ECLI:NL:RBOVE:2017:31

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
6 januari 2017
Zaaknummer
07.440066-08
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een verstandelijk beperkte vrouw met psychische kwetsbaarheid

Op 3 januari 2017 heeft de Rechtbank Overijssel een beslissing genomen op de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van betrokkene, een vrouw geboren in 1971, die momenteel verblijft in een forensische afdeling. Betrokkene was ter beschikking gesteld bij arrest van het gerechtshof te Arnhem op 22 april 2010, met verpleging van overheidswege. De termijn van terbeschikkingstelling is ingegaan op 25 oktober 2011 en is laatstelijk verlengd op 24 november 2015. De vordering tot verlenging werd ingediend op 7 september 2016, met een verzoek om de termijn met één jaar te verlengen. Tijdens de zitting op 20 december 2016 werd betrokkene gehoord, evenals deskundigen en de officier van justitie. De reclassering adviseerde om de terbeschikkingstelling te verlengen, maar betrokkene en haar raadsman stelden dat verlenging ondoelmatig zou zijn, gezien het verlaagde recidivegevaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende actuele informatie was om een definitief besluit te nemen en besloot de beslissing aan te houden voor maximaal drie maanden, terwijl de terbeschikkingstelling werd verlengd voor één jaar. De rechtbank heeft daarbij de noodzaak van een actueel resocialisatieplan benadrukt, gezien de recente veranderingen in de situatie van betrokkene, waaronder het overlijden van haar vader. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 38d, 38e en 38j van het Wetboek van Strafrecht en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht – Strafraadkamer
Locatie Zwolle
Parketnummer : 07.440066-08
Uitspraak : 3 januari 2017
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene],

geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in een forensische verblijfsafdeling van Limor te Hardenberg,
hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld.
Betrokkene is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 22 april 2010 ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Bij arrest van de Hoge Raad d.d. 25 oktober 2011 is de oplegging van de hiervoor bedoelde maatregel in stand gelaten. De termijn van de terbeschikkingstelling is ingegaan op 25 oktober 2011. Deze terbeschikkingstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van deze rechtbank d.d. 24 november 2015 en eindigt behoudens nadere voorziening op 25 oktober 2016. De verpleging van overheidswege is bij beslissing d.d. 16 februari 2016 voorwaardelijk beëindigd.
Het openbaar ministerie heeft op 7 september 2016 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met één jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft - na aanhouding ter terechtzitting van 8 november 2016 wegens het overlijden van de vader van betrokkene - plaatsgevonden op 20 december 2016.
In raadkamer zijn in het openbaar gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door haar raadsman mr. N.A. Heidanus, advocaat te
Groningen;
  • de officier van justitie, mr. R.J. Wiegant;
  • mevrouw A. Prins, reclasseringswerker, als deskundige.
Op 26 augustus 2016 is door A. Prins, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, een rapport en advies uitgebracht omtrent de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling. Geadviseerd is om deze maatregel voor de duur van één jaar te verlengen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
Wat betreft de beëindiging van de reeds voorwaardelijk beëindigde verpleging van overheidswege heeft de officier van justitie verzocht om de zaak voor de duur van maximaal drie maanden aan te houden om de mogelijkheid tot definitieve beëindiging te onderzoeken en de reclassering in de gelegenheid te stellen hierover nader te rapporten.
