ECLI:NL:RBOVE:2017:3014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
C/08/197110 / HA ZA 17-44
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil over onroerende zaak in Duitsland

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, stond de vraag centraal of de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van een vordering tot verdeling van een onroerende zaak die aan partijen gezamenlijk toebehoorde, maar gelegen was in Duitsland. De eiser, aangeduid als [X], had de rechtbank benaderd met een vordering, terwijl de gedaagde, aangeduid als [W], een exceptie van onbevoegdheid had ingediend. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van een dagvaarding van 16 januari 2017, gevolgd door een incidentele conclusie van [W] op 7 juni 2017 en een antwoord van [X] op 21 juni 2017.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van [X] niet onder de EEX-Verordening viel, die bepaalt dat de Duitse rechter bevoegd is voor zaken die betrekking hebben op onroerend goed in Duitsland. De rechtbank stelde vast dat de vordering tot verdeling van de onroerende zaak een persoonlijk recht betreft en niet een zakelijk recht, zoals bedoeld in de EEX-Verordening. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd was om de zaak te behandelen, aangezien [W] woonachtig was in Nederland.

De rechtbank wees de incidentele vordering van [W] af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, met een nieuwe roldatum vastgesteld op 30 augustus 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/197110 / HA ZA 17-44
Vonnis in incident van 19 juli 2017
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] (O),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,
tegen
[W],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.L. Ruiter te Enschede.
Partijen zullen hierna [X] en [W] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 januari 2017,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van 7 juni 2017,
  • de incidentele conclusie van antwoord van 21 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[W] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, althans [X] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, kosten rechtens. [X] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [W] in de kosten van het incident. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
[W] stelt dat de rechtbank geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de vorderingen van [X] . De vorderingen hebben volgens haar betrekking op een aan partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende woning in Duitsland, zodat op grond van
artikel 24 lid 1 EEX-Verordening de Duitse rechter bij uitsluiting bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen. Dit standpunt slaagt niet. Op grond van artikel 24 lid 1 EEX-Verordening zijn de gerechten van de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen uitsluitend bevoegd ten aanzien van zakenrechtelijke geschillen met betrekking tot onroerende goederen die in die lidstaat zijn gelegen. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 18 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1765) bepaald dat een vordering tot verdeling van een aan partijen gezamenlijk in eigendom toebehorende onroerende zaak, waarvan in casu sprake is, geen vordering tot een zakelijk recht is in de zin van artikel 22 sub 1 EEX-Verordening (thans: artikel 24 lid 1 EEX-Verordening). Vorderingen tot verdeling vinden hun grondslag in een persoonlijk recht ten aanzien van de onroerende zaak, aangezien deze enkel kunnen worden ingesteld tegen de wederpartij in kwestie (in dit geval [W] ) en niet tegen derden.
2.3.
Het voorgaande brengt met zich mee dat, zoals [X] terecht aanvoert, moet worden uitgegaan van de hoofdregel in artikel 2 Rv, op grond waarvan de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van zaken die bij dagvaarding worden ingeleid indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. In deze zaak is de gedaagde partij, [W] , woonachtig te [woonplaats] in Nederland, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van [X] kennis te nemen. De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen. Het subsidiaire beroep van [X] op artikel 9c Rv behoeft om die reden geen bespreking meer.
2.4.
[W] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [W] in de kosten van het incident, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 augustus 2017voor conclusie van antwoord aan de zijde van [W] .
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: