ECLI:NL:RBOVE:2015:5325),
is het beroep in verband met het eerdere ontslag – dat deels op dezelfde wettelijke grondslag was gebaseerd – gegrond verklaard en is het ontslagbesluit herroepen. Verweerder noch eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, zodat uitgegaan dient te worden van de juistheid van die uitspraak.
De herroeping van het ontslagbesluit betekent dat eiseres (formeel) is teruggekeerd in
haar functie van directeur van de OBS [naam school] te Almelo. Dit was haar feitelijke functie.
Dat zij een algemene bestuursaanstelling had doet daaraan niet af. Op verweerder rustte
de zorgplicht om die terugkeer op een zo goed mogelijke manier te begeleiden en tot stand
te brengen.
De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder eiseres feitelijk niet in staat heeft gesteld om haar werkzaamheden als directeur van OBS [naam school] weer op te pakken. Weliswaar was zoals ter zitting is gebleken [naam 2] tijdelijk in die functie benoemt, maar dat betrof een tijdelijke benoeming tot 1 augustus 2016. Er was dus ruimte om eiseres al of niet op termijn en al of niet begeleid haar functie weer te doen oppakken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voordat terugkeer van eiseres aan de
orde kon zijn, een draagvlakonderzoek diende te worden verricht onder de op dat moment
bij [naam school] werkzame medewerkers. Op 10 februari 2016 heeft verweerder aan
drs. C.A.M. de Mey daartoe een onderzoeksopdracht verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank bood de eerdere uitspraak van 2 december 2015 hiervoor geen ruimte. Op verweerder lag immers slechts de zorgplicht en de taak te onderzoeken hoe de terugkeer van eiseres in haar functie vorm gegeven kon worden, ook al zouden er bij medewerkers van [naam school] bedenkingen bestaan tegen die terugkeer.
Daarbij komt dat eiseres naar het oordeel van de rechtbank terecht aanvoert dat de onderzoeksopdracht niet objectief is geformuleerd nu in die opdracht op voorhand al
ernstige twijfels worden geuit over het draagvlak voor eiseres om ter plekke een effectieve her/doorstart te maken. Het onderzoek zelf is ook te zeer gericht op die twijfels en niet op
hetgeen gedaan kon en zou moeten worden om de terugkeer van eiseres succesvol te maken.
Voor zover verweerder eiseres verwijt dat zij niet wenste mee te werken aan dat onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat dit eiseres niet kan worden aangerekend omdat dit moet worden gezien in het licht van verweerders afwijzing van haar wens om voorafgaand aan
het onderzoek de gelegenheid te krijgen haar kant van het verhaal aan de teamleden te mogen vertellen. De rechtbank acht die wens niet onredelijk omdat eiseres na haar vertrek nimmer contact heeft gehad (mogen hebben) met de toenmalige teamleden dan wel de huidige teamleden en deze teamleden in de loop van de tijd eenzijdig zijn geïnformeerd
door verweerder.
Tenslotte heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt,
dat er geen mogelijkheden waren om eiseres al of niet tijdelijk, al of niet in roulatie te plaatsen in een andere directeursfunctie bij OPOA. Ter zitting is toch gebleken van mogelijkheden die verweerder om hem moverende redenen niet heeft willen benutten.
Nu verweerder geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 2 december 2015 dient het beroep reeds daarom gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
4.2
De rechtbank is evenwel gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat inmiddels sprake is van een impasse bij een evident verstoorde relatie. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van beide partijen dat de relatie wordt hersteld. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen, te weten het ontslag, in stand te laten.
Nu geconcludeerd wordt dat er op zichzelf genomen redenen zijn om te komen tot ontslag op grond van het bepaalde in artikel 4.8, eerste lid, onder k, van de CAO-PO, is de rechtbank van oordeel dat sprake dient te zijn van een “passende regeling/voorziening”.
Over wat een dergelijke “passende regeling/voorziening” voor een op deze grond ontslagen ambtenaar behoort in te houden heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 15 mei 2013 een richtinggevende uitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2044). In deze uitspraak, die bedoeld is als richtinggevend voor ontslagen die verleend worden wegens een impasse in de arbeidsrelatie, is de “CRvB-formule” geformuleerd. Kort gezegd komt deze formule op het volgende neer: maandsalaris x (aantal dienstjaren: 2) x verwijtbaarheid (factor 0,5, 0,75 of 1). Voor wat betreft de verwijtbaarheid geldt dat voor toekenning van een dergelijke vergoeding slechts aanleiding bestaat als de ontstane situatie in overwegende mate aan het bestuursorgaan te verwijten valt, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen drie bandbreedten (51-65 %, 65-80 % en 80-100 %), die corresponderen met de factoren 0,5,
0,75 en 1. Voor het meewegen van andere factoren, zoals kansen op de arbeidsmarkt, reputatieschade en gezondheidstoestand, bestaat in beginsel geen aanleiding.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen blaam treft ten aanzien van de opgetreden impasse en dat de schuld volledig bij OPOA ligt. Verweerders standpunt dat het verwijt voornamelijk bij eiseres ligt omdat zij is blijven “hangen in emotie en verongelijktheid”
en zij niet zou uitblinken “in een waarneembaar vermogen zich te verplaatsen in verweerders bestuurlijke positie”, volgt de rechtbank niet. Voor zover daar al sprake van is geweest,
is dat goed te verklaren als reactie op verweerders eigen onwillige gedrag jegens eiseres.
De rechtbank acht het wenselijk om alle verdere discussie tussen partijen te voorkomen
en ziet daarom aanleiding om zelf in deze zaak een totaalbedrag vast te stellen dat dient als beëindigingsvergoeding, advocaatkosten (inclusief proceskosten), griffierecht, wettelijke rente en schadevergoeding. De rechtbank stelt dat bedrag gelet ook op de CRvB-formule in goede justitie vast op € 80.000,-- .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder tot vergoeding aan eiseres van een totaalbedrag van
€ 80.000,-- zoals omschreven in rechtsoverweging 4.2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. W.F. Bijloo en
mr. J. W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.