ECLI:NL:RBOVE:2017:4029

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
6163451 CV EXPL 17-4421
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met betrekking tot ontslagname en onderzoeksplicht werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een kort geding over een loonvordering. Eiser, die sinds 1985 in dienst was bij Ankerslot B.V., had op 23 mei 2017 zijn ontslag ingediend na een conflict met zijn leidinggevende. Eiser stelde dat zijn ontslagname niet overeenstemde met zijn werkelijke wil, en dat de werkgever niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de ontslagname. De werkgever had volgens eiser de plicht om te onderzoeken of de ontslagname wel in overeenstemming was met de wil van de werknemer, vooral gezien de zorgen over zijn geestelijke gesteldheid en functioneren.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De omstandigheden, waaronder de emotionele toestand van eiser op het moment van ontslagname, gaven aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de ontslagname. De rechter concludeerde dat de werkgever niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de ontslagname en dat eiser recht had op zijn loon. De vordering van eiser werd toegewezen, met de kanttekening dat de werkgever, gezien de ziekmelding van eiser, niet meer aan loon hoeft te betalen dan het percentage dat bij ziekte op basis van de CAO of de Wet verschuldigd is. De kosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 6163451 CV EXPL 17-4421
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. N.J. Tolman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ankerslot B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Enschede
gedaagde partij, hierna te noemen werkgever,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Gurp.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
de namens [eiser] betekende dagvaarding van 1 augustus 2017, waarbij hij een vordering heeft ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en werkgever heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
[eiser] heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 5 september 2017.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens werkgever is [X] , directeur, verschenen, eveneens bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.4.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen. De gemachtigde van werkgever heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij eveneens gebruik gemaakt van pleitaantekeningen.
De griffier heeft van hetgeen verder ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is op verzoek van partijen, in verband met schikkings-onderhandelingen, aangehouden.
1.5.
Op 10 oktober 2017 heeft een voortgezette behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen hebben laten weten geen schikking te hebben bereikt en hun standpunten nog kort nader hebben toegelicht en/of aangevuld.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sedert 5 juni 1985 in dienst van werkgever, laatstelijk in de functie van medewerker productie tegen een salaris van € 2.716,00 bruto per maand. [eiser] heeft HEAO opleiding gedaan en aanvankelijk op dat niveau gewerkt.
2.2.
In het beoordelings- en functioneringsformulier van 19 oktober 2016 heeft de werkgever onder meer vermeld:
“ - Herhaaldelijk cilinders gebroost waarvan later bleek dat het profiel scheef aangebracht is. Dit wordt dan geconstateerd in de eindmontage waardoor de direct grote logistieke problemen oplevert.
  • Niet houden aan werkafspraken zoals onderhoudsinstructies en controle bij omstellen van de machine.
  • Vergeetachtigheid.
Om dit soort incidenten te voorkomen is er eind 2016 een werkschema gemaakt en overhandigd aan [eiser] . Deze instructie moet aangehouden worden totdat anders besloten wordt door de leidinggevende. […].”
2.3.
Op initiatief van werkgever werd op 9 november 2016 een afspraak gemaakt voor een consult bij de arbodienst om uit te sluiten dat er een medische oorzaak was voor het op dat moment mindere functioneren van [eiser] . [eiser] is op dat consult niet verschenen.
2.4.
Nadien heeft directeur van werkgever, [X] , telefonisch contact opgenomen met de echtgenote van [eiser] . De echtgenote van [eiser] heeft dat gesprek als volgt weergegeven:
Vraag [X] : merk je wat bijzonders aan [eiser] de laatste tijd? Vallen jou thuis dingen op waaruit blijkt dat zijn geheugen niet goed is ? Hij maakt namelijk fouten.
[…]
2.5.
Op 23 mei 2017 werd [eiser] door zijn leidinggevende, de heer [Y] , op zijn functioneren aangesproken. Reden daarvoor was dat [eiser] zich niet zou hebben gehouden aan gemaakte afspraken inhoudende dat zijn werk c.q. zijn machine-instellingen gecontroleerd dienden te worden door collega’s aangezien [eiser] , door instructies van werkgever te negeren, meermaals schade zou hebben veroorzaakt.
2.6.
Nadat hij hierop, zo rond 09.00 uur, werd aangesproken heeft [eiser] [Y] het volgende, althans woorden van gelijke strekking meegedeeld:
“Ik loop hier nu weg, anders gebeuren er ongelukken. Ik neem ontslag”.
