ECLI:NL:RBOVE:2017:4643

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
08/710015-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling en vernieling in een huiselijk geweldscontext

Op 15 december 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een 29-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin en het vernielen van haar deur. De rechtbank oordeelde dat de man de vrouw op meerdere momenten had mishandeld, waaronder het geven van een kopstoot en het vastpakken van haar keel. De officier van justitie had tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten geen basis boden voor deze maatregel, aangezien de bewezen feiten geen gevangenisstraf van vier jaar of meer opleverden. De rechtbank heeft de man ook veroordeeld tot het betalen van € 300,-- aan schadevergoeding voor immateriële schade aan de vrouw. De zaak kwam voort uit een destructieve relatie tussen de verdachte en de aangeefster, waarin sprake was van wederzijds geweld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster kritisch beoordeeld, mede gezien haar psychische toestand, en heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor enkele van de ten laste gelegde feiten, waardoor de verdachte op die punten werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de mishandeling en vernieling wel bevestigd, en de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster, die ook kinderen heeft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/710015-17 (P)
Datum vonnis: 15 december 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 augustus 2017, 2 november 2017 en 1 december 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 2 november 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 30 april 2017 (zijn levensgezel) [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:op 12 april 2017 (zijn levensgezel) [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3:in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 mei 2017, [slachtoffer] door (bedreiging met) geweld of enige andere feitelijkheid, heeft gedwongen, hem in haar woning te dulden en hun relatie gestand te doen;
feit 4:in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 mei 2017, de deur van de woning van
[slachtoffer] heeft vernield/beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
feit 5:in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 mei 2017, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2017, althans in of omstreeks de periode van 01 april 2017 tot en met 30 april 2017 te Zwolle zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- een zogenoemde kopstoot te geven en/of
- eenmaal of meermalen te slaan en/of te stompen in het gezicht, althans tegen haar lichaam en/of
- met kracht vast te pakken/knijpen in haar zij en/of armen, althans haar lichaam en/of
- eenmaal of meermalen aan haar haren en/of oren te trekken en/of
- eenmaal of meermalen krachtig om/bij de keel/hals/luchtpijp vast te pakken en/of vast te houden;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2017, althans in of omstreeks de periode van 01 april 2017 tot en met 30 april 2017 te Zwolle zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen krachtig om/bij de keel/hals/luchtpijp vast te pakken en/of vast te houden en/of (daarbij) de keel/hals/luchtpijp dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 01 mei 2017 te Zwolle,
een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te
weten:
dat voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte, moest dulden in haar woning en/of dat verdachte ondanks (herhaald) aandringen van voornoemde [slachtoffer] dier woning niet heeft verlaten en/of dat zij hun relatie gestand deed door voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meerdere malen te mishandelen en/of te bedreigen en/of te dreigen (seks)filmpjes van voornoemde [slachtoffer] te verspreiden en/of door haar huissleutels en/of paspoort af te pakken en/of door te controleren waar zij was en/of met wie zij contact had;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 01 mei 2017 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 01 mei 2017 te Zwolle, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] gezegd en/of aan die [slachtoffer] geschreven dat zij ‘het niet waard is te leven’ en/of ‘dat hij haar wat aan zal doen’ en/of ‘dat hij haar kinderen wat aan zal doen’ en/of ‘dat hij haar gezicht zal opensnijden’, althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij) meermalen de keel van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 3 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat aangeefster handelde uit pure angst voor verdachte en daardoor de relatie gestand heeft gedaan en heeft moeten dulden dat verdachte in haar woning verbleef. Ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde kan een bewezenverklaring volgen. Wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat binnen de relatie tussen verdachte en aangeefster sprake was van een zodanig nauwe lotsverbondenheid dat gesproken kan worden van een levensgezel.
