ECLI:NL:RBOVE:2017:2472

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
C/08/191331 / HA ZA 16-407
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot afgifte van bewijsstukken in civiele procedure tussen Schiphol Nederland B.V. en gedaagden

In deze civiele procedure, die zich afspeelt voor de Rechtbank Overijssel, is op 19 april 2017 een vonnis gewezen in een incident dat betrekking heeft op de afgifte van bewijsstukken. De eiseressen, Schiphol Nederland B.V. en Schiphol Real Estate B.V., hebben in het incident gevorderd om inzage te krijgen in verschillende documenten en geluidsopnames die zijn gemaakt door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat een groot deel van de gevraagde stukken niet aan de conclusies van het rapport ten grondslag ligt en dat de meerwaarde van het overleggen van deze stukken door de eiseressen onvoldoende is onderbouwd. De incidentele vordering tot afgifte van deze stukken is dan ook afgewezen. Echter, de rechtbank heeft wel geoordeeld dat de geluidsopnames van gesprekken met bepaalde getuigen van belang zijn voor de waarheidsvinding en heeft deze vordering toegewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het belang van de eiseressen bij afgifte van de geluidsopnames zwaarder weegt dan de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit de Wet bescherming persoonsgegevens. De rechtbank heeft Schiphol c.s. veroordeeld om binnen dertig dagen na betekening van het vonnis de geluidsopnames te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien beide partijen op bepaalde punten in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/191331 / HA ZA 16-407
Vonnis in incident van 19 april 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHIPHOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Schiphol,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHIPHOL REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. R.M.I. Lamp te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] , laatstelijk kantoorhoudende te [plaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
4. maatschap
[gedaagde 4],
laatstelijk kantoorhoudende te [plaats 1] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 5],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats 2] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 7],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 3] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Schiphol c.s. en [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 1 februari 2017
  • de akte van de zijde van [gedaagde 1]
  • de antwoordakte van de zijde van Schiphol.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de antwoordakte heeft [gedaagde 1] c.s. haar vordering als bedoeld in artikel 843a Rv geconcretiseerd in die zin dat hij afgifte vordert van:
alle conceptversies van het rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (het rapport) inclusief opmerkingen van de onderzoekers en gedaagden;
alle correspondentie die is gevoerd vanaf het moment dat Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Hoffmann) is benaderd tot heden tussen een ieder die betrokken is bij het onderzoek aan de zijde van Hoffmann en gedaagden;
de meldingen van Engie over niet-integer gedrag (randnummer 2 bij de inleidende dagvaarding);
e ‘valse’ facturen (randnummer 2 bij de inleidende dagvaarding);
het ‘voor-’onderzoek, uitgevoerd door ENGIE en Schiphol NL (randnummer 2 bij de inleidende dagvaarding);
de (concept-)gespreksverslagen van alle gesprekken gevoerd met de personen die zijn genoemd in randnummer 4 bij de inleidende dagvaarding;
de geluidsopnames van alle gesprekken die zijn gevoerd met de personen die zijn genoemd in randnummer 4 bij de inleidende dagvaarding;
de aangifte d.d. 21 juli 2016 van Schiphol NL (randnummer 9 bij de inleidende dagvaarding).
[gedaagde 1] c.s. heeft uitdrukkelijk aangegeven dat deze lijst geen limitatieve opsomming betreft. Omdat voor [gedaagde 1] c.s. onbekend is welke informatie en stukken verder - naast de in de dagvaarding genoemde bescheiden - zijn gebruikt, kan dat, aldus [gedaagde 1] c.s., niet nader gespecificeerd worden. Om die reden verzoekt [gedaagde 1] c.s. in zijn algemeenheid om de onderliggende bescheiden, bijlagen en brondocumenten.