Betrokkene en haar raadsman hebben zich primair op het standpunt gesteld dat een eventuele verlenging van de terbeschikkingstelling nutteloos, ondoelmatig en in strijd is met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) omdat het recidivegevaar zodanig is gereduceerd dat de veiligheid van anderen noch de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de maatregel vereist en dat artikel 5 EVRM in het onderhavige geval prevaleert boven artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Subsidiair hebben betrokkene en haar raadsman verzocht de zaak voor de duur van maximaal 6 weken aan te houden zodat de reclassering in de gelegenheid kan worden gesteld een definitief uitstroom- en vervolgplan te maken.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De vordering is op 7 september 2016 tijdig ingediend.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 november 2015 vastgesteld dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege een periode van vier jaar te boven kan gaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van voormeld rapport van A. Prins, reclasseringswerker, van 26 augustus 2016. Uit dit rapport blijkt onder meer dat betrokkene verstandelijk beperkt, afhankelijk en kwetsbaar is. Betrokkene heeft een aantal veranderingen in haar leven, te weten veranderingen van het juridisch kader en een verhuizing naar de RIBW te Raalte, goed doorlopen. Betrokkene is beter in staat om hulp te vragen. Een nauwe samenwerking van het hulpverlenersnetwerk is essentieel en een beschermende factor voor betrokkene waarbinnen zij stabiel kan blijven functioneren. Binnen de huidige professionele begeleiding is er volgens de reclassering sprake van een laag recidiverisico. Het risico op recidive zal toenemen als betrokkene een (onevenwichtige) relatie aangaat, waarbij zij niet in staat is haar grenzen te bewaken en haar draagkracht zal worden overschreden. Ondanks dit lage recidiverisico is het volgens de reclassering van groot belang dat betrokkene voldoende is ingebed in haar nieuwe woonsituatie en begeleiders. Niet alleen de verhuizing brengt de nodige verandering met zich mee, ook dienen er veel praktische zaken geregeld te worden zoals dagbesteding, uitbreiding van vrijheden, afbouwen van medicatie en verlof. Het is lastig in te schatten wat betrokkene gaat doen op het moment dat het juridische kader wegvalt. Onder andere zou de beschermde begeleiding van de RIBW wegvallen die betrokkene nu bij onrust kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van een Pro Justitia rapport van C.J.F. Kemperman, psychiater, van 30 september 2016. Uit het rapport blijkt onder meer dat betrokkene een zwakbegaafde vrouw is bij wie een psychotische stoornis n.a.o. is gediagnosticeerd die momenteel middels medicatie langdurig in remissie is. Betrokkene functioneert momenteel goed en stabiel met de huidige mate van controle en begeleiding vanuit de RIBW. Betrokkene zal, gelet op haar verstandelijke beperking en psychische kwetsbaarheid, altijd een vorm van begeleiding nodig houden. Het advies is om de huidige begeleiding voort te zetten en, als de anti-psychotische medicatie afgebouwd dient te worden, dit goed te begeleiden. De psychiater adviseert de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging te continueren en pas na te denken over beëindiging van de terbeschikkingstelling op het moment dat betrokkene binnen de RIBW te Raalte goed is ingebed, stabiel blijft functioneren , ook wanneer eventueel de antipsychotische medicatie is afgebouwd.
In raadkamer heeft betrokkene over haar huidige situatie verklaard dat haar vader zeer recent is overleden en dat ze daardoor niet zodanig van slag is geraakt dat ze niets meer kan. Betrokkene heeft verklaard dat de begeleiding binnen de RIBW een paar keer per dag komt vragen hoe het gaat, dat ze zelf haar huishouden doet, zelf haar eten kookt (maar ook wel eens met de groep mee eet) en twee dagen in de week naar een activiteitencentrum gaat. Betrokkene wil na de terbeschikkingstelling, nu ze niet meer naar haar vader kan gaan, in de buurt van haar broer gaan wonen op een kamp net buiten Deventer. Een andere mogelijkheid is volgens betrokkene dat ze gaat wonen bij familie op of in de buurt van het kamp in Groningen. Met betrekking tot de terbeschikkingstelling is betrokkene van mening dat deze zo snel mogelijk beëindigd dient te worden en dat ze nadien de eerste tijd bij de RIBW blijft wonen.
De raadsman van betrokkene heeft verklaard dat de overgang naar RIBW te Raalte goed is gegaan, dat zijn cliënt goed is terechtgekomen en dat de praktische zaken goed geregeld zijn. Volgens de raadsman is ontslag uit de terbeschikkingstelling aangewezen omdat zijn cliënt veel heeft geleerd, sterker is geworden, (financiële) hulp aanvaard, in overleg blijft over medicatie en al jarenlang stabiel functioneert. De raadsman van betrokkene is van oordeel dat de praktische bezwaren van de deskundigen achterhaald zijn en dat op basis van die bezwaren een verlenging niet kan worden gegeven. Dit blijkt met name uit het feit dat de angst voor decompensatie bij grote veranderingen en stressvolle situaties achteraf gezien onterecht was. Volgens de raadsman is het recidivegevaar zodanig gereduceerd dat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd.