Volgens de officier van justitie kunnen de verklaringen van verdachte en dochtertje [naam] als ondersteunend bewijs gebruikt worden voor de door verdachte begane geweldshandelingen. De letselverklaring kan daarnaast als ondersteunend bewijs dienen voor het onder 1 ten laste gelegde, en de verklaring van getuige [getuige] als ondersteunend bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde. Wat betreft het onder 4 ten laste gelegde gaat de officier van justitie uit van de aangifte in combinatie met de bekennende verklaring van verdachte.
Wat betreft het onder 5 ten laste gelegde baseert de officier van justitie zich op de aangifte in combinatie met de door verdachte en dochtertje [naam] afgelegde verklaringen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster ongeloofwaardig en op punten onjuist zijn en dat in ogenschouw moet worden genomen dat aangeefster heeft verklaard dat zij bij Dimence onder behandeling staat en gediagnosticeerd is met een EmotieRegulatie Stoornis (verder: ERS).
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde (primair) vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en - met name - overtuigend bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het zijn van levensgezel, omdat tussen verdachte en aangeefster geen sprake is geweest van een nauwe persoonlijke betrekking met een zekere hechtheid.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
De waardering van de bewijsmiddelen
Verdachte wordt verdacht van het plegen van meerdere geweldsfeiten in de periode van
1 maart tot en met 1 mei 2017. In deze periode hebben verdachte en aangeefster [slachtoffer] een verhouding gehad die te omschrijven is als zeer destructief, afgaande op de inhoud van de verklaringen en de grote hoeveelheid (app)berichten die over en weer zijn verstuurd.
De rechtbank houdt bij de beoordeling van de bewijsmiddelen rekening met de omstandigheid dat aangeefster - naar eigen zeggen - lijdt aan ERS (ook wel: borderline persoonlijkheidsstoornis) en daardoor hevige stemmingswisselingen ergo grillig gedrag kan vertonen. Daarnaast houdt zij er rekening mee dat verdachte en aangeefster gedurende hun verhouding gedrag lieten zien waarbij ze elkaar over en weer controleerden en explosief op elkaar konden reageren. Dit alles maakt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de door aangeefster afgelegde verklaringen en voor haar verklaringen steun moet worden gezocht in de overige inhoud van het dossier.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 en 5 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
t.a.v. het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde. De verklaringen van aangeefster vinden geen steun in de overige bewijsmiddelen.
t.a.v. het onder 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het ten laste gelegde. Verdachte heeft bekend dat hij tegen aangeefster heeft gezegd dat zij ‘het niet waard was te leven’ of woorden van soortgelijke strekking, maar de rechtbank ziet daarin geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor wat betreft de overige in de tenlastelegging opgenomen bedreigingen geldt, dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte specifiek die bewoordingen die in de tenlastelegging zijn opgesomd, heeft geuit in de richting van aangeefster. De verklaringen van aangeefster worden onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van [naam] biedt geen steun aan de aangifte, nu zij heeft verklaard dat zij een en ander van haar moeder heeft gehoord. Ook de algemene verklaringen van verdachte over mogelijk geuite bedreigingen zijn onvoldoende ondersteunend aan de aangifte. Daarbij is mede van belang dat de verhouding tussen verdachte en aangeefster zich kenmerkte door veel verbaal geweld, over en weer, waarbij grote woorden niet werden geschuwd. Dit maakt dat verdachte ook van dit feit wordt vrijgesproken.
bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte in combinatie met de letselverklaring en de verklaring van verdachte dat hij aangeefster bij haar ‘kraag’ heeft gegrepen (de rechtbank begrijpt, ter hoogte van het strottenhoofd) acht de rechtbank een gedeelte van de tenlastelegging bewezen. Het in de letselverklaring beschreven letsel past naar het oordeel van de rechtbank niet bij het geven van een kopstoot, het slaan/stompen in het gezicht/lichaam, aan de haren/oren trekken en het vasthouden van de keel/hals/luchtpijp, zodat verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
Daarnaast wordt verdachte vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van levensgezel. De rechtbank overweegt dat voor de conclusie dat sprake is van een levensgezel van doorslaggevend belang is dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. De relatie moet qua hechtheid vergelijkbaar zijn met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners (vgl. Hoge Raad, 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1075). De bewijsmiddelen geven onvoldoende aanknopingspunten daarvoor. Niet is gebleken dat ten tijde van de verhouding sprake was van nauwe lotsverbondenheid of van een gemeenschappelijke huishouding. Daarnaast blijkt niet dat sprake was van een affectieve relatie van bestendige aard. Uit aangeefsters verklaringen blijkt niet dat zij verdachte gedurende de gehele verhouding - die al met al nog geen twee maanden heeft geduurd - zag als haar levenspartner.
