Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
WONINGSTICHTING SWZ,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
wonende te Zwolle,
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 6
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Woningstichting SWZ en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. SWZ had een vordering ingesteld tot ontruiming van de woning van [gedaagde] vanwege de ontdekking van een hennepplantage. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepplantage, gezien de onzekerheden omtrent de feiten en omstandigheden, niet voldoende was om de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de toewijzing van de ontruimingsvordering een onomkeerbare situatie zou creëren en dat het hier ging om een essentiële levensbehoefte: het beschikken over een eigen woonruimte. Bovendien werd in aanmerking genomen dat [gedaagde] had gesteld dat er geen risico op herhaling was, aangezien haar (ex-)partner niet langer in de woning verbleef. De rechtbank concludeerde dat de vordering van SWZ moest worden afgewezen, en dat SWZ als verliezende partij in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2016, waarin SWZ een voorlopige voorziening vroeg. De zitting vond plaats op 11 januari 2017, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De rechtbank overwoog dat, hoewel [gedaagde] aansprakelijk is voor de gedragingen van haar (ex-)partner, de omstandigheden in deze zaak niet leidden tot een gerechtvaardigde vordering tot ontruiming. De rechtbank nam ook in overweging dat de huurachterstand inmiddels was voldaan en dat [gedaagde] nu zelf haar bankzaken beheerde. De rechtbank concludeerde dat de vordering van SWZ niet aannemelijk was en wees deze af.