[gedaagde 1] c.s. meent dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van genoemde stukken. In de eerste plaats wijst [gedaagde 1] c.s. daarbij op de omstandigheid dat de conclusies in het rapport niet kunnen worden gedragen door de onderliggende bijlagen. Verder is volgens [gedaagde 1] c.s. gebleken dat in ieder geval één verklaring nog is gewijzigd, terwijl uit het rapport niet blijkt dat verklaringen zijn aangepast. Er moeten dan ook, aldus [gedaagde 1] c.s., verschillende versies van verklaringen en het rapport beschikbaar zijn. Informatie in het voordeel van [gedaagde 1] c.s. (of in het nadeel van Schiphol c.s.) kan op verzoek van Schiphol c.s. niet in het rapport zijn opgenomen.
2.2.
Schiphol c.s. voert aan dat [gedaagde 1] c.s. geen rechtmatig belang heeft. [gedaagde 1] c.s. heeft voorts, aldus Schiphol c.s., nagelaten concreter aan te geven waarom er bij afgifte van juist déze bescheiden een rechtmatig belang bestaat. Speculatie naar de mogelijke gang van zaken dan wel de interesse in bepaalde bescheiden, zoals al dan niet door Schiphol c.s. geleverd commentaar of gevoerde correspondentie zijn evenmin voldoende om rechtmatig belang aan te nemen. Voor zover de betrouwbaarheid van het rapport ter discussie wordt gesteld geldt dat dat een waardering van de bewijsmiddelen betreft, hetgeen buiten het bereik valt van artikel 843a Rv.
2.3.
De rechtbank overweegt dat de (bijzondere) exhibitieplicht van artikel 843a Rv ertoe strekt inzage in of afschrift van bepaalde bescheiden te verlenen die in bezit zijn van een andere partij (1). De partij die inzage of afschrift vordert dient daarbij rechtmatig belang te hebben (2) en de bescheiden moeten betrekking hebben op een rechtsverhouding waarbij eiseres of één van haar rechtsvoorgangers partij was (3).
Daarbij is van belang dat de voorwaarden waaronder de vordering ex artikel 843a Rv kan worden ingesteld en het recht om niet aan de vordering tot inzage van bepaalde bescheiden te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien ook zonder de gevraagde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, meebrengen dat het recht op inzage wordt ingeperkt.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van [gedaagde 1] c.s. is gedaan in verband met het in opdracht van Schiphol c.s. uitgevoerde onderzoek door Hoffmann naar, zo Schiphol stelt, frauduleus handelen van [gedaagde 1] c.s., alsmede de in de hoofdzaak voorliggende vordering van Schiphol tot (kort gezegd) dataseparatie van bescheiden van [gedaagde 1] c.s. waarop Schiphol c.s. conservatoir bewijsbeslag heeft (laten) leggen en het aan Schiphol c.s. ter beschikking stellen van de gesepareerde bescheiden.
2.5.
Schiphol c.s. onderbouwt haar vordering in de hoofdzaak met het rapport van Hoffmann. De conclusies in dit rapport zijn gebaseerd op de daarbij gevoegde bescheiden. De door [gedaagde 1] c.s. onder a, b, c, e en h genoemde stukken zijn niet aan de conclusies van het rapport ten grondslag gelegd. Ook anderszins is de vordering van Schiphol c.s. niet gegrond of onderbouwd met de (inhoud) van de door [gedaagde 1] c.s. onder a, b, c, e en h genoemde stukken. Nu de vorderingen van Schiphol c.s. in ieder geval op dit moment niet zijn gebaseerd op meergenoemde bescheiden en [gedaagde 1] c.s. heeft nagelaten te onderbouwen dat de beschikking over genoemde stukken voor hem om een andere reden van meerwaarde zijn in het kader van zijn geschil met Schiphol c.s., is de incidentele vordering voor zover het de bescheiden onder a, b, c, e en h betreft, op dit moment niet toewijsbaar.
Dat de conclusies in het rapport volgens [gedaagde 1] c.s. niet worden gedragen door de daarbij gevoegde bijlagen of enige andere inzichtelijke onderbouwing, doet aan het voorgaande niet af. Indien dat het geval is zullen de betreffende conclusies om die reden ter zijde moeten worden geschoven. Het overleggen van stukken waarop het rapport niet is gebaseerd heeft in dit kader geen toegevoegde waarde.