2.7.
[Y] heeft daarop een afkoelingsperiode van 5 minuten in acht genomen en [eiser] daarna gevraagd om met hem mee te komen voor een rustig gesprek. [eiser] weigerde en liep weg waarna [Y] hem is achterna gelopen en hem nogmaals gevraagd heeft om mee te komen voor een rustig gesprek.
2.8.
[eiser] heeft daarop het volgende althans woorden van gelijke strekking geantwoord:
“Nee, ik loop niet mee. Je bent mijn baas niet meer. Je moet nu ophouden, anders sla ik je in elkaar”.
2.9.
[eiser] is vervolgens naar huis gegaan en bij thuiskomst, omstreeks 10.00 uur, heeft [eiser] zijn echtgenote verteld dat hij ontslag had genomen. Zij heeft [eiser] daarop gevraagd of hij wel besefte wat dat betekende, althans woorden van gelijke strekking.
2.10.
Later op de dag heeft [Y] met [eiser] telefonisch contact opgenomen om na te gaan of [eiser] bij zijn ontslag wilde blijven. [eiser] bleef daarbij en op verzoek van [Y] heeft [eiser] , direct na dat telefoongesprek, diezelfde dag via de e-mail bevestigd dat hij zijn arbeidsovereenkomst met werkgever wenst op te zeggen :
‘Hierbij geef ik te kennen het arbeids contract d.d. 23-5-2017 met Ankerslot op te zeggen.
Groet [eiser] .’
2.11.
Nadat zij even weg was geweest, was de echtgenote van [eiser] rond 13.00 uur weer thuis. [eiser] heeft haar toen verteld dat hij zijn ontslagname via de e-mail bevestigd heeft. De echtgenote probeerde er achter te komen of [eiser] wist wat hij gedaan had. Zij heeft daarover verklaard dat zij de indruk had dat [eiser] niet besefte wat hij gedaan had. [eiser] fietste daarop zonder mededeling van huis weg.
2.12.
De echtgenote van [eiser] heeft daarop telefonisch contact gehad met [Y] over de ontslagname door [eiser] . Zij heeft verteld dat [eiser] op de fiets is vertrokken en dat zij zich zorgen maakt over zijn toestand. Nog diezelfde dag, aan het eind van de middag, heeft directeur [X] twee keer telefonisch contact opgenomen met [eiser] waarbij hij nogmaals gevraagd heeft of [eiser] bleef bij zijn ontslag en of bij besefte wat de consequenties daarvan waren. [eiser] bleef bij zijn ontslagname.
2.13.
De volgende dag, 24 mei 2017, deelt [eiser] zijn leidinggevende ( [Y] ) het volgende mee:
Geachte [Y] ,
Hiermee bevestig ik ons telefoon gesprek, waarin ik heb aangegeven dat ik de opzegging van mijn contract in een opwelling, doordat ik boos werd, heb gedaan. Deze ontslag aanvraag wil ik hierbij terug draaien.
Hierbij heb ik me ook ziek gemeld.
2.14.
Bij brief van 30 mei 2017 deelt de gemachtigde van [eiser] werkgever o.a. mee dat [eiser] in een opwelling en onder invloed van hevige emoties ontslag had genomen en daarop terug wilde komen. Namens [eiser] wordt meegedeeld dat hij zich bereid en beschikbaar houdt voor controle door de arbodienst of bedrijfsarts.
2.15.
In reactie hierop deelt de gemachtigde van werkgever bij e-mail van 7 juni 2017 de gemachtigde van [eiser] – samengevat – mee dat [eiser] wordt gehouden aan zijn opzegging en dat het salaris niet langer betaald zal worden.

3.Het geschil

De vordering:
3.1.
