ECLI:NL:RBOVE:2017:2312

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
C/08/182832 / HA ZA 16-77
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Scheiding en deling van een agrarisch familiebedrijf met betrekking tot maatschapsakten en testament

In deze zaak gaat het om de scheiding en deling van een agrarisch familiebedrijf, waarbij de rechtbank Overijssel zich heeft gebogen over de toelaatbaarheid van de bevoordeling van een als bedrijfsopvolger aangewezen zoon in de boedelscheiding ten opzichte van zijn zusters. De eiseressen, die de dochters van de moeder zijn, vorderen betaling van bedragen die zij als hun legitieme porties beschouwen, en stellen dat hun broer [X] onterecht is bevoordeeld bij de verdeling van de nalatenschap van hun vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschapsakten uit 1994 en 2004 zijn gesloten met de intentie om de zoon en schoondochter in de maatschap op te nemen, en dat de vader, gezien zijn leeftijd, de bedrijfsvoering niet langer kon voortzetten. De arbiters hebben geoordeeld dat de beëindiging van de maatschap ten aanzien van de moeder per 1 juli 2011 aanvaardbaar was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van ongeoorloofde bevoordeling van de zoon, en dat de legitieme porties van de zusters niet zijn geschonden. De vorderingen van de zusters zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [X] tot opheffing van beslag en toedeling van de woning aan hem toegewezen, en de vorderingen van de moeder in reconventie afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/182832 / HA ZA 16-77
Vonnis van 31 mei 2017
in de zaak van

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats 1] ,
4.
[D],
wonende te [woonplaats 2] ,
5.
[E],
wonende te [woonplaats 3] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J.H. van Vliet te Wageningen,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.F.A. Rorink te Hardenberg.
Partijen zullen hierna individueel ook worden aangeduid als moeder, respectievelijk met hun eerste voornaam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, tevens conclusie tot
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie en
  • een akte tot rectificatie zijdens [X] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende onbetwiste feiten. Eiseres sub 1 is de moeder van eiseressen 2 tot en met 5 en van [X] . Moeder is gehuwd geweest met [Y] , hierna ook aan te duiden als vader.
2.2.
Vader en moeder zijn in 1990 met elkaar een maatschap aangegaan, in het kader waarvan een melkveebedrijf werd geëxploiteerd aan de [adres 1] te [plaats] . Per
1 januari 1994 zijn [X] en [Z] tot die maatschap toegetreden.
2.3.
Tussen partijen zijn geschillen gerezen met betrekking tot de ontbinding van de maatschap, die heeft bestaan tussen vader, moeder, [X] en diens echtgenote [Z] . In verband met die geschillen is aan moeder door de overige maten de maatschap opgezegd.
2.4.
Op 29 augustus 2011 is tussen enerzijds moeder en anderzijds vader, [X] en [Z] een arbitraal vonnis gewezen, dat nauw verband houdt met de thans in dit geding over en weer ingestelde vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Daarom zal de rechtbank de inhoud van dat arbitrale vonnis in de hierna volgende overwegingen zakelijk samenvatten.
2.5.
Wegens gezondheidsklachten van [X] als gevolg van intensief contact met melkkoeien hebben [X] en [Z] het voornemen opgevat om de melkveehouderij te beëindigen. Zij wilde het melkquotum verleasen. Moeder wenste daaraan, als maat van de maatschap, niet mee te werken. Zij heeft het standpunt ingenomen dat er andere kinderen waren die in aanmerking kwamen voor voortzetting van het melkveebedrijf. Moeder heeft gevorderd om vast te stellen dat voortzetting en verdere uitbreiding van de melkveehouderij de beste bedrijfseconomische beslissing was, en dat de overige maten in de maatschap hieraan hun medewerking dienden te verlenen. Tevens vorderde moeder om te bepalen dat de opzegging van de maatschapsovereenkomst jegens haar nietig was.
2.6.
