ECLI:NL:RBOVE:2017:2697

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
C/08/202241 / KG ZA 17-173
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van kort geding en proceskostenveroordeling in civiele zaak

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel op 29 juni 2017, hebben eisers, de maatschap [A] en [C], [B] en [C], een kort geding aangespannen tegen gedaagde [X]. De eisers vorderden de opheffing van conservatoire beslagen die door [X] waren gelegd, alsook een veroordeling van [X] in de proceskosten. De mondelinge behandeling was gepland voor 15 juni 2017, maar op 13 juni 2017 heeft de advocaat van eisers, mr. J. van der Vinne, de rechtbank per fax geïnformeerd dat het kort geding werd ingetrokken. Dit gebeurde zonder overleg met de gedaagde partij, wat leidde tot een verzoek van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J. Hielkema, om een proceskostenveroordeling uit te spreken ten laste van de maatschap.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de maatschap [A] en [C] de procedure zonder overleg heeft ingetrokken, wat gedaagde [X] in een nadelige positie heeft gebracht. De rechter heeft erkend dat [X] recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, maar de maatschap stelde dat deze vergoeding beperkt moest blijven tot € 408,00. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat, gezien de omstandigheden van de zaak en de reeds opgestelde pleitnota door mr. Hielkema, de proceskosten op € 816,00 moesten worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de maatschap veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [X], begroot op € 1.103,00, en heeft het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Willemse en is openbaar gemaakt op 29 juni 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/202241 / KG ZA 17-173
Vonnis in kort geding van 29 juni 2017
in de zaak van

1.de maatschap [A] ,

gevestigd te [plaats 1] ,
2.
[B],
en
3.
[C],
beiden wonende te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J. van der Vinne te Zwolle,
tegen
[X],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Hielkema te Leek.
Partijen zullen hierna de maatschap en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Op 29 mei 2017 heeft de maatschap [X] gedagvaard om op 15 juni 2017 te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle. De maatschap heeft in de betreffende dagvaarding veroordeling van [X] gevorderd tot opheffing van de door hem ten laste van de maatschap gelegde conservatoire beslagen, alsmede veroordeling van [X] in de kosten van de procedure. De mondelinge behandeling zou plaatsvinden om 13.30 uur.
1.2.
Bij brief van 8 juni 2017 aan de rechtbank heeft mr. Hielkema zich namens [X] gesteld en een akte overlegging producties met negen producties ingediend.
1.3.
Per fax van 13 juni 2017 13.23 uur heeft mr. Van der Vinne de rechtbank bericht dat het kort geding ingetrokken wordt.
1.4.
In een op 13 juni 2017 door mr. Van der Vinne aan mr. Hielkema gestuurde e-mail staat over de reden van deze intrekking het volgende vermeld:
“Cliënten hebben mij laten weten om hen moverende redenen het kort geding niet langer te willen handhaven.”
1.5.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft mr. Hielkema de voorzieningenrechter namens [X] verzocht een kostenveroordeling uit te spreken ten laste van de maatschap.
Mr. Hielkema heeft bij deze brief de ten behoeve van de zitting van 15 juni 2017 reeds opgestelde pleitnota van 19 pagina’s gevoegd, alsmede een door hem aan [X] toegezonden factuur d.d. 7 juni 2016 ad € 5.655,09, met bijbehorende tijdspecificatie.
1.6.
Mr. Van der Vinne heeft bij brief van 15 juni 2017 op voornoemd verzoek gereageerd.
1.7.
Per e-mail van 15 juni 2017 heeft mr. Hielkema zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter, waarna vonnis is bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[X] maakt aanspraak op een proceskostenveroordeling, omdat de maatschap het kort geding zonder enig overleg en zonder aanbieding van enige vergoeding daags voor de zitting heeft ingetrokken.
2.2.
De maatschap erkent dat [X] aanspraak kan maken op een vergoeding van de gemaakte proceskosten, maar stelt zich op het standpunt dat deze vergoeding slechts
€ 408,00 dient te bedragen.
2.3.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding dient in casu, zoals te doen gebruikelijk, aansluiting te worden gezocht bij het liquidatietarief. Voor een integrale proceskostenveroordeling bestaat geen grond, omdat niet vastgesteld kan worden dat daarvoor redenen zouden zijn geweest indien de vordering niet was ingetrokken, maar bij vonnis zou zijn afgewezen.
2.4.
Het liquidatietarief bevat een regeling voor het geval de eisende partij het geding intrekt voordat de gedaagde partij een proceshandeling (kan) verricht(en), welke regeling zich mede leent voor toepassing in kort geding (HR 3 juni 2016, ECLI: NL:HR:2016:1087). Op grond van die regeling dient de eisende partij de gedaagde partij een salaris te betalen volgens het liquidatietarief, met een minimum van 0,5 punt.
2.5.
In casu is sprake van een kort geding van gemiddelde zwaarte en voor een dergelijke zaak wordt conform het liquidatietarief in beginsel € 816,00 toegekend. Rekening houdend met de hiervoor onder 2.4 genoemde regeling uit het liquidatietarief, dient het salaris advocaat minstens te worden begroot op € 408,00, zijnde 0,5 x € 816,00. Hoewel in de onderhavige kwestie geen mondelinge behandeling heeft plaatsgehad, ziet de voorzieningenrechter in de omstandigheden van het geval echter aanleiding het salaris advocaat te begroten op € 816,00. Hierbij is niet alleen rekening gehouden met het feit dat mr. Hielkema op het moment van intrekking van het kort geding reeds een omvangrijke pleitnota had opgesteld, maar ook met de reden voor die intrekking en met de door mr. Hielkema overgelegde tijdspecificatie.
2.6.
Nu op het geschil over de proceskosten door de voorzieningenrechter wordt beslist,
zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz (alsnog) griffierecht verschuldigd. Aangezien de intrekking van het kort geding niet aan [X] kan worden toegerekend, moet de maatschap op één lijn worden gesteld met de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 237 Rv, hetgeen betekent dat de maatschap eveneens het door [X] verschuldigde griffierecht ad € 287,00 dient te vergoeden.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verstaat dat de vorderingen van de maatschap zijn ingetrokken,
3.2.
veroordeelt de maatschap in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.103,00,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.