2.2Crisis- en herstelwet
De aanvraag van Twence Holding BV betreft een omgevingsvergunning voor een installatie voor de verwerking van dierlijke mest. Ingevolge van artikel 1.1, eerste lid, onder a, juncto Bijlage I, categorie 10.1 van de Crisis- en herstelwet (Chw), valt de aanvraag dus onder de werking van de Chw, zodat op het bestreden besluit afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet van toepassing is. Gelet op artikel 1:6a van de Chw mogen daarom alleen de gronden die in het beroepschrift zijn vermeld door de rechtbank worden beoordeeld en is het niet mogelijk om buiten de beroepstermijn nieuwe beroepsgronden in te brengen. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan hetgeen de stichtingen (hierna: eisers) nadien in de brieven van 23 oktober 2016 en 29 december 2016 en ter zitting hebben aangevoerd, voor zover daarbij (al dan niet in reactie op stukken van andere partijen) nadere beroepsgronden zijn genoemd.
3. Wettelijke regeling
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,…….
d. …….
e. 1°. het oprichten,
2°. het veranderen of veranderen van de werking of
3°. het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
f. t/m i ……
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder de in het eerste lid bedoelde activiteiten.
Voorts kan op grond van het derde lid van dit artikel bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
4. Beroepsgronden
Eisers stellen zich, kort weergegeven, op het standpunt dat het project niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan omdat:
- de verwerking van meststoffen niet is aan te merken als het be- of verwerken van
afvalstoffen;
- op de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan een aanduiding van een verwerkingslocatie ontbreekt;
- de afvalwerkingslocatie Elhorst/Vloedbelt, gelet op de voorgeschiedenis niet is
opgericht om daar een mestverwerkings- en vergistingsinstallatie te exploiteren;
- dierlijke mest, gelet op de jurisprudentie, de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen, het Landelijk afvalbeheerplan (LAP2) en de Kaderregeling Afvalstoffen geen afvalstof maar een bijproduct is.
Ten onrechte is de aanvraag niet opgevat als een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, in welk geval een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.
Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat:
- de bekendmaking en de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, alsmede de bekendmaking van het bestreden besluit gebreken vertoonde;
- categorie D 18.1 van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) van toepassing is, zodat onderzoek nodig is of er een zogenaamde Mer-plicht geldt;
- ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste
lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) aan de raad van de gemeente Borne is gevraagd;
- de omgevingsvergunning op punten afwijkt van de verleende vergunning op grond
van de Natuurbeschermingswet;
- de omgevingsvergunning niet kon worden verleend omdat ten tijde van de oprichting van de afvalverwerkingslocatie Elhorst/Vloedbelt van een exploitatieduur van maximaal 25 jaar werd uitgegaan, zodat de locatie thans dient te worden gesloten;
- ten onrechte door verweerder uitstel is verleend voor de definitieve bovenafdichting van afvalstortlocatie Elhorst/Vloedbelt;
- om het aantal verkeersbewegingen te beperken beter naar een alternatieve (geschikte) locatie had kunnen worden gezocht, zoals de voormalige stortlocatie Het Rikkerink in de gemeente Hof van Twente;
- ten onrechte bij de beoordeling van de milieu-effecten slechts is uitgegaan van de normen behorend bij de mestverwerkings- en vergistingsinstallatie en geen rekening is gehouden met cumulatie met de normen van de vuilstortactiviteiten. Hierdoor zal de overlast door geur, geluid, fijnstof, verkeer, stank etc. en de externe veiligheidsrisico’s groter zijn dan berekend en zal het woon- en leefklimaat verder worden aangetast;
- het plan bij een calamiteit onacceptabele milieu-effecten heeft op de directe omgeving;
- de financiële haalbaarheid van het project wordt betwijfeld;
- geen rekening is gehouden met plannen van de Christelijke Gemeenschap Nederland om in de directe nabijheid een ontmoetingscentrum met nevenactiviteiten te creëren.
Daarnaast hebben eisers aangegeven in hoeverre zij als belanghebbenden bij het besluit
kunnen worden aangemerkt.