[eiser] vordert dat werkgever bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld wordt om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eiser] het achterstallig loon ad € 2.716,00 bruto over de maand juni 2017 te voldoen, voor zoveel mogelijk vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en voorts, telkenmale vanaf de datum van opeisbaarheid van iedere termijn tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede werkgever te veroordelen om vanaf 1 juli 2017 het verschuldigde loon te voldoen dot aan de dag der rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, dan wel het einde van de loondoorbetalingsverplichting. Ten slotte vordert [eiser] veroordeling van werkgever in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] voert daartoe aan dat werkgever zijn ontslagname op 23 mei 2017 niet had mogen opvatten als een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring gericht op ontslagname. [eiser] heeft in een boze opwelling gehandeld, niet met de bedoeling om ontslag te nemen maar om voor de uit hem benauwend aanvoelende situatie te geraken. Als een werknemer die 32 jaar in dienst is ‘zomaar en in een boze bui’ ontslag neemt, kan dat niet als een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring gericht op het beëindigen van het dienstverband op worden gevat. Werkgever kan dan niet volstaan met het op dezelfde dag twee keer bellen en [eiser] ook nog eens vragen de ontslagname per e-mail schriftelijk te bevestigen. Werkgever had er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] daadwerkelijk ontslag wilde nemen. Werkgever had daarover nader onderzoek moeten instellen, met name omdat de directeur van werkgever zich een paar maanden geleden nog zorgen maakte over de geestesgesteldheid (geheugen/vergeetachtigheid) van [eiser] . Werkgever had [eiser] meer tijd moeten geven om op zijn verklaring terug te komen.
Het verweer:
3.3.
Werkgever concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering. [eiser] heeft een zestal momenten gehad om op zijn besluit terug te komen. Werkgever heeft dienaangaande haar verantwoordelijkheden genomen; zij heeft [eiser] de kans gegeven om af te koelen, zij heeft telefonisch contact opgenomen om zich ervan te vergewissen of [eiser] wel daadwerkelijk achter zijn ontslag stond en heeft om een schriftelijke bevestiging van dat ontslag gevraagd. Aan het eind van de dag heeft de directeur van werkgever nog twee keer telefonisch contact opgenomen met [eiser] . Door de herhaaldelijke mondelinge en schriftelijke bevestiging van [eiser] was werkgever ervan verzekerd dat [eiser] bedoeld heeft ontslag te nemen en dat zijn wil daarop was gericht. Werkgever verwijst in dat kader naar artikel 3:33 BW. Werkgever meent dat zij er, als bedoeld in artikel 3:35 BW, gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] zijn dienstbetrekking heeft willen beëindigen.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld dient te worden dat voor toewijzing van een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening alleen dan aanleiding is, indien op grond van de thans gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat in een bodemprocedure de beslissing gelijkluidend zal zijn.
4.2.
De vordering ziet op de betaling van loon
,dat in zijn algemeenheid dient om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarmee is het spoedeisend belang van de zaak gegeven, zodat [eiser] ontvangen kan worden in zijn vordering.
4.3.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of werkgever uit mededelingen en gedragingen van [eiser] in redelijkheid heeft mogen afleiden dat hij de arbeidsovereenkomst per direct wilde opzeggen.
4.4.
In geval van onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer geldt op grond van vaste rechtspraak dat een "duidelijke en ondubbelzinnige" verklaring van de werknemer vereist is die gericht is op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze, strenge maatstaf ter beantwoording van de vraag of een werknemer zijn dienstbetrekking daadwerkelijk heeft willen beëindigen, dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die de opzegging van het dienstverband voor hem kan hebben, zoals het verlies van inkomen en het mogelijk verlies van aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering. In verband met die ernstige gevolgen zal een werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op beëindiging van de dienstbetrekking in overeenstemming is met diens werkelijke wil. Als er voor de werkgever reden is te twijfelen aan de met de verklaring overeenstemmende wil van de werknemer, rust op de werkgever daartoe een onderzoeksplicht, alsmede de verplichting om de werknemer over de mogelijke gevolgen van de opzegging met onmiddellijke ingang voor te lichten.
4.5.
