ECLI:NL:RBOVE:2017:4644

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
5676386 \ CV EXPL 17-600
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een driepartijenovereenkomst inzake lease/huurkoop van een bedrijfsauto en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen

In deze zaak gaat het om een driepartijenovereenkomst tussen de besloten vennootschap BMW Financial Services B.V. (Alphera), [A] en [X] met betrekking tot de lease/huurkoop van een bedrijfsauto. Na drie weken na de aankoop van de bedrijfsauto door [A] van [X] komt de motor van de auto vast te zitten. [A] verwijt het garagebedrijf [X] niet-nakoming van de overeenkomst en staakt de betalingen aan Alphera. Alphera vordert daarop betaling van de achterstallige leasetermijnen en schadevergoeding wegens de voortijdige beëindiging van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelt dat [A] de niet-nakoming van [X] niet kan tegenwerpen aan Alphera, omdat hij [X] niet in vrijwaring heeft opgeroepen. Hierdoor kan de rechter alleen het geschil tussen Alphera en [A] beoordelen.

De kantonrechter stelt vast dat de driepartijenovereenkomst kwalificeert als een huurkoopovereenkomst. De overeenkomst is tot stand gekomen vóór de invoering van de nieuwe wetgeving omtrent huurkoop, waardoor het oude recht van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat Alphera recht heeft op betaling van de achterstallige termijnen en schadevergoeding, en dat [A] de bedrijfsauto moet afgeven aan Alphera. De vordering van [A] in reconventie wordt afgewezen, omdat de tekortkomingen van [X] niet aan Alphera kunnen worden tegengeworpen. De kantonrechter wijst de vorderingen van Alphera in conventie toe en veroordeelt [A] in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het oproepen van alle betrokken partijen in een driepartijenovereenkomst en de gevolgen van het niet-nakomen van verplichtingen door een van de partijen. De kantonrechter concludeert dat de ontbinding van de overeenkomst tussen [A] en [X] niet automatisch leidt tot de ontbinding van de overeenkomst tussen [A] en Alphera, en dat [A] niet bevoegd was om de overeenkomst met Alphera buitengerechtelijk te ontbinden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5676386 \ CV EXPL 17-600
Vonnis van 21 november 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMW FINANCIAL SERVICES B.V., h.o.d.n.
Alphera Financial Services,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, hierna te noemen Alphera,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Veuger, verbonden aan VD&P Juristen,
tegen
[A],
wonende en zaakdoende te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen [A] ,
gemachtigde: aanvankelijk mr. R.H. van Rappard, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand, thans J.M. van der Mijl.

1.De verdere procedure

1.1.
Eerder is in deze zaak een vonnis tussen partijen gewezen, dat is uitgesproken op
27 juni 2017. Daarna heeft de kantonrechter opnieuw kennisgenomen van de gedingstukken, waaronder nu ook:
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Alphera heeft het volgende aan haar vordering in conventie ten grondslag gelegd. Op 23 maart 2016 heeft [A] van [X] de bedrijfsauto gekocht. In dat kader is een driepartijenovereenkomst gesloten tussen [A] , [X] en Alphera. In deze overeenkomst is de koopprijs van de bedrijfsauto, de kredietsom en een betalingsregeling opgenomen. [A] heeft zich op grond van deze overeenkomst verplicht jegens Alphera de kredietsom van € 15.695,28, inclusief een leasevergoeding van € 1.195,28, te betalen in 24 achtereenvolgende maandelijkse betalingen. Het termijnbedrag is vastgesteld op € 653,97. In die verplichting is [A] tekortgeschoten. Per brief van 27 december 2016 heeft Alphera [A] in gebreke gesteld. Omdat [A] ook daarna niet betaalde, heeft Alphera de overeenkomst ontbonden per 30 december 2016.
2.1.1.
Volgens Alphera is [A] een bedrag van € 2.615,88 verschuldigd wegens achterstallige termijnen tot aan de datum waarop de overeenkomst was ontbonden. Daarnaast maakt zij aanspraak op een schadevergoeding in verband met de voortijdige beëindiging van de overeenkomst, een bedrag van € 9.595,93. Omdat [A] niet betaalt, ook niet na aanmaningen daartoe, is hij tevens de contractuele rente verschuldigd (door Alphera per datum dagvaarding berekend op een bedrag van € 126,21) en een vergoeding van de buiten-gerechtelijke incassokosten (€ 1.831,77). Alphera wenst de bedrijfsauto in te nemen en te verkopen, zodat de verkoopopbrengst in mindering strekt op haar totale vordering op [A] . Daarom vordert zij afgifte van de bedrijfsauto. Tot slot vordert Alphera dat [A] in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
2.2.
[A] beroept zich op niet-nakoming door [X] van haar verplichtingen uit de driepartijenovereenkomst. De bedrijfsauto beantwoordt niet aan de overeenkomst, nu deze drie weken na het sluiten van de huurkoopovereenkomst en amper 1.700 kilometer verder is gestrand met een vastgedraaide motor (bij een kilometerstand van 241.657). [A] heeft de bedrijfsauto gekocht in de volgens hem gerechtvaardigde veronderstelling dat deze zonder noemenswaardige problemen zo’n 500.000 kilometers kan rijden. Uit de onderzoeken aan de bedrijfsauto door achtereenvolgens Mercedes-Benzdealer Wensink te Zwolle,
J. Spijkerboer, verbonden aan CED en laatstelijk T.D.V. Sloot, verbonden aan Dekra, blijkt telkens dat het vastlopen van de motor het gevolg is van de aanwezigheid van te schrale olie in het motorblok. Over de oorzaak daarvan verschillen deze drie deskundigen, maar het komt in elk geval niet door ondeskundig gebruik van de bedrijfsauto door [A] . [A] heeft in eerste instantie [X] in gebreke gesteld en verzocht over te gaan tot herstel van de bedrijfsauto. Per brief van 30 mei 2016 heeft [A] ook Alphera in gebreke gesteld. Nu geen van partijen is overgegaan tot herstel van de bedrijfsauto, was [A] naar zijn zeggen bevoegd de driepartijenovereenkomst te ontbinden. Daartoe heeft [A] een buitengerechtelijke verklaring uitgebracht op 21 september 2016. [A] heeft dan ook de afwijzing van de vordering in conventie bepleit. Overigens heeft [A] gesteld dat niet hij, maar [X] had moeten worden gedagvaard.
2.2.1.
In reconventie vordert [A] een verklaring voor recht dat de huurkoop-overeenkomst op 21 september 2016 rechtsgeldig buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel (subsidiair) dat de kantonrechter de huurkoopovereenkomst ontbindt. De buitengerechtelijke ontbinding brengt ongedaanmakingsverbintenissen mee en uit dien hoofde vordert [A] een bedrag van € 353,41 terug van Alphera. Daarnaast vordert [A] dat Alphera wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 12.323,64, vermeerderd met rente, en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.3.
Alphera heeft de afwijzing van de vordering in reconventie bepleit.
2.4.
Gelet op de onderlinge samenhang, worden de vordering in conventie en de vordering in reconventie hierna gezamenlijk besproken.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat de driepartijenovereenkomst kwalificeert als een overeenkomst van huurkoop. Per 1 januari 2017 is huurkoop geregeld in Titel 2A van Boek 7 BW. De overeenkomst is echter voordien tot stand gekomen. Gelet op artikel 200 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek dient het geschil daarom beoordeeld te worden aan de hand van de artikelen uit Titel 5A van Boek 7A BW (oud). De driepartijenovereenkomst bestaat uit een koopovereenkomst tussen [A] en [X] , waarbij [A] de bedrijfsauto koopt op afbetaling. Het eigendom gaat pas over op [A] door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door [A] uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is. Alphera is de derde, in de zin van artikel 7A:1576h, derde lid, BW (oud) die het eigendom van de bedrijfsauto heeft verworven en aan [A] krediet heeft verleend op grond van een kredietovereenkomst.
2.6.
[A] heeft in zijn conclusie van dupliek beargumenteerd dat hij niet aansprakelijk is voor de schade die Alphera heeft geleden. Daartoe wijst hij op artikel 9.2, waarin het volgende is bepaald:
‘De Dealer verklaart verder dat:
- de handtekeningen van u, op deze Overeenkomst en de daarbij behorende documenten echt zijn en dat de omschrijving van het Voertuig correct is;
- hij alle schade aan Kredietaanbieder vergoedt als een verklaring van hem niet juist blijkt te zijn. Of als hij een verplichting niet is nagekomen of nakomt;
- hij alle schade aan kredietaanbieder vergoedt als hij enige bijzonderheid over het Voertuig, de prijs, de contante storting, inruil of kortingen niet, niet volledig of onjuist heeft meegedeeld’.
Volgens [A] heeft Alphera op grond van dit artikel een actie tegen [X] en heeft zij de verkeerde partij in de procedure betrokken. Het staat volgens [A] immers vast dat de bedrijfsauto is verkocht met een latent aanwezig gebrek, onvoldoende smerende werking van de motorolie. Als gevolg van het niet nakomen van die mededelingsverplichting, dient [X] de schade aan Alphera te vergoeden, zo stelt [A] . De kantonrechter is van oordeel dat [A] hierin meer leest dan is overeengekomen. Het gaat volgens de tekst van de overeenkomst niet om iedere onjuiste of onvolledige mededeling over het voertuig, maar specifiek om een verplichting van [X] om een juiste voorstelling van zaken te verschaffen tegenover Alphera. Gesteld noch gebleken is dat [X] dienaangaande is tekortgeschoten. In ieder geval werkt een dergelijk tekortschieten niet zo ver door dat Alphera gehouden is in plaats van [A] , [X] aansprakelijk te stellen voor de nakoming van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst met [A] .
2.7.
Alphera heeft haar vordering deels gebaseerd op algemene voorwaarden die volgens haar van toepassing zijn op de driepartijenovereenkomst. [A] heeft die toepasselijkheid betwist op de grond dat hem geen redelijke mogelijkheid tot kennisname is gegeven. Dat beroep op vernietiging van (een beding in) algemene voorwaarden wordt verworpen. In de driepartijenovereenkomst is het volgende bepaald in artikel 3.2
‘Deze Overeenkomst bestaat uit meerdere documenten. Het belangrijkste document leest u nu en is getiteld “Alphera Financial Lease Overeenkomst”. Hierin staat een deel van de voorwaarden die gelden voor de Geldlening. Ook de volgende documenten horen onlosmakelijk bij en zijn van toepassing op deze Overeenkomst:
- De Algemene Voorwaarden Alphera Financial Lease U hebt deze Algemene Voorwaarden tegelijk met deze Overeenkomst gekregen (…)’.
De overeenkomst is op die bladzijde door [A] geparafeerd en op de laatste bladzijde door [A] ondertekend. [A] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om ervan uit te gaan dat deze verklaring, waarmee [A] bevestigt dat hij kennis heeft kunnen nemen van de algemene voorwaarden, niet in overeenstemming was met zijn wil. Hij is dan ook gebonden aan de algemene voorwaarden van Alphera.
2.8.
[A] heeft gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat [X] een bedrijfsauto heeft geleverd, die niet aan de overeenkomst beantwoordde. Dat is door Alphera niet bestreden anders dan bij gebrek aan wetenschap. [A] heeft [X] in gebreke gesteld en daarbij een termijn geboden voor deugdelijke nakoming van de overeenkomst. [X] heeft de aansprakelijkheid voor de motorschade van de hand gewezen. Volgens [A] was hij bevoegd de overeenkomst tussen hem en [X] te ontbinden. Dat standpunt bestrijdt Alphera niet.
2.9.
[A] heeft, hoewel het hem was toegestaan, [X] niet in vrijwaring opgeroepen. Dat brengt mee dat de partij die volgens [A] als eerste is tekort-geschoten in de nakoming van haar verplichtingen (de levering van een bedrijfsauto die aan de huurkoopovereenkomst voldoet), thans geen partij is in de procedure. Het gevolg van de keuze van [A] om [X] niet in vrijwaring op te roepen in deze procedure, is dat thans in rechte niet in een eindbeslissing, die álle partijen bij de driepartijenovereenkomst bindt, kan komen vast te staan of en zo ja welke gevolgen c.q. ongedaanmakingsverbintenissen voortvloeien uit de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring die [A] heeft uitgebracht op 21 september 2016. De kantonrechter oordeelt alleen over de relatie tussen Alphera en [A] .
2.7.
De kantonrechter begrijpt het verweer van [A] op die manier dat hij de niet-nakoming aan de kant van [X] ook kan tegenwerpen aan Alphera. Dit verweer kan slechts opgaan indien de overeenkomst tussen partijen en de overeenkomst tussen [A] en [X] geacht moeten worden zozeer met elkaar verbonden te zijn dat ontbinding van de ene overeenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat de andere evenmin in stand kan blijven. De vraag of van een zodanige nauwe verbondenheid sprake is dat deze rechtsgevolgen kunnen worden aanvaard, moet worden beantwoord door uitleg van de rechtsverhoudingen tussen de betrokken partijen in het licht van de omstandigheden van het geval (vergelijk HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2555 en HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3162).
2.10.
De driepartijenovereenkomst is neergelegd in één document dat het bedrijfslogo van Alphera toont en dat tot stand is gekomen door bemiddeling door [X] . In de overeenkomst staan niet alleen verplichtingen tussen [A] als huurkoper van de bedrijfsauto en kredietafnemer, maar ook tussen [X] en Alphera (zie bijvoorbeeld artikel 9.2, waarin [X] Alphera vrijwaart voor de nadelige gevolgen van het niet juist nakomen van haar, Dunnewinds, mededelingsverplichting). Het juridisch eigendom van de bedrijfsauto ligt bij Alphera, terwijl [X] verplicht is de koopovereenkomst na te komen op de onderdelen van garantie en dergelijke. Er is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook sprake van feitelijke verbondenheid en economische samenhang tussen de beide overeenkomsten. Echter, het enkele feit dat deze overeenkomsten samenhangen, brengt nog niet mee dat zij steeds geacht moeten worden zozeer met elkaar verbonden te zijn, dat ontbinding van de ene overeenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat ook de andere overeenkomst niet in stand kan blijven. De driepartijenovereenkomst kent geen bepaling die de gevolgen van de ontbinding van de ene overeenkomst regelt voor de andere overeenkomst. Het komt aan op uitleg van de driepartijenovereenkomst, waarbij mede zal moeten worden gelet op wat partijen over en weer van de andere partijen mochten verwachten.
2.11.
Alphera heeft benadrukt dat [X] de gehele rechtsverhouding met [A] heeft overgedragen aan Alphera, met uitzondering van de ‘garantieverplichtingen’ als omschreven in artikel 9.1 van de overeenkomst. Die uitzondering geeft volgens Alphera de bedoeling van partijen prijs: eventuele wanprestatie van [X] (non-conformiteit van de bedrijfsauto) kan nooit leiden tot het niet betalen van de termijnbedragen of tot een rechtvaardigingsgrond voor ontbinding van haar kredietovereenkomst met [A] . Voor de gevolgen van wanprestatie door [X] is Alphera niet aansprakelijk, aldus Alphera. Dat brengt volgens Alphera mee dat de gestelde wanprestatie van [X] (non-conformiteit van de bedrijfsauto) geen gevolgen heeft voor haar kredietovereenkomst met [A] .
2.12.
[A] heeft de door Alphera voorgestane uitleg van (artikel 9.1 van) de driepartijenovereenkomst onvoldoende betwist. Hij heeft de vernietiging van dat artikel bepleit op de grond dat hem bescherming toekomt via de open norm van artikel 6:233, aanhef en onder a, BW, maar hij heeft dat beroep op vernietiging slechts ingekleed door te stellen dat die bepaling onredelijk bezwarend is. Die stelling valt niet zonder nadere toelichting, die door [A] niet is gegeven, te volgen. Het beroep op vernietiging wordt daarom verworpen. In zijn conclusie van dupliek in conventie heeft [A] benadrukt dat de bedrijfsauto niet heeft beantwoord aan de koopovereenkomst, maar die discussie hoort [A] – zoals Alphera terecht heeft aangevoerd – te voeren met [X] . Hier wreekt zich dat [A] [X] niet in vrijwaring heeft opgeroepen. Geoordeeld wordt dat partijen bewust ervoor hebben gekozen de aansprakelijkheid onderling contractueel zo te regelen dat [A] alleen [X] kan aanspreken in het geval van wanprestatie. Overigens wijst ook artikel 10.3 van de door Alphera gehanteerde algemene voorwaarden op die dualiteit. De kantonrechter verwerpt de stelling van [A] dat de ontbinding van de overeenkomst tussen hem en [X] betekent dat ook de overeenkomst tussen [A] en Alphera als ontbonden moet worden beschouwd.
2.13.
Gelet op voorgaande was [A] niet bevoegd de overeenkomst, voor zover het de overeenkomst tussen hem en Alphera betrof, buitengerechtelijk te ontbinden. Aan de verklaring van 21 september 2016 komt dan ook geen rechtsgevolgen toe voor zover het de relatie tussen [A] en Alphera betreft. De daarmee overeenstemmende vordering in reconventie wordt afgewezen.
2.14.
[A] heeft niet betwist dat zijn achterstand in de betaling van de termijnbedragen per eind december vier maanden, oftewel een bedrag van € 2.615,88, bedroeg. In de brief van 27 december 2016 heeft van Alphera [A] gesommeerd dat bedrag te betalen. Daarbij is in het vooruitzicht gesteld dat de kredietovereenkomst zal worden ontbonden als betaling uitblijft. Tevens heeft Alphera aanspraak gemaakt op inname van de bedrijfsauto. [A] heeft per e-mailbericht van 5 januari 2017 gereageerd en heeft aangekondigd dat de bedrijfsauto door een deskundige, verbonden aan CED, zal worden onderzocht. Hij is niet overgegaan tot betaling.
2.15.
Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de algemene voorwaarden heeft Alphera het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen en het nog verschuldigde bedrag ineens op te eisen alsmede de bedrijfsauto in te nemen als sprake is van – kort gezegd – een betalingsachterstand in de termijnbedragen ter hoogte van minimaal een twintigste van de koopprijs. [A] heeft betoogd dat die bepaling onredelijk bezwarend is, omdat de ontbinding van de overeenkomst is te wijten aan een tekortkoming van de zijde van Alphera. Dat beroep moet worden verworpen, aangezien gesteld noch gebleken is dat Alphera is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis jegens [A] . [A] legt immers een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst ten grondslag aan zijn beroep op vernietiging en dat betreft een beroep dat hij hooguit jegens [X] kan inroepen. Hetzelfde geldt overigens voor het beroep op vernietigbaarheid van artikel 5.4 van de algemene voorwaarden, waarin is geregeld dat [A] zijn betalingsverplichting niet mag opschorten. Voor zover [A] een beroep op opschorting van zijn betalings-verplichting heeft gedaan (dat wordt de kantonrechter niet duidelijk uit de conclusie van antwoord in conventie, waarin [A] dit onderwerp aan de orde stelt), wordt dat dan ook verworpen.
2.16.
De kantonrechter constateert dat Alphera bevoegd was de overeenkomst te ontbinden per 30 december 2016. De verklaring voor recht die Alphera heeft gevorderd in conventie, is daarom toewijsbaar.
2.17.
[A] is wegens de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 8.1 betaling verschuldigd van het verschuldigde bedrag. Alphera heeft toegelicht dat dat bedrag bestaat uit de overeengekomen kredietsom van € 15.695,28 minus de door [A] betaalde termijnbedragen. Wat resteert is een bedrag van € 12.211,81. Dat bedrag, waarvan de hoogte verder niet ter discussie staat, is toewijsbaar. Alphera is tevens gerechtigd tot inname van de bedrijfsauto. Zij stelt in het vooruitzicht dat zij de netto-verkoopopbrengst in mindering zal brengen op de hoofdsom die [A] aan haar is verschuldigd. De vordering tot afgifte van de bedrijfsauto is, als gegrond op de overeenkomst, toewijsbaar, waarbij de kantonrechter aantekent dat Alphera vanzelfsprekend gehouden is de bedrijfsauto na inname te verkopen en de opbrengst in mindering te brengen op haar vordering op [A] , gelet op artikel 8.3 van de algemene voorwaarden. Dienovereenkomstig zal de kantonrechter de vordering toewijzen. De meegevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen. De gevorderde vergoeding van € 450,00 voor het geval Alphera tot inname van de bedrijfsauto dient over te gaan is daarmee (te) voorbarig en wordt daarom afgewezen.
2.18.
Tegen de in conventie gevorderde vergoeding van de contractuele rente (bestaande uit de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met een opslag van 5%) is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat de kantonrechter dit zal toewijzen, waaronder een reeds verschenen bedrag van € 126,21.
2.19.
Alphera heeft een vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.831,77. Alphera heeft die kosten niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Dat Alphera de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten in de algemene voorwaarden heeft bedongen maakt dit oordeel niet anders, nu niet is bedongen dat de buitengerechtelijke incassokosten ook verschuldigd zijn indien geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
2.20.
In reconventie vordert [A] schadevergoeding van Alphera wegens de tekortkoming in de nakoming van de driepartijenovereenkomst. Het merendeel (afsleepkosten van de auto, onderzoekskosten in Frankrijk, taxi- en treinkosten, vervoer terug naar Nederland, vervangend vervoer en de expertisekosten) is het gevolg van de gestelde tekortkoming van [X] in de nakoming van de verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst. Die tekortkoming valt aan Alphera niet tegen te werpen. Zij is niet schadeplichtig. Dit deel van de vordering in reconventie wordt afgewezen.
2.21.
De kosten voor wegenbelasting en verzekering die [A] in reconventie heeft gevorderd, hangen samen met het juridisch eigendom van de bedrijfsauto en horen daarom strikt genomen in deze procedure thuis. Deze kosten zijn niet voldoende door [A] gespecificeerd en dienen reeds daarom te worden afgewezen. Daarbij komt dat [A] sinds 30 december 2016 verplicht was de bedrijfsauto terug te geven aan Alphera. Het valt Alphera daarom niet toe te rekenen dat [A] die kosten heeft gemaakt.
2.22.
De vordering in reconventie wordt geheel afgewezen.
2.23.
Gelet op de uitkomst van de procedure is [A] de partij die grotendeels als verliezende partij is aan te merken. Daarom wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten in conventie worden aan de zijde van Alphera begroot op € 81,99 voor het uitbrengen van de dagvaarding, € 939,00 voor het griffierecht dat Alphera aan de rechtbank heeft betaald en € 600,00 voor het salaris gemachtigde (2,0 punten maal tarief
€ 300,00), in totaal € 1.620,99. De nakosten worden begroot op het maximale tarief van
€ 100,00, ongeacht of betekening nodig blijkt. De proceskosten in reconventie worden begroot op € 300,00 (1,0 punten maal tarief € 300,00)

3.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de driepartijenovereenkomst van 23 maart 2016 is ontbonden voor zover het de verbintenissen van Alphera en [A] jegens elkaar betreft;
3.2.
veroordeelt [A] de bedrijfsauto (de Mercedes-Benz Sprinter met kenteken [nummer] ) af te geven aan Alphera op een werkdag tussen 10:00 uur en 16:00 uur binnen 72 uur na betekening van dit vonnis, door de bedrijfsauto naar het bedrijfsadres van Alphera (Macadam, Baarschot 46, 4817ZZ te Breda) te (laten) vervoeren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 400,00 per dag dat [A] met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 12.500,00;
3.3.
veroordeelt [A] tot betaling aan Alphera van een bedrag van € 12.338,02, te vermeerderen met de contractuele rente (zijnde de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW + 5%) over € 12.211,81 vanaf 12 januari 2017 tot aan de dag waarop alles is betaald, waarop in mindering heeft te strekken de verkoopopbrengst van de bedrijfsauto;
3.4.
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Alphera begroot op € 1.620,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf twee weken na betekening van dit vonnis, indien en voor zover [A] deze proceskosten niet heeft voldaan;
3.5.
veroordeelt [A] in de nakosten, begroot op € 100,00;
In reconventie
3.6.
wijst de vordering af;
3.7.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Alphera begroot op € 300,00;
Zowel in conventie als in reconventie
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.9.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017. (CT)