In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. V.J. Oranje, en het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. Eiseres had een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, die door verweerder was afgewezen op grond van het feit dat eiseres en haar onderhuurder een gezamenlijke huishouding zouden voeren, waardoor het gezamenlijk inkomen boven de norm voor gehuwden lag. Eiseres betwistte deze claim en voerde aan dat er geen wederzijdse zorg was, maar dat zij enkel huur en zorgvergoeding betaalde aan haar onderhuurder.
De rechtbank oordeelde dat de Participatiewet, in het bijzonder artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De rechtbank volgde de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die had geoordeeld dat het onderscheid tussen bloedverwanten en niet-bloedverwanten in de context van zorgbehoefte niet gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van verweerder dat eiseres en haar onderhuurder zorg voor elkaar droegen, en dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag derhalve niet kon standhouden.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 990,- werden begroot. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.