De maatschapsakten uit 1994 en 2004 waren gericht op de uitoefening van een agrarisch bedrijf, dat blijkens de akten niet een melkveebedrijf behoefde te zijn. Gelet op de allergie van [X] is voor hem het omgaan met volwassen rundvee slechts beperkt mogelijk. Binnen de maatschap was geen sprake meer van een goede samenwerking tussen partijen. Deze situatie, waarin al gedurende meerdere jaren geen overeenstemming te bereiken valt over de (toekomstige) bedrijfsexploitatie, kon niet blijven voortduren.
2.7.
Volgens de arbiters was evident dat de maatschapsakten uit 1994 en 2004 indertijd zijn gesloten met de intentie om zoon respectievelijk schoondochter te laten toetreden tot de maatschap. Voor vader speelde daarbij een rol dat de boerderij afkomstig was van zijn familie en dat hij die wilde overdoen aan zijn zoon en schoondochter, ook omdat vader (geboren in 1924) en moeder (geboren in 1933) een zodanige leeftijd hadden bereikt dat van hen niet langer een actieve rol in de bedrijfsvoering verwacht kon worden. Niet valt in te zien, aldus de arbiters, dat het belang van de dochters zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van zoon en schoondochter, die inmiddels ongeveer 17 respectievelijk 7 jaar in het bedrijf hadden meegewerkt. Het zou niet aangaan om vader te dwingen de bedrijfsvoering in de toekomst met zijn dochters te verrichten.
2.8.
De arbiters hebben kennis genomen van een bedrijfsplan van de GIBO Groep van december 2010 over de omschakeling van het melkveebedrijf naar een jongvee-opfok-bedrijf, waarbij het melkquotum, zolang dat nog bestaat, zou worden verleased. Zij achtten dit bedrijfsplan reëel en voldoende winstgevend om continuering van de bedrijfsvoering te mogen verwachten. Arbiters zagen voldoende toekomstmogelijkheden voor een gezonde bedrijfsvoering zonder melkvee, en zij verwachtten dat [X] en [Z] het bedrijf langdurig wensten voort te zetten.
2.9.
Op grond van het voorgaande hebben arbiters geoordeeld dat de maatschap ten aanzien van moeder per 1 juli 2011 is geëindigd door opzegging op de voet van
artikel 10 lid 1 sub b. van de maatschapsakte 2004. Deze opzegging was naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar, om een einde te maken aan de voorliggende patstelling binnen de maatschap.
2.10.
De arbiters hebben, na de onroerende activa zelf te hebben getaxeerd, het aan moeder toekomende maatschapsaandeel vastgesteld op € 182.916,--. Tegen het arbitrale vonnis heeft geen hoger beroep opengestaan, noch is een vordering tot vernietiging van dit vonnis ingesteld. Het vonnis is uitgevoerd na een daartoe strekkende verlofprocedure bij deze rechtbank.
2.11.
Ook vader is met ingang van juli 2011 uit de maatschap getreden. De maatschap is sindsdien door [X] en [Z] voortgezet.
2.12.
Op 7 januari 2014 is vader overleden. Bij testament van 21 april 2010 had hij [X] benoemd tot zijn enige erfgenaam en tot testamentair executeur. Aan ieder van de eiseressen sub 2, 3, 4 en 5 is als hun legitieme portie een bedrag uitgekeerd van € 39.176,-, overeenkomstig een op verzoek van [X] door mr. M.R.V. Janssen van
Flynth Accountants en Adviseurs opgestelde berekening.
3. De vordering in conventie
3.1.
Eiseressen in conventie vorderen, na eiswijziging, om gedaagde in conventie te veroordelen tot betaling van:
- aan eiseres sub 1 (moeder): € 1.026.450,-,
- aan eiseres sub 2 ( [B] ) € 425.340,50,
- aan eiseres sub 3 ( [C] ) € 425.340,50,
- aan eiseres sub 4 ( [D] ) € 425.340,50, en
- aan eiseres sub 5 ( [E] ) € 420.809,50,
één en ander te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Tevens vordert moeder (na eiswijziging) dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van vader zal vaststellen.
3.3.
Het door moeder gevorderde bedrag is berekend als volgt. Ingevolge artikel 13 van de maatschapsakte van 1 januari 1994 geldt een voorkeursrecht, inhoudende dat:
“Indien vennoot C( [X]
), nadat hij de onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op productiequota heeft overgenomen, wenst over te gaan tot vervreemding van deze goederen of van een deel daarvan, is hij verplicht het betreffende goed eerst te koop aan te bieden aan vennoot A(vader)
en/of vennote B(moeder)
, hierna te noemen: voorkeursgerechtigden (…).”
3.4.
Artikel 14 lid 3 van de akte verstaat onder vervreemding:
“- elke overeenkomst welke als titel van eigendomsoverdracht is te beschouwen,- het vestigen van pachtrechten, persoonlijke gebruiksrechten of beperkte rechten,- onteigening,alsmede alle overige handelingen die tot gevolg hebben dat vennoot C( [X] )
financieel voordeel behaalt indien hij de door hem overgenomen onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op productiequota te gelde maakt of aan de agrarische bedrijfsuitoefening onttrekt.”
3.5.
[X] heeft in strijd met deze bepalingen het melkquotum in de zin van
artikel 14 lid 3 van de akte vervreemd, doordat hij dit aan een derde heeft verhuurd zonder dit eerst aan moeder te hebben aangeboden. Hij heeft daardoor de ingevolge artikel 13 lid 7 van de maatschapsakte jegens moeder een onmiddellijk opvorderbare boete verbeurd van
f 500.000,- (= € 226.890,-).
3.6.
Deze boete dient te worden vermeerderd met een niet voor matiging door de rechter vatbare boete van f 1.000,- (€ 453,78) per dag over het tijdvak tussen
15 november 2011 en 1 mei 2015, zijnde 1.262 dagen x € 453,78 = € 572.670,-.
3.7.
Inmiddels heeft [X] de boerderij te koop gezet zonder deze, overeenkomstig artikel 13 van de maatschapsakte, eerst aan te bieden aan moeder, als gevolg waarvan [X] opnieuw ingevolge artikel 13 lid 7 van de maatschapsakte jegens moeder een onmiddellijk opvorderbare boete heeft verbeurd van f 500.000,- (= € 226.890,).
3.8.
De vorderingen van [B] , [C] , [D] en [E] berusten op de volgende stellingen. Toen [X] met ingang van 1 januari 1994 tot de maatschap toetrad, zijn de onroerende zaken, die vader in volle eigendom had, tegen de boekwaarde in economische eigendom in de maatschap ingebracht. Ook het melkquotum is toen ingebracht.
3.9.
Door deze inbreng is feitelijk het verschil tussen de vrije waarde en de verpachte waarde van de onroerende zaken en tevens nagenoeg de hele waarde van het met het bedrijf samenhangende melkquotum aan [X] geschonken. Het bedrijf was toen een zeer rendabele melkveehouderij. [X] was toen nog maar 20 jaar oud en zat nog op school. Toch zou hij al vanaf 1 augustus een evenredig aandeel in de winst ontvangen. Hiervoor was toen geen enkele zakelijke reden aanwezig.
3.10.
Bij het uittreden van vader en moeder uit de maatschap met ingang van juli 2011 heeft [X] de toen in het bedrijf aanwezige stille reserves, niet, althans niet volledig aan de ouders uitgekeerd. Ook dit leverde een bevoordeling van [X] op. Ook zijn toen percelen cultuurgrond tegen een te lage prijs aan [X] overgedragen. Aan [X] is toen ook overgedragen het persoonlijk bedrijf van vader, hetgeen neerkwam op een schenking van € 183.000,-. Aan [X] is voorts overgedragen het perceel aan de [adres 2] in [plaats] , met een waarde van € 190.000,-.
3.11.
Tussen 1994 en 2004 hebben vader en moeder aan de kinderen schenkingen gedaan. [B] en [C] ontvingen ieder € 87.450,95, [D] kreeg € 23.906,95, [E] € 96.512,25 en [X] € 392.686,-.
3.12.
