In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Remmelzwaal, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer, vertegenwoordigd door M.R. Prins. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van bijstand door verweerder aan zijn cliënt, [cliënt], op basis van een besluit van 24 november 2016. Verweerder had de bijstand geweigerd omdat eiser als gemachtigde procedures zou voeren met als doel geldsommen van de overheid te incasseren, wat zou wijzen op kwade trouw en misbruik van recht. Eiser betwistte deze beschuldigingen en stelde dat hij als rechtshulpverlener gespecialiseerd is in privacyrecht.
De rechtbank oordeelde dat de weigering van de gemachtigde slechts in uitzonderlijke gevallen kan plaatsvinden en dat de gestelde ernstige bezwaren onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat eiser in andere zaken zich schuldig had gemaakt aan misbruik van recht, niet voldoende was om aan te nemen dat er ernstige bezwaren bestonden tegen eiser in deze zaak. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij het verzoek om schadevergoeding van eiser werd afgewezen. Eiser had geen bewijs geleverd voor de gevraagde schadevergoeding, en de rechtbank kende hem een proceskostenvergoeding toe van € 1971,--.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om ernstige bezwaren tegen een gemachtigde goed te onderbouwen en dat eerdere misstanden niet automatisch leiden tot een weigering van gemachtigdheid in nieuwe procedures.