t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde
Op grond van de aangifte in combinatie met de verklaringen van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte dat hij aangeefster bij haar keel heeft vastgepakt, acht de rechtbank een deel van de tenlastelegging bewezen. Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangeefster, verdachte en de kinderen van aangeefster begin april 2017 bij haar thuis zijn geweest. De kinderen waren niet gekleed op een manier die past bij het koude weer op dat moment. Ze zag dat verdachte er boos uitzag en ze hoorde aangeefster tegen haar zeggen dat ze de politie moest bellen. Aangeefster vertelde haar later die dag dat (onder andere) bij de keel was gepakt. Dit maakt dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte aangeefster op 12 april 2017 om/bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden. De rechtbank zal verdachte evenwel vrijspreken van het dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de keel/hals/luchtpijp, omdat zij niet de overtuiging heeft dat verdachte dit heeft gedaan.
Onder verwijzing naar de motivering t.a.v. de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid van levensgezel.
t.a.v. het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1:
hij op 30 april 2017 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- met kracht vast te pakken in haar zij en armen, en
- krachtig bij de keel/hals vast te pakken;
feit 2:
hij op 12 april 2017 te Zwolle, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] eenmaal krachtig om/bij de keel/hals vast te pakken en vast te houden;
feit 4:
hij in de periode van 01 maart 2017 tot en met 01 mei 2017 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, die aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300 en 350 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
mishandeling,
feit 2
het misdrijf:
mishandeling,
feit 4:
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS met dwangverpleging) zal worden opgelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de ernst van de feiten, het gegeven dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor soortgelijke feiten, de problematiek van verdachte en zijn onvermogen om in te zien dat hij verantwoordelijk is voor zijn eigen daden, maken dat behandeling noodzakelijk is. De behandeling moet in een gedwongen kader plaatsvinden omdat eerdere behandelingen in een voorwaardelijk strafkader zijn mislukt. Als verdachte niet goed wordt behandeld, geen inzicht krijgt in zijn eigen problematiek en andere coping mechanismen leert, acht de officier van justitie de kans op herhaling groot. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 30 november 2017, blijkt volgens de officier van justitie dat aan de voorwaarden voor oplegging van TBS met dwangverpleging wordt voldaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit om niet over te gaan tot oplegging van TBS met dwangverpleging, maar enkel een beperkte gevangenisstraf op te leggen. In ieder geval van kortere duur dan de tijd die zijn cliënt in voorarrest heeft gezeten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover het al gaat om TBS-waardige feiten, TBS met dwangverpleging niet passend is. Het rapport van het PBC biedt onvoldoende stevige aanknopingspunten voor die conclusie. De raadsman stelt dat zijn cliënt onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd om de zaak aan te houden als de rechtbank overweegt over te gaan tot oplegging van TBS met dwangverpleging. Op een nadere zitting zouden dan de rapporteurs, te weten de psycholoog en psychiater van het PBC, als deskundige moeten worden opgeroepen zodat de raadsman in de gelegenheid wordt gesteld hen (onder andere) over hun bevindingen te bevragen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
(motivering van) de straf
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het mishandelen van aangeefster [slachtoffer] en eenmaal aan het intrappen van haar voordeur waardoor deze is beschadigd. De feiten hebben plaatsgevonden in een tijdsbestek van ongeveer twee maanden waarin verdachte met aangeefster een verhouding heeft gehad die te omschrijven is als explosief, wantrouwend en controlerend en zeer destructief. Hoewel aangeefster met haar gedrag mogelijk een reactie bij verdachte heeft opgeroepen, rechtvaardigt dat op geen enkele manier dat verdachte geweld tegen haar heeft gebruikt. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat het geweld heeft plaatsgevonden in aangeefsters woning, waar ook haar twee jonge kinderen verbleven. Haar kinderen hebben een deel van de mishandelingen gezien. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat uit een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 29 september 2017 blijkt dat verdachte in het verleden meerdere keren is veroordeeld voor (onder meer) feiten waarbij sprake was van huiselijk geweld. De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts rekening met het relatief geringe letsel dat aangeefster aan de mishandeling(en) heeft overgehouden en de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat ook aangeefster het aanwenden van geweld, al dan niet verbaal, jegens verdachte niet schuwde, en zich binnen de relatie niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank ziet in het rapport van het PBC en de overige inhoud van het dossier voldoende aanleiding om de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank houdt hier bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening mee. Mede gelet op de ernst van de feiten is de oplegging van een werkstraf niet op zijn plaats. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen.
maatregel TBS met dwangverpleging/behandeling
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd en heeft daartoe onder meer verwezen naar de inhoud van het PBC rapport van 30 november 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. Uit het rapport blijkt dat verdachte door een multidisciplinair team is onderzocht ten tijde van een opname ter observatie in het PBC voor de duur van zes weken. De rapporteurs,
B.H. Boer, psycholoog en T. den Boer, psychiater, hebben - in lijn met eerdere informatie - geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Zij achten het noodzakelijk dat verdachte klinisch wordt behandeld omdat de psychische problematiek van verdachte bijdraagt aan het risico op herhaling van gewelddadig relationeel gedrag. De mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen. Wel geven de deskundigen aan dat behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is. Eerdere behandelpogingen in een minder ingrijpend juridisch kader hebben namelijk niet geleid tot een structurele afname van het recidiverisico. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het advies van de reclassering van 30 november 2017. De reclassering adviseert aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen omdat eerdere pogingen tot behandeling in een gedwongen kader nagenoeg geen gedragsveranderingen teweeg hebben gebracht.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. Ten eerste moet voldaan zijn aan het vereiste dat het door hem begane feit een expliciet benoemd misdrijf of een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, betreft. Aan dit vereiste is niet voldaan omdat geen van de bewezenverklaarde feiten een dergelijk misdrijf betreft. Het wettelijk kader biedt dus geen ruimte voor de oplegging van TBS met dwangverpleging.
Dit neemt niet weg dat de rechtbank ziet dat bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek waarvoor behandeling is aangewezen. Met name omdat het verleden uitwijst dat het aangaan van een relatie dermate grote spanningen en uitdagingen meebrengt dat de kans dat verdachte - zonder aanpassing van zijn huidige coping stijl - gaat recidiveren groot is. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen echter geen gevangenisstraf langer dan het reeds ondergane voorarrest. Dit maakt dat er ook geen basis is om aan verdachte een (klinische) behandelverplichting op te leggen, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel.
conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.400,00 (drieduizend vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 150,00 jas;
- € 50,00 jas;
- € 200,00 bed.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op de materiële schade omdat deze posten niet in voldoende verband staan met de op de tenlastelegging opgenomen feiten. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.500,00 en dat de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, wegens de bepleite vrijspraak voor de feiten 1, 2, 3 en 5, de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit om de benadeelde partij in de vordering voor wat betreft het materiële gedeelte, niet-ontvankelijk te verklaren en de vordering voor het overige te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn door de raadsman van verdachte betwist. De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de geleden materiële schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering, wat betreft de materiële schadeposten, niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om het bedrag dat wordt gevorderd voor geleden immateriële schade, te matigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met in vergelijkbare zaken toegekende bedragen en ook het hiervoor reeds besproken beeld dat over de relatie is gerezen en aangeefsters eigen aandeel hierin.
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 2 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27 en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:het misdrijf:
mishandeling;
feit 2:het misdrijf:
mishandeling;
feit 4:het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, beschadigen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
€ 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 6 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2017.
Buiten staat:
mr. A.A.A.M. Schreuder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar:
feit 1
1. het proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 26-35):

