ECLI:NL:RBOVE:2017:4210
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.G. Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en beschermingsbewind in civiele procedure met betrekking tot onder bewind gestelde goederen
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarbij de eiser, onder beschermingsbewind, niet ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen tegen de Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. De eiser had een verklaring voor recht gevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat hij, gezien het ingestelde beschermingsbewind, niet bevoegd was om zelfstandig te procederen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 1:438 BW en 1:441 BW, die bepalen dat de bewindvoerder de enige is die in rechte kan optreden voor onder bewind gestelde goederen.
De procedure begon met een tussenvonnis van 7 juni 2017, waarin de eiser de gelegenheid kreeg om zijn bewindvoerder op te roepen. Echter, de bewindvoerder weigerde om als formele procespartij op te treden. De eiser trok vervolgens een deel van zijn vordering in en beperkte deze tot de verklaring voor recht dat Grolsche onrechtmatig had gehandeld. Grolsche betwistte de ontvankelijkheid van de eiser en stelde dat de gevorderde verklaring voor recht ook als een vermogensrecht moest worden gekwalificeerd, wat betekende dat de bewindvoerder moest optreden.
De rechtbank volgde het standpunt van Grolsche en oordeelde dat de gevorderde verklaring voor recht indirect verband hield met de onder bewind gestelde goederen, waardoor de eiser niet ontvankelijk was in zijn vorderingen. De rechtbank veroordeelde de eiser in de proceskosten, aangezien hij zonder instemming van zijn bewindvoerder de procedure had aangespannen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.