ECLI:NL:RBOVE:2017:4705

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
5784150 \ CV EXPL 17-1701
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ouderschapsverlof en pensioenpremies door de Staat der Nederlanden

In deze zaak vorderde de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst, een bedrag van € 4.822,92 van [X], die in dienst was bij de Belastingdienst. De vordering was gebaseerd op een besluit van 23 mei 2014, waarin het bedrag werd teruggevorderd in verband met ouderschapsverlof en te verrekenen pensioenpremies. [X] had geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit en voerde verweer tegen de vordering van de Staat. De kantonrechter oordeelde dat het beginsel van formele rechtskracht van toepassing was, wat betekende dat [X] geen inhoudelijk verweer kon voeren tegen het besluit van de Belastingdienst. De kantonrechter wees de vordering van de Staat toe, inclusief de wettelijke rente, en wees de vordering van [X] in reconventie af, omdat hij niet had aangetoond dat de Belastingdienst onrechtmatig had gehandeld. De kosten van het geding werden toegewezen aan de Staat, en [X] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5784150 \ CV EXPL 17-1701
Vonnis van 10 oktober 2017
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Financiën, Directoraat-Generaal Belastingdienst,
zetelende te ’s-Gravenhage,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.B. Tol.
Partijen zullen hierna de Staat en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[X] is in dienst geweest bij de Belastingdienst.
2.2.
Bij besluit van 26 februari 2014 is [X] de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Dit besluit is onherroepelijk geworden door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 augustus 2016.
2.3.
Bij besluit van 23 mei 2014 heeft de Belastingdienst een bedrag van € 4.822,92 ter zake van ouderschapsverlof en te verrekenen pensioenpremies van [X] teruggevorderd. In dit besluit staat het volgende:
“(…) In de eindafrekening na uw ontslag heeft de verrekening plaatsgevonden van het ouderschapsverlof. U kunt dit terugvinden op bijgevoegde salarisstrook van april 2014.
(…)
Na verrekeningen in de maand april van o.a. ouderschapsverlof, zie uw salarisstrook, resteerde een bedrag van € 291,10 ten uwe gunste. Met dit bedrag is een deel van de nog te verrekenen pensioenpremie ingelost, zie salarisstrook mei, waardoor u nog een bedrag van € 4.822,92 aan te verrekenen pensioenpremie verschuldigd bent. (…)”
2.4.
[X] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2014.
2.5.
Bij brieven van 29 september 2014 en 24 november 2014 is [X] gesommeerd om het openstaande bedrag van € 4.822,92 te betalen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De Staat vordert - kort gezegd - de betaling van € 4.822,92, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[X] vordert - na vermindering van eis - de betaling van € 21.209,30 in verband met de eindafrekening van niet-genoten verlofuren, compensatie- en ouderschapsverlof en een niet ontvangen kerstattentie, alsmede de betaling van een schadevergoeding, die op grond van artikel 6:97 BW door de kantonrechter in goede justitie dient te worden begroot.
4.2.
De Staat voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Vooropgesteld moet worden dat, indien tegen een besluit van een bestuursorgaan een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan, maar deze rechtsgang niet is gebruikt, de burgerlijke rechter, ingeval de geldigheid van het besluit in het voor hem gevoerde geding in geschil is, in beginsel van die geldigheid dient uit te gaan, behoudens indien de daaraan verbonden bezwaren door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden gemaakt (HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9347, Heesch/Van de Akker).
5.2.
Dit beginsel van formele rechtskracht brengt mee dat [X] , die geen bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2014, in deze procedure geen inhoudelijk verweer meer kan voeren tegen dit besluit en dat de kantonrechter dient uit te gaan van de rechtmatigheid van de inhoud en de wijze van totstandkoming van dit besluit. De door [X] genoemde omstandigheden rechtvaardigen geen uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht en vormen evenmin grond om de terugvordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
5.3.
Gezien het voorgaande ligt de vordering van de Staat voor toewijzing gereed. Ook de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, daar deze niet gemotiveerd is weersproken.
5.4.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De Staat heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, waarvoor de artikelen 237 e.v. Rv een vergoeding plegen in te sluiten.
5.5.
[X] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het verweer van de Staat, inhoudende dat zij niet meer met [X] hoeft af te rekenen, omdat al in 2014 een eindafrekening heeft plaatsgevonden die rechtens onaantastbaar is geworden, moet als een bevrijdend verweer worden aangemerkt. Dit betekent dat de Staat de gestelde eindafrekening moet bewijzen. Door de Staat is in dit verband gewezen op het besluit van 23 mei 2014 en de overgelegde salarisstroken.
6.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de door de Staat overgelegde stukken dat de eindafrekening na het ontslag reeds in 2014 heeft plaatsgevonden. In het besluit van 23 mei 2014 wordt immers verwezen naar deze eindafrekening en uit de overgelegde salarisstroken blijkt dat in maart en april 2014 een herberekening van het vorige en het lopende jaar heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is de Staat geslaagd in het bewijs van zijn bevrijdend verweer.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de grondslag aan de vordering van [X] tot uitbetaling van de eindafrekening is komen te ontvallen, zodat deze voor afwijzing gereed ligt.
6.4.
Met betrekking tot de door [X] gevorderde schadevergoeding is van belang dat op [X] de stelplicht, en zo nodig de bewijslast, rust van zijn stelling dat hij als gevolg van de besluiten en het handelen van de Belastingdienst ernstige gezondheidsproblemen en leed heeft ondervonden en dat de Staat daarvoor aansprakelijk is.
6.5.
De Staat stelt ten aanzien van deze vordering dat van aansprakelijkheid voor enige schade geen sprake is, omdat de Belastingdienst niet onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld. Volgens de Staat zijn de door [X] ondervonden problemen inherent aan het door hem gepleegde ernstige plichtsverzuim en het strafontslag. Tegen de achtergrond van dit verweer had het op de weg van [X] gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Nu hij dat niet heeft gedaan, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, waardoor ten aanzien van deze vordering geen plaats is voor bewijslevering. Deze vordering van [X] zal daarom worden afgewezen
6.6.
[X] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten.

7.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
- veroordeelt [X] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.019,20, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 4.822,92 vanaf 29 mei 2015 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op:
 € 105,19 voor explootkosten
 € 466,00 voor griffierecht
 € 500,00 voor salaris gemachtigde
- verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
- wijst de vorderingen af
- veroordeelt [X] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 800,00 voor salaris gemachtigde;
- verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2017.