(…) op zaterdag en op zondag 30 april 2017 was ik in Zwolle. (…) [verdachte] pakte mij bij mijn keel. (…) Hij pakte mij ook in mijn zij, ik heb aan beide kanten blauwe plekken in mijn zij en bij mijn armen. (…);

2. een schriftelijk stuk, te weten letselrapportage van 9 mei 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 38-46):

(…) Datum letsel: 30 april 2017. (…) Direct onder de rechter onderkaak is een langwerpige roodverkleuring (…) zichtbaar. Ca. 5 cm daaronder, ongeveer halverwege de hals is een roodverkleuring van de huid zichtbaar. (…) Links in de hals zijn 2 rode huidverkleuringen te zien. (…) In de linkerflank (…) is een grillig gevormde vlekkerige blauwverkleuring van de huid zichtbaar. Tevens is voor een deel de opperhuid beschadigd. (…) aan de strekzijde van de bovenarm is roodbruine huidverkleuring zichtbaar. (…) Op de rechter bovenarm zijn aan de buigzijde van de bovenarmen rode bruine-paarse verkleuringen van de huid zichtbaar. (…) Op de rechter onderarm is op de strekzijde van de onderarm (…) een oppervlakkige streepvormige roze-rode verkleuring van de huid zichtbaar. Daarnaast is een ovale blauw huidverkleuring zichtbaar. (…) Op de linker bovenarm zijn verspreid over de gehele buigzijde diverse roodbruine ronde verkleuringen van de huid zichtbaar. (…);

3. het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende:

(…) Ik heb [slachtoffer] op 30 april 2017 bij de kraag gepakt (de rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat verdachte dit heeft uitgebeeld door zich met één hand vast te pakken ter hoogte van het strottenhoofd). (…) Het kan goed zijn dat ze daar een schaafwond aan over heeft gehouden. (…).

feit 2
1. het proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 26-35):

(…) [verdachte] pakte mij van voren bij mijn keel beet. (…) Toen pakte hij mij nog van achteren vast met zijn arm om mijn keel. (…) Hij bleef in mijn keel knijpen. (…);

2. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 3 mei 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 111-114):

(…) [slachtoffer] stond met de kinderen voor de deur. Ik vond dit vreemd omdat ze niet zomaar voor de deur staat. (…) Wat ook vreemd was, was dat de kinderen geen jas aanhadden en op slippers waren. het was die dag koud en regenachtig. (…) Ik zag [verdachte] achter de deur staan. (…) Ik hoorde dat [slachtoffer] heel zacht tegen me zei: ‘bel de politie’. (…) Na ongeveer 2 uur kwam [slachtoffer] met de politie om de kinderen op te halen. (…) Ze vertelde dat (…) hij haar bij de keel had gepakt. (…);

3. het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 mei 2017, zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende (pagina 184-199):

V: wat kun jij over 12 april 2017 verklaren. (…) A: ik pakte haar bij haar keel vast. (…) O: wij verbalisanten zien, dat de verdachte met 1 hand onder de keel vast hield. (…) V: kan het zijn dat zij dat als wurgen heeft ervaren. A: Ja dat heeft ze ook tegen de politie gezegd. (…) V: kan dat ook zijn dat zij dat zo heeft ervaren? A: ja dat heeft ze mij ook gezegd. (…).

feit 4
1. het proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2017, pagina 26-35;
2. het proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 mei 2017, pagina 184-199;
3. het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 december 2017, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, districtsrecherche met nummer ON1R01737-GETZ. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.