In raadkamer is door deskundige Prins een toelichting gegeven op het rapport van 26 augustus 2016. De deskundige heeft onder meer verklaard dat is geadviseerd de terbeschikkingstelling te verlengen maar dat in dit advies de gebeurtenissen van het afgelopen half jaar, waaronder het overlijden van de vader van betrokkene en de inbedding binnen de RIBW, niet zijn meegenomen. De deskundige heeft verklaard dat betrokkene zich prima staande heeft gehouden na alle voor betrokkene ingrijpende veranderingen, dat zij hulp zoekt en deze aanvaardt en een grote stap heeft gemaakt door weer contact op te nemen met haar broer. Daarnaast heeft betrokkene goed gebruik gemaakt van de begeleiding binnen de RIBW, is zij meer activiteiten gaan ondernemen en heeft zij meer gebruik gemaakt van groepsmomenten. De deskundige heeft verklaard dat ze het van belang acht dat zij in de gelegenheid wordt gesteld bovengenoemd rapport te heroverwegen zodat bovenstaande veranderingen beoordeeld en meegewogen kunnen worden.
Ingevolge artikel 509t, tweede lid Sv dient, alvorens de rechtbank de terbeschikkingstelling beëindigt, de verpleging van overheidswege minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd te zijn geweest. In het onderhavige geval is de verpleging van overheidswege op het moment van beslissen nog niet gedurende ten minste een jaar beëindigd. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege per 16 februari 2016 expireert namelijk op 16 februari 2017.
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 9 januari 2014, (ECLI:NL:GHARL:2014:67) overwogen dat een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd en waarbij niet aan de verlengingsgrond van genoemd artikel 38d is voldaan, een schending
kanopleveren van het in artikel 5 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) besloten liggende verbod op willekeurige detentie en/of een schending van artikel 2, lid 1, Vierde protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen).
De rechtbank heeft - mede met het oog hierop - acht geslagen op de ter terechtzitting gegeven toelichting van deskundige Prins inhoudende dat, gezien de grote impact die het overlijden van de vader van betrokkene op haar heeft, bovengenoemd reclasseringsrapport achterhaald is omdat deze dateert van vóór deze gebeurtenis. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, nu er nog geen - op de actuele situatie gestoeld - resocialisatieplan voorhanden is, zij thans onvoldoende is voorgelicht om een oordeel te kunnen geven over de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de veiligheid van personen of goederen de verlenging van de maatregel vereist. Het verweer van de raadsman dat een verlenging van de terbeschikkingstelling in strijd is met artikel 5 EVRM is derhalve prematuur omdat de rechtbank nog geen definitief besluit kan nemen op basis van het niet actuele reclasseringsrapport en omdat de deskundige, zoals door de deskundige is verzocht, in de gelegenheid wordt gesteld het rapport te heroverwegen.
De rechtbank zal de definitieve beslissing over de beëindiging van de terbeschikkingstelling en de voorwaardelijk beëindigde verpleging van overheidswege aanhouden voor ten hoogste drie maanden en de officier van justitie opdragen om Reclassering Nederland de opdracht te geven zo spoedig mogelijk een actueel rapport en resocialisatieplan op te maken.
Ingevolge artikel 509t, vijfde lid Sv dient, gelijktijdig met de aanhouding de terbeschikkingstelling te worden verlengd. Gelet hierop zal de rechtbank de terbeschikkingstelling verlengen voor de termijn van één jaar.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat op de vordering tot verlenging niet uiterlijk twee maanden na de dag van indiending van de vordering kon worden beslist ten gevolge van de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank een eerdere behandeling van de vordering in raadkamer niet toeliet en de geplande zitting op 8 november 2016 geen doorgang kon vinden wegens het overlijden van de vader van betrokkene.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d, 38e en 38j van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 509o, 509p, 509s en 509t van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[betrokkene]voornoemd ter beschikking is gesteld en de voorwaardelijk beëindigde verpleging van overheidswege, met
één jaar. De bij beschikking van 16 februari 2016 gestelde algemene en bijzondere voorwaarden blijven onverminderd van kracht.
De rechtbank houdt de definitieve beslissing omtrent de beëindiging van de terbeschikkingstelling met de voorwaardelijk beëindigde verpleging van overheidswege aan voor maximaal
drie maandenen stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde door Reclassering Nederland een actueel (resocialisatie)
rapportte laten opmaken.
De rechtbank beveelt de oproeping van betrokkene en haar raadsman tegen het tijdstip waarop de behandeling op de terechtzitting zal worden hervat.
Aldus gegeven door mr. G. Edelenbos, voorzitter, mrs. S.M.M. Bordenga en N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A. de Haan-Geertsema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 januari 2016.
Buiten staat
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.