Het resultaat van de hiervoor opgesomde bevoordelingen van [X] is in feite, dat het hele agrarische bedrijf nagenoeg om niet aan [X] is overgedragen, terwijl aan de andere kinderen in verhouding tot de aanzienlijke bevoordeling van [X] slechts beperkte schenkingen zijn gedaan. De legitieme porties van de zussen in de nalatenschap van vader zijn daardoor aangetast.
3.13.
De vorderingen van [B] , [C] , [D] en [E] strekken tot uitkering van de nog niet door hen ontvangen gedeelten van hun legitieme porties, die zij hebben berekend op respectievelijk € 115.047,-, € 115.047,-, € 119.596,- en € 110.516,-.
3.14.
Daarnaast maken de zusters ieder aanspraak € 80.000,-, zijnde ieders aandeel in de meerwaarde van het melkquotum ad € 400.000,-. Deze aanspraak berust op artikel 14 lid 1 van de maatschapsakte, dat voorschrijft dat indien vennoot C ( [X] ) de onroerende zaken en/of rechten op productiequota van de maatschap heeft overgenomen en deze vervolgens vervreemdt tegen een hogere prijs dan de verkrijgingsprijs, hij verplicht is om de meerwaarde te delen met de andere kinderen, zodat ieder een gelijk deel ontvangt.
3.15.
Bovendien vorderen de zusters ieder € 230.293,- op grond dat, nu de vervreemding van het melkquotum door [X] in strijd was met artikel 14 van de akte zoals hiervoor beschreven, [X] ingevolge artikel 14 lid 10 van de akte jegens de zusters boetes heeft verbeurd van f 500.000,- (€ 226.890,-) alsmede een boete van f 1.000,- (€ 453,78) per dag over een periode van 1530 dagen, zijnde in totaal € 694.284,-. De som van de boetebedragen is (€ 226.890,- + € 694.284,- = ) € 921.172,-, derhalve € 230.293,- voor iedere zuster.
3.16.
Eiseressen vorderen veroordeling van [X] tot betaling van deze bedragen, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[X] heeft de vorderingen in alle onderdelen gemotiveerd betwist.
4.2.
Uit fiscale overwegingen is vader in 1990 met moeder een maatschap aangegaan. Hij was toen 65 jaar, en moeder was 56 jaar oud. Op dat moment was al duidelijk dat [X] zijn ouders op termijn zou opvolgen.
4.3.
Vooruitlopend op die te verwachten bedrijfsoverdracht hebben vader en moeder reeds (een deel van) hun vermogen overgedragen aan hun kinderen. De dochters hebben woonhuizen en/of geld gekregen.
4.4.
De bedrijfsoverdracht moest uiteindelijk worden afgedwongen door middel van een kort geding, gevolgd door een arbitrageprocedure. Ook daarna zijn partijen hierover verdeeld gebleven, onder meer omdat moeder tegen de lang geleden besloten overdracht van het bedrijf aan [X] niet langer onderschreef in verband met de door [X] voorgenomen omzetting van het melkveebedrijf in een opfokbedrijf voor jongvee, zoals is beschreven in het arbitrale vonnis van 29 augustus 2011.
4.5.
Onjuist zijn de stellingen van eiseressen, dat [X] de boerderij te koop heeft gezet om de opbrengst voor zichzelf te gebruiken. Wel heeft hij, als gevolg van het uitzichtloze meningsverschil met de wederpartij, aan eiseressen (tijdig en bij aangetekende brief) kenbaar gemaakt dat hij en zijn echtgenote er inmiddels de voorkeur aan geven om niet langer het bedrijf in [plaats] uit te oefenen maar om dit, met inachtneming van de meerwaardeclausules in de maatschapsakte, te koop aan te bieden en de opbrengst aan te wenden voor de aankoop van een agrarisch bedrijf elders. Geen der eiseressen heeft belangstelling getoond voor het bedrijf. Geen van hen heeft een bod uitgebracht.
4.6.
Op [X] rustte indertijd geen verplichting om het bedrijf aan moeder aan te bieden, sinds de arbiters hadden geoordeeld dat het bedrijf, inclusief ontroerende zaken en productiequota, aan hem moest worden overgedragen. Hij heeft dus geen boetes verbeurd wegens schending van een aanbiedingsverplichting. Het melkquotum is nooit verkocht en kon ook niet meer worden aangeboden sinds de afschaffing daarvan per 1 april 2015.
