ECLI:NL:HR:2011:BP1765
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- W.A.M. van Schendel
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van in buitenland gewezen uitspraak op de voet van art. 38 onder 1 EEX-Verordening
In deze zaak gaat het om een verzoek tot verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van een uitspraak van het Landgericht Berlin. De Hoge Raad behandelt de vraag of de Duitse rechter bevoegd was op basis van de EEX-Verordening, specifiek artikel 22, dat de exclusieve bevoegdheid van de rechter in de lidstaat waar het onroerend goed is gelegen regelt. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, die hun verzoek om het verlof tot tenuitvoerlegging te weigeren had afgewezen. De rechtbank had overwogen dat de verzoekers in de Duitse procedure het bevoegdheidsverweer hadden opgeworpen, maar dit verweer was door het Landgericht gemotiveerd gepasseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep van de verzoekers op schending van artikel 22 EEX-Verordening zelfstandig en inhoudelijk had moeten beoordelen, ongeacht de proceshouding van de verzoekers in Duitsland. De Hoge Raad benadrukt dat de toepassing van nationaal procesrecht geen afbreuk mag doen aan het nuttig effect van de EEX-Verordening. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van de rechtbank, waarbij de verzoekers in de kosten van het geding in cassatie worden veroordeeld.