Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 juni 2017,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 september 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bevoegdheid rechtbank en toepasselijk recht
NJ1994/18). Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd. Voor zover in
HR 30 maart 1951, NJ 1952/29 anders is geoordeeld, komt de Hoge Raad daarvan terug. (HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). Nu als onweersproken vaststaat dat (een deel van) het lichaam van [eiser] tegen de Volkswagen is gebotst, waarna hij een (hoge) sprongbeweging heeft gemaakt en weer met zijn voeten op de grond terecht is gekomen, acht de rechtbank de mogelijkheid van schade aannemelijk, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens gebrek aan belang wordt verworpen. Indien en voor zover al sprake zou zijn van schending van de substantiëringsplicht, is de rechtbank van oordeel dat dit in casu evenmin leidt tot
(zie 2.5.) dat zij een klap hoorde en vervolgens een jongeman een rare hoge sprong langs de voorzijde van de stadsbus zag maken. Uit deze omstandigheden in combinatie met de omstandigheid dat er bij het inhalen van de bus slechts beperkte ruimte is tussen de bus en de inhalende auto, volgt dat [eiser] ten tijde van de botsing net de voorzijde van de stadsbus was gepasseerd en dus niet of pas op het allerlaatste moment zichtbaar moet zijn geweest voor [A] . Voorts staat als onweersproken vast dat [A] zijn snelheid bij het inhalen van de bus had aangepast naar 20 à 25 km per uur, hetgeen aansluit bij de verklaring van getuige [B] dat zij - nadat de botsing had plaatsgevonden - de Volkswagen zag staan met de neus van het voertuig voorbij de voorzijde van de stadsbus. Door zijn snelheid aan te passen naar 20 à 25 km per uur heeft [A] goed geanticipeerd op de bestaande verkeerssituatie. Nu de Broekheurne-Ring een doorgaande 50 kilometerweg is, waarbij ter hoogte van de bushalte een zodanige weguitsparing is gecreëerd dat het verkeer de bus kan inhalen en [A] daar reed tijdens spitsuur, verwerpt de rechtbank de stelling van [eiser] dat [A] stapvoets had moeten gaan rijden toen hij de bus inhaalde. In de gegeven verkeerssituatie kan een dergelijk stapvoets rijden zelfs gevaarlijke situaties opleveren in verband met eventueel achteropkomend verkeer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop hij destijds aan het verkeer heeft deelgenomen en honoreert daarmee het beroep op overmacht. Dit betekent dat de vorderingen reeds op deze grond voor afwijzing gereed liggen en de rechtbank niet toe komt aan de bespreking van de overige door VHV gevoerde verweren.
(onbepaalde waarde) worden gehanteerd. De kosten aan de zijde van VHV zullen worden begroot op:
904,00(2 punten × tarief II € 452,00)