4.7.
Alle vorderingen tot betaling van boetes liggen voor afwijzing gereed. Subsidiair behoudt [X] zich het recht voor om alsnog een gemotiveerd beroep op matiging te doen. Daarbij behoort mee te wegen, aldus [X] , het oordeel van de arbiters, dat voor de wijziging van de bedrijfsstructuur van een melkveehouderij in een opfokbedrijf voor jongvee goede redenen aanwezig waren en zijn, en dat de arbiters die structuurwijziging als een reëel en voldoende winstgevend plan hebben beoordeeld.
4.8.
Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als verweersters met een beroep op een aan het arbitraal vonnis voorafgegane maatschapsakte alsnog boetes zouden kunnen incasseren. Alle vorderingen, die in wezen neerkomen op een herbeoordeling van het arbitrale vonnis, liggen voor afwijzing gereed.
4.9.
Het zou naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid evenzeer onaanvaardbaar zijn om aan eiseressen aan vorderingsrecht toe te kennen naar aanleiding van een bedrijfsoverdracht die geheel in overeenstemming is geweest met de wil van vader, die eigenaar van het bedrijf was en dit aan zijn zoon als bedrijfssopvolger wilde overdragen.
4.10.
[X] heeft geheel voldaan aan zijn verplichtingen tot uitkering van de legitieme porties. De betaalde bedragen zijn overeenkomstig de berekeningen van Flynth. De andersluidende vorderingen berusten op onjuiste uitgangspunten, met name de stelling van [B] , [C] , [D] en [E] dat hun legitieme porties zijn geschonden doordat de ouders [X] sterk onevenredig hebben bevoordeeld. Voor zover [X] door zijn ouders in vergelijking met zijn zusters financieel is bevoordeeld geschiedde dit overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad binnen de juridische en financiële kaders, die gelden bij een bedrijfsopvolging in een agrarische onderneming.
4.11.
[B] , [C] , [D] en [E] hebben nooit deel uitgemaakt van de maatschap en kunnen zich daarom niet met succes beroepen op enig voorkeursrecht vanwege de maatschapsakte. Hun belangen zijn door moeder ingebracht en verdedigd in de arbitrageprocedure. De arbiters hebben deze dus meegewogen, maar geen aanleiding gezien om aan hen een voorkeursrecht toe te kennen.
4.12.
Ook de gevorderde boete ligt voor afwijzing gereed. De arbiters hebben [X] toegestaan om het melkquotum te verhuren (verleasen). [X] heeft dat vervolgens ook gedaan. [X] heeft het quotum niet verkocht. Hij kan het nu niet meer vervreemden, omdat het per 1 april 2015 is vervallen.

5.De vordering en het verweer in reconventie

5.1.
Bij conclusie van eis in reconventie heeft [X] gevorderd:
a. om moeder te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis al hetgeen te doen wat nuttig en noodzakelijk is teneinde de eigendom van de woning aan de [adres 2] te [plaats] aan [X] toe te scheiden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- ineens en € 250,- voor iedere dag, waarop moeder in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen,
b. om [X] te machtigen om, als moeder niet meewerkt aan verkoop en levering van de woning, te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van moeder,
c. om verweersters in reconventie te gebieden het beslag, dan wel de beslagen op de eigendommen van [X] en/of [Z] op te heffen, op straffe van een door hen hoofdelijk aan [X] te verbeuren dwangsom van € 100.000,- en van € 1.000,- voor iedere dag, waarop zij in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen,
d. om voor recht te verklaren dat verweersters in reconventie onrechtmatig jegens [X] en [Z] hebben gehandeld, en
e. om verweersters in reconventie hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, die [X] en [Z] door dat onrechtmatig handelen hebben geleden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet,
één en ander met veroordeling van verweersters in reconventie in de proceskosten.
5.2.
Bij eiswijziging in zijn conclