ECLI:NL:RBOVE:2017:3885

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
08/951398-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan hennepteelt na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man, die werd verdacht van medeplichtigheid aan het telen van hennep in Swifterbant op 10 maart 2014. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij vast te stellen. De officier van justitie, mr. C.P. Dronkers, had zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden verklaard, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. V.P.J. Tuma, pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting op 22 september 2017 is het bewijs tegen de verdachte voornamelijk gebaseerd op verklaringen van een getuige, die zelf ook als verdachte in deze zaak werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van deze getuige onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad, waarin werd benadrukt dat de verdediging recht heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen te ondervragen. In dit geval had de getuige zich beroepen op zijn verschoningsrecht, waardoor de verdediging niet in staat was om de getuige te ondervragen.

De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van de verdachte in beslissende mate was gebaseerd op de verklaring van de getuige, die niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten, zowel primair als subsidiair, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank benadrukte dat zelfs als er sprake zou zijn van medeplichtigheid, niet kon worden bewezen dat de verdachte zich hieraan had schuldig gemaakt op de datum van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/951398-13 (P)
Datum vonnis: 6 oktober 2017
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 10 maart 2014 in Swifterbant, al dan niet samen met een of meer anderen, hennep heeft geteeld, dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2014 te Swifterbant, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 480, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 480, althans meer dan 200, hennepplanten en/of delen daarvan);
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
een of meer (onbekend gebleven) persoon/personen op of omstreeks 10 maart 2014 te Swifterbant, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 480, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 480, althans meer dan 200, hennepplanten en/of delen daarvan);
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op of omstreeks
10 maart 2014 te Swifterbant, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door die persoon/personen behulpzaam te zijn bij de levering van goederen voor de opbouw en/of inrichting van een hennepkwekerij en/of het oogsten van de hennepplanten.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is gesteld dat uit het dossier niet blijkt wat de betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij is geweest. Zelfs uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dit niet. Die verklaring dient op basis van het Vidgen-verweer van het bewijs te worden uitgesloten, althans deze is onvoldoende betrouwbaar. Er resteert onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegd is, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat er zich in het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevinden om aan te nemen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ter toelichting overweegt de rechtbank het volgende. Het bewijs tegen verdachte steunt voornamelijk op de door [getuige] bij de politie - als verdachte - afgelegde verklaringen tegen verdachte en de medeverdachten. In zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1212, 2233.16) heeft de Hoge Raad onder meer overwogen dat op grond van art. 6 lid 3 aanhef en onder d EVRM de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd. Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging heeft verzocht om [getuige] als getuige te laten horen door de rechter-commissaris. [getuige] heeft zich op 8 maart 2017 bij de rechter-commissaris beroepen op het hem toekomende verschoningsrecht nu hijzelf ook als verdachte in deze zaak is aangemerkt. In de situatie dat de getuige zich van het geven van een getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen verschoont en de getuige dientengevolge weigert antwoord te geven op de vragen die de verdediging hem stelt of doet stellen, ontbreekt een behoorlijke en effectieve mogelijkheid tot ondervraging (HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539,NJ 2013/145 NbSr 2013/108).
Nu de betrokkenheid van de verdachte in beslissende mate op de door [getuige] bij de politie afgelegde verklaringen is gebaseerd en zijn verklaringen in onvoldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen en - voor zover er al sprake is van enig steunbewijs - dit steunbewijs geen betrekking heeft op die onderdelen van de verklaringen van [getuige] die door de verdachte zijn betwist, is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder 1 en 2 vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal.
Voorts overweegt de rechtbank met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde nog dat voor zover al sprake zou kunnen zijn van medeplichtigheid, niet kan worden bewezen dat verdachte zich hieraan op of omstreeks 10 maart 2014 schuldig heeft gemaakt.

5.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.