Nog afgezien van het voorgaande geldt dat van de onder a, b, c en e genoemde bescheiden, zowel inhoud als bestaan onzeker is. De mogelijkheid dat de verlangde bescheiden informatie bevatten die het standpunt van [gedaagde 1] c.s. zou kunnen onderbouwen dan wel dat van Schiphol c.s. zou kunnen ontkrachten is zodanig speculatief dat dit geen rechtmatig belang oplevert.
2.6.
Het hiervoor onder 2.5 overwogene geldt ook voor de door [gedaagde 1] c.s. onder ‘d’ genoemde facturen. Voor zover zij niet reeds bij het rapport zijn gevoegd, kunnen de conclusies van dit rapport immers niet zijn gebaseerd op deze (ontbrekende) facturen.
2.7.
Het voorgaande gaat niet op voor de door [gedaagde 1] c.s. onder ‘g’ verlangde geluidsopnames. De conclusies in het rapport zijn mede gegrond op verklaringen van [A] en [B] . Voor het verweer van [gedaagde 1] c.s. is van wezenlijk belang te kunnen achterhalen of de afgelegde (deels niet ondertekende) verklaringen juist zijn weergegeven en in de goede context zijn geplaatst. Nu dit op eenvoudige wijze te realiseren is door het beschikbaar stellen van de geluidsopnames, kan in het belang van de waarheidsvinding [gedaagde 1] c.s. een rechtmatig belang bij afgifte van de bandopnames niet worden ontzegd.
Met Schiphol c.s. constateert de rechtbank dat de informatie die is vastgelegd met de geluidsopnames vallen onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De uit artikel 12 Wbp voortvloeiende geheimhoudingsplicht is echter niet absoluut. De enkele omstandigheid dat sprake is van een verwerking van persoonsgegevens levert in ieder geval niet onontkoombaar een gewichtige reden op als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het uit de eisen van een behoorlijke rechtsbedeling voortvloeiende belang van [gedaagde 1] c.s. bij afgifte van de geluidsopnames, zwaarder dient te wegen dan het belang dat bij geheimhouding is gediend.
Dat Schiphol c.s. de opnames van de geluidsopnames van de gesprekken met [A] en [B] niet langer in haar bezit heeft doet aan het voorgaande niet af. Als opdrachtgever moet Schiphol c.s. geacht worden de beschikking te hebben over deze opnames, in die zin dat zij in staat zal zijn deze via haar opdrachtnemer ter beschikking te stellen.
De gevorderde afgifte van (een kopie van) de geluidsopnames die ten behoeve van het onderzoek door Hoffmann van de gesprekken met [A] en [B] zijn gemaakt zal daarom worden toegewezen.
Voor toewijzing van de gevorderde afgifte van geluidsopnames van [gedaagde 1] zelf bestaat geen aanleiding. Aannemelijk is dat van het gesprek met hem geen opname is gemaakt, nu hij hiervoor zijn toestemming heeft geweigerd.
2.8.
Gelet op de toewijzing van de gevorderde afgifte van de geluidsopnames zal de vordering tot afgifte van de onder ‘f’ genoemde concept-gespreksverslagen worden afgewezen. Nog afgezien van de omstandigheid dat Schiphol c.s. het bestaan van (niet reeds in het bezit van [gedaagde 1] c.s. zijnde) concept-gespreksverslagen betwist, moet het er voor worden gehouden dat [gedaagde 1] c.s. bij inzage van eventuele concept-verslagen geen belang (meer) heeft indien zij de beschikking krijgt over meergenoemde geluidsopnames.
2.9.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
veroordeelt Schiphol c.s. binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde 1] c.s. te verstrekken (een kopie van) de geluidsopnames die door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. zijn gemaakt van de gesprekken met [A] en [B] , zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel daarvan dat Schiphol c.s. daaraan niet voldoet, met een maximum van € 100.000,00,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 mei 2017 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.