In dit geval heeft de werkgever er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [eiser] op 23 mei 2017 daadwerkelijk de bedoeling (de wil) had om zijn dienstverband met onmiddellijke ingang op te zeggen. Aan dit oordeel liggen de volgende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, ten grondslag:
- het steeds verdergaande mindere functioneren van [eiser] ;
- de zorgen die werkgever zich maakte in het najaar van 2016 over de geestesgesteldheid van [eiser] , waartoe op haar initiatief een afspraak werd gemaakt voor een consult bij de bedrijfsarts en nadien door de directeur van werkgever werd gebeld met de echtgenote van [eiser] omdat hij zich zorgen maakte over het functioneren van (het geheugen van) [eiser] . In het beoordelingsformulier van oktober 2016 wordt dit omschreven als ‘vergeetachtigheid’;
- de noodzaak die werkgever heeft gehad om met [eiser] , als gevolg van door hem veroorzaakte schade aan productiemachines, in het najaar van 2016 nadere werkafspraken te maken, die er feitelijk op neer kwamen dat zijn werkzaamheden ‘onder curatele’ werden gesteld: collega’s dienden zijn werk te controleren;
- het gegeven dat [eiser] , op het moment dat [eiser] er op 23 mei 2017 op wordt aangesproken dat hij zich niet aan de afspraak heeft gehouden om zijn werk te laten controleren, ineens, zonder andere aanleiding dan het (weer) aangesproken worden op zijn functioneren, met onmiddellijke ingang ontslag nam;
- de dreigende woorden van [eiser] kort daarna tegen zijn leidinggevende, de heer [Y] en het vertrek van [eiser] ;
- het feit dat werkgever zich heeft gerealiseerd, althans heeft moeten realiseren dat [eiser] al enige tijd vanwege zijn functioneren onzer druk stond en die dag de druppel was die de emmer deed overlopen (randnummer 25 pleitaantekeningen aan de zijde van werkgever).
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen rustte op werkgever een onderzoeksplicht. Werkgever diende te onderzoeken of de opzegging van [eiser] wel in overeenstemming met zijn werkelijke wil was en diende hem te wijzen op de gevolgen van ontslagname.
Ondanks dat werkgever meerdere malen contact heeft gezocht met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat werkgever niet naar behoren aan die onderzoeksplicht heeft voldaan. Immers, alle contacten die werkgever heeft gehad ten einde aan zijn onderzoeksplicht te voldoen hebben op één en dezelfde dag plaatsgevonden, waardoor naar het oordeel van de kantonrechter, voorbij is gegaan aan de gemoedstoestand van [eiser] , die die dag ontegenzeggelijk en onweersproken boos was en emotioneel flink van slag lijkt te zijn geweest. Tekenend daarvoor is zijn uitbarsting tegenover zijn leidinggevende [Y] uitmondend in “ik sla je in elkaar”, een opmerking die ook volgens werkgever volstrekt niet past bij de persoon [eiser] . Bovendien wist de werkgever van de echtgenote van [eiser] dat hij zonder mededeling en zonder duidelijk reden met de fiets van huis was vertrokken en zij zich zorgen om hem maakte.
De kantonrechter is er niet van overtuigd geraakt dat werknemer zijn op die dag, desgevraagd herhaalde verklaring(en) dat hij bij zijn ontslag bleef in weloverwogen heeft kunnen doen en is van oordeel dat werkgever had moeten begrijpen dat werknemer die dag niet in zijn ‘normale’ doen was.
4.7.
Hoezeer voor de beoordeling van de vraag of werkgever op de verklaring(en) van [eiser] heeft moge vertrouwen niet van belang, wordt ten overvloede opgemerkt dat het vermoeden van werkgever dat er wat met [eiser] aan de hand is (vooralsnog) bevestigd wordt door de neuroloog en vastgelegd in diens rapportage aan de huisarts, waaruit blijkt van een beperkte cognitieve stoornissen. De neuroloog vraagt zich zelfs af of die cognitieve stoornissen het begin zijn van een beginnende dementie.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat vooralsnog niet aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal komen vast te staan dat werkgever er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat aan de ontslagname van [eiser] een daarmee overeenstemmende wil ten grondslag lag. Dat betekent dat thans niet aannemelijk is dat werkgever [eiser] aan deze ontslagname kan houden.
4.9
De loonvordering van [eiser] zal dan ook worden toegewezen met dien verstande dat werkgever, gelet op de ziekmelding van [eiser] , niet meer aan loon hoeft te betalen dan het percentage dat bij ziekte op basis van CAO of de Wet verschuldigd is. Voor zover werkgever het loon te laat heeft betaald wordt de wettelijke verhoging gematigd tot 10% omdat [eiser] het niet betalen van loon over zichzelf heeft afgeroepen. De kantonrechter ziet in dat laatste ook aanleiding de kosten te compenseren.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
I veroordeelt werkgever om vanaf 1 juni 2017 het verschuldigde loon althans het percentage aan loon dat bij ziekte op basis van CAO of de Wet verschuldigd is, te betalen aan [eiser] tot aan de dag der rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband,
II compenseert de kosten in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
III verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
IV wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.