ECLI:NL:GHARN:2012:BY6997
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- J.H. Lieber
- H. van Loo
- R. Prakke-Nieuwenhuizen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de bewindvoerder in hoger beroep bij meerderjarigenbewind
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem, staat de bevoegdheid van de bewindvoerder centraal in het kader van een hoger beroep. De appellant, hierna de man, en de geïntimeerde, hierna de vrouw, hebben een affectieve relatie gehad en hebben in 1989 en 2006 samenlevingsovereenkomsten gesloten. De man was onder bewind gesteld, en de bewindvoerder had de bevoegdheid om in rechte op te treden. Het hof heeft in een tussenarrest van 7 februari 2012 geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar incidenteel hoger beroep. Dit oordeel werd door partijen betwist, maar het hof heeft de zaak verder behandeld.
De rechtbank Almelo had eerder een bewind ingesteld over de gelden en goederen van de man, en dit bewind was opgeheven in 2010. De vrouw had de man gedagvaard en een eis in conventie ingesteld, terwijl de man in reconventie een eis had ingesteld tot vernietiging van de tweede samenlevingsovereenkomst. Het hof oordeelt dat de regels omtrent de bevoegdheid om in rechte op te treden van openbare orde zijn. Volgens artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte. Aangezien de man tijdens het bewind niet bevoegd was om in rechte op te treden, heeft het hof geoordeeld dat de vrouw haar eis in conventie heeft ingesteld tegen een niet bevoegde partij en dat de man niet bevoegd was zijn eis in reconventie in te stellen.
Het hof heeft de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en zowel de vrouw als de man niet-ontvankelijk verklaard in hun respectieve vorderingen. De kosten van beide instanties worden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 4 december 2012.