ECLI:NL:RBOVE:2017:638

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
08/770009-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van leidinggevende voor aanranding op camping in Zwolle

Op 9 februari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige leidinggevende, die beschuldigd werd van het aanranden van een medewerkster op een camping in Zwolle. De verdachte heeft de medewerkster op 10 juni 2015 bij haar borsten gegrepen en op haar billen getikt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en hem veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, met een vervangende hechtenis van 40 dagen indien hij deze taakstraf niet naar behoren verricht. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 893,33 betalen aan het slachtoffer.

De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de medewerkster op 18 augustus 2015, waarin zij verklaarde dat de verdachte haar op de werkvloer had betast. De rechtbank heeft tijdens de zitting op 6 juni 2016 en 26 januari 2017 de verklaringen van de aangeefster en getuigen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster, ondersteund door die van getuigen, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de aanranding. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaring dat hij de aangeefster een tik op de billen had gegeven, werd door de rechtbank als een gedeeltelijke bevestiging van de feiten gezien.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar de context van de handelingen en de impact op de aangeefster. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de seksuele integriteit van de aangeefster had geschonden en dat zijn handelingen niet in overeenstemming waren met de sociaal ethische normen. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen veroordeeld voor de aanranding, maar ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de vordering deels gegrond werd verklaard en de verdachte werd verplicht tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer (P): 08/770009-16
Datum vonnis: 9 februari 2017
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 juni 2016 en 26 januari 2017. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.Y. Huang en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.G. Pekkeriet, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 in de gemeente Zwolle, door geweld
of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen
en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
vastpakken en/of aanraken van en/of knijpen in een/de borst(en) van die
[slachtoffer] en/of het slaan/tikken op de/een bil(len) van die [slachtoffer] en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achter die [slachtoffer]
gaan staan en/of (vervolgens) onverhoeds de armen over/om de schouders van die
[slachtoffer] heen slaan en (over de kleding heen) met een/de handen
vastpakken/aanraken van en/of knijpen in de/een borst(en) van die [slachtoffer]
en/of met een/de hand(en) slaan/tikken op een/de bil(len) van die [slachtoffer] .

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis en daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken aangezien er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte aangeefster bij de borsten heeft gepakt. Daarnaast ontbreekt voor het geven van een tik op de billen het ontuchtig karakter.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aan verdachte wordt het verwijt gemaakt dat hij op 10 juni 2015 [slachtoffer] (verder: aangeefster) ontuchtig heeft betast. Deze ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden tijdens het werk op camping [camping] te Zwolle.
Verdachte ontkent ten stelligste dat hij aangeefster ontuchtig heeft aangeraakt bij haar borsten en hij verklaart dat hij aangeefster alleen in een jolige bui een tik op haar billen of tegen de rug heeft gegeven waarbij hij geen seksuele bedoeling had.
Gelet op de ontkennende verklaring van verdachte dient de rechtbank vast te stellen wat er precies is voorgevallen tussen verdachte en aangeefster en vervolgens de vraag te beantwoorden of de ontuchtige handelingen tussen verdachte en aangeefster hebben plaatsgevonden zoals ten laste gelegd.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) -dat de gehele tenlastelegging betreft en niet een onderdeel daarvan - is de enkele verklaring van een getuige (in casu de aangeefster) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling dient als waarborg voor de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. Die bepaling verbiedt de rechtbank tot een bewezenverklaring te komen als door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en (op specifieke punten) onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 324, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het dossier bevat, in het kort, een aangifte van 18 augustus 2015 van aangeefster waarin zij onder meer verklaart dat zij op 10 juni 2015 op het werk was. Het was rond 08.30 uur en haar collega [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) en verdachte waren ook aanwezig. Er werden grapjes over de nieuwe auto van verdachte gemaakt. Verdachte kwam op enig moment ineens achter aangeefster staan, sloeg zijn armen om haar heen en pakte gekruist haar borsten over haar kleding vast. Aangeefster sloeg op dat moment dicht en probeerde zich los te wringen. [getuige 1] stond op dat moment in de keuken. Nadat zij los was gekomen, kwamen andere collega’s binnen en heeft zij de rest van de dag op de automatische piloot haar werk verricht. Aangeefster was zichzelf niet meer na het voorval en nadat collega’s vroegen wat er met haar aan de hand was, heeft zij aan [getuige 1] en [getuige 2] (verder: [getuige 2] ) verteld wat er was gebeurd.
[getuige 1] heeft bij de politie onder meer verklaard dat hij op 10 juni 2015 samen met aangeefster rond 08.30 uur op het werk was en dat verdachte kort daarna op het werk kwam. Er werden grapjes gemaakt over de auto van verdachte. Vervolgens zag hij dat verdachte aangeefster van achter om de schouders heen vast pakte, haar omhelsde en zijn handen om haar deed. Aangeefster wurmde zich van verdachte los en liep weg. Verdachte tikte haar toen nog even tegen haar kont. [getuige 1] verklaart verder dat hij zag dat aangeefster er helemaal klaar mee was en dat “de bliksem van haar gezicht was af te lezen”. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] zijn verklaring bevestigd.
[getuige 2] heeft bij de politie onder meer verklaard dat aangeefster die dag en in paniek bij hem was gekomen, bang was en vertelde dat verdachte aan haar borsten had gezeten. Ze vertelde ook dat [getuige 1] erbij aanwezig was geweest. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] zijn verklaring bevestigd en onder meer aanvullend verklaard dat er die dag tijdens de koffiepauze een nerveuze sfeer hing. Aangeefster leek te hebben gehuild en iedereen leek zich af te vragen wat er gebeurd was. Vervolgens is aangeefster in paniek bij [getuige 2] gekomen.
Anders dan de verdediging heeft de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank stelt vast dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard over hetgeen zich op 10 juni 2015 heeft afgespeeld. Bovendien ondersteunen de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] deels de verklaring van aangeefster. Deze bij de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs. De verklaringen komen bovendien op wezenlijke onderdelen overeen. Tot slot draagt ook de verklaring van verdachte zelf bij aan de overtuiging van de rechtbank dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Immers, bij de politie en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat die ochtend sprake was van een jolige stemming vanwege zijn auto en dat hij aangeefster een tik op de billen had gegeven, welke verklaring een gedeeltelijke bevestiging is van de verklaring van [getuige 1] . Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat de aangifte op voldoende overtuigende wijze wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal. Aldus concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in andere bronnen.
Ten aanzien van de bij de politie en ter zitting van 6 juni 2016 en 26 januari 2017 afgelegde verklaringen van verdachte dat, behalve aangeefster en [getuige 1] , zijn echtgenote [echtgenote] (verder: [echtgenote] ) op het moment van het voorval ook aanwezig was, stelt de rechtbank vast dat daar tegenover staat dat zowel aangeefster als [getuige 1] expliciet hebben verklaard dat [echtgenote] die ochtend ten tijde van het voorval omstreeks 08.30 uur niet aanwezig was omdat zij op een later tijdstip op het werk kwam. [getuige 2] heeft daarover verklaard dat [echtgenote] rond 10.00 uur binnen kwam. Op voornoemde terechtzittingen heeft [echtgenote] uitvoerig verklaard over de gang van zaken en haar aanwezigheid bij het voorval. Pas op de zitting van 26 januari 2017 hebben verdachte en [echtgenote] verklaard dat verdachte die ochtend eerst door haar naar de garage in Rijssen is gebracht om de nieuwe auto op te halen en dat [echtgenote] daarna naar Zwolle is doorgereden. De rechtbank stelt op basis van de gang van zaken vast dat [echtgenote] innerlijk inconsistent heeft verklaard aangezien zij wisselend heeft verklaard over het tijdstip waarop zij in Zwolle zou zijn aangekomen en haar verklaring op dat punt niet overeenkomt met die van verdachte. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en [echtgenote] ten aanzien van dit aspect derhalve niet betrouwbaar of geloofwaardig.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de zedelijkheidswetgeving is het beschermen van de seksuele integriteit van personen die daartoe op een bepaald moment, dan wel in het algemeen, zelf niet in staat zijn. Verder blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Voor de vraag of een handeling als ontuchtige handeling kan worden aangemerkt, is niet doorslaggevend of de dader met de handeling zélf ontuchtige bedoelingen had. Het gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd met de sociaal ethische norm zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het aanraken van de billen van aangeefster op zichzelf bezien niet zonder meer een ontuchtige handeling hoeft op te leveren (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4288). Gelet echter op het betasten van de billen in combinatie met het betasten van de borsten, en gelet op het onverhoedse karakter van dit betasten naast het gegeven dat aangeefster klaarblijkelijk hiervan was geschrokken, is de rechtbank van oordeel dat in die context het betasten van de billen en de borsten is op te vatten als een handeling die inbreuk maakt op de seksuele integriteit van aangeefster en in strijd is met de ethische norm.
Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte aangeefster heeft betast en de positie waarin zij zich bevond, is de rechtbank van oordeel dat aangeefster gedwongen werd deze handelingen te dulden en zij op dat moment niet in staat was haar seksuele integriteit te beschermen, en zij gelet op het onverhoedse karakter van dit betasten daarop niet bedacht was of behoefde te zijn. Van dwingen kan immers ook sprake zijn indien het onverhoedse karakter van het handelen van de verdachte aangeefster heeft overvallen en daardoor verzet heeft voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen tussen verdachte en aangeefster gelet op voornoemde feiten en omstandigheden niet aan de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm voldoen en daarom een ontuchtig karakter hebben.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is op de manier waarop het onder de bewezenverklaring is opgenomen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2015 in de gemeente Zwolle, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het
vastpakken en aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en het slaan/tikken op de billen van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden uit het achter die [slachtoffer]
gaan staan en (vervolgens) onverhoeds de armen om de schouders van die [slachtoffer] heen slaan en over de kleding heen met de handen vastpakken/aanraken de borsten van die [slachtoffer] en met de hand slaan/tikken op de billen van die [slachtoffer] .
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door aangeefster op het werk te betasten aan haar borsten en het aanraken van haar billen. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Verdachte heeft met zijn handelingen geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster. Ook nadien heeft verdachte er geen blijk van gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 22 december 2016 niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport van 1 juni 2016, opgemaakt door J. Vreman van Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare gevallen aan first offenders worden opgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom, naast een taakstraf, geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht ten aanzien van het bewezen verklaarde feit het opleggen van een aanzienlijke werkstraf passend en geboden. De rechtbank zal daarbij geen voorwaardelijk deel opleggen omdat de rechtbank er van uit gaat dat verdachte door de gevolgen die het gebeurde voor hem hebben gehad, hem weerhouden van het plegen van een soortgelijk feit in de toekomst.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf, te weten werkstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , wonende te [adres] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 5.555,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
1. extra telefoonkosten van € 25,-;
2. advocaatkosten van € 307,-;
3. reiskosten van en naar de arbo-arts van € 52,78,-;
4. reiskosten van en naar de rechtbank van € 33,55,-;
5.verlies aan arbeidsvermogen vanaf 10 juni 2015 t/m december 2015 van € 4.507,01;
6. immateriële schade van € 500,-;
Ter zitting is de vordering aangevuld met de volgende post:
7. Reiskosten in verband met hoger beroep van € 130,-
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten 2, 3, 4 en 6 zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van € 893,33, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De gestelde schade voor wat betreft de opgevoerde schadeposten 1, 5 en 7 is door de benadeelde partij niet voldoende onderbouwd dan wel niet eenvoudig van aard. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn stelling alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c en 22d Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 893,33, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 juni 2015;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Edelenbos, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. S.H. Peper, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.
Mr. S.H. Peper is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015378459. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 18 augustus 2015, pagina 15 t/m 21, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van aangeefster:
“(…) Het was op woensdag 10 juni 2015. Ik was er rond 08:15 uur binnen als een van de eersten. Daarna kwam collega stagiaire [getuige 1] . Toen kwam mijn baas binnen. Hij had de dag daarvoor een nieuwe auto gekocht. (…) Ondertussen praatten we daarover en maakten we daar grapjes over. (…) [getuige 1] liep naar de keuken om wat weg te leggen. Ineens kwam hij achter mijn staan en pakte hij mij van achteren beet bij mijn borsten. Ik sloeg op dat moment helemaal dicht en ik probeerde me los te wringen. (…) Hij staat achter mij en doet zijn armen over mij heen en pakt gekruist mijn borsten vast. (…) Ik voelde dat hij mijn borsten vast heeft over mijn kleding. (…) Er kwamen meerdere collega’s binnen. Ik ben dan wat stil. Collega’s vragen ook wat er aan de hand is. Dat werd mij gevraagd in de koffiepauze omstreeks 10:00 uur. (…) [getuige 1] heeft mij verteld dat hij gezien heeft dat [verdachte] mij vastpakte en dat hij mij ook op mijn kont heeft geslagen. (…) Toen dit gebeurd was, klapte ik dicht. Ik ging op de automatische piloot verder. (…) Ja, ik heb [getuige 2] en [naam] verteld wat er gebeurd was. (…) Ik heb hen verteld dat hij aan mij heeft gezeten. (…).”
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2016, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster:
“(…) U vraagt mij of [echtgenote] aanwezig was tijdens het incident op 10 juni 2015. Op het tijdstip dat het is gebeurd, was zij niet aanwezig, maar op een later tijdstip wel. (…) Zij kwam rond de klok van 10:00 uur. (…) Het voorval vond rond 8:30 uur in de ochtend plaats. (…) Ik was in shock. Dat is ook anderen opgevallen. (…) Toen het gebeurde was ik in shock en heeft [getuige 1] niets gedaan. Later op die dag ben ik naar hem toegegaan en heb ik het aan hem verteld. (…).”
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 juni 2016, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“(…) Ik heb [slachtoffer] wel een tik op de rug gegeven en op de billen, (…).
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 10 september 2015, pagina 40 t/m 43, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) S Morgens begonnen we met werken. Ik denk dat het ongeveer 08:15 uur was. [slachtoffer] was er tegelijk met mij. Rond 08:30 uur kwam [verdachte] . Hij kwam er aanrijden met zijn nieuwe auto. Daar ging het ook over in het begin. (…) Toen pakte hij [slachtoffer] vast. Ik zag dat [verdachte] haar omhelsde. Ik zag dat hij zijn handen om [slachtoffer] heen deed. [verdachte] stond op dat moment achter [slachtoffer] en zij stond met de rug naar [verdachte] toe. (…) [verdachte] pakte haar van achter vast en [slachtoffer] wurmde zich los en liep weg. [verdachte] tikt haar nog even tegen de kont. (…) Ik zag dat ze er helemaal klaar mee was. (…) De bliksem was van haar gezicht af te lezen. (…) Ik zag wel dat hij haar om de schouders heen pakte. (…).”
6.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] van 25 oktober 2016, afgenomen door de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) Wij waren op dat moment met z’n drieën. Verder was er niemand in de receptie. Later kwam er nog drie anderen, waaronder de echtgenote van [verdachte] , [echtgenote] . Zij kwam later, (…). Zij was er rond 10:00/10.30 uur. (…) Ik zag dat [verdachte] zijn armen om [slachtoffer] heen sloeg. (…) Het klopt dat [slachtoffer] boos weg liep en niets zei. (…).”
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 18 september 2015, pagina 44 t/m 46, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) De laatste keer vertelde ze dat hij aan haar borsten had gezeten. (…) Je kon echt zien dat ze in paniek was. Op dat moment weet je dat het serieus is. (…).”
8.
Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] van 25 oktober 2016, afgenomen door de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
“(…) [verdachte] was alleen en [echtgenote] was niet aanwezig, zij kwam pas om 10:00 uur binnen. (…) Tijdens de koffiepauze wist ik nog van niets. [slachtoffer] leek te hebben gehuild en iedereen keek elkaar aan van wat is er gebeurd? Tussen 10:00 en 11:00 uur is [slachtoffer] in paniek bij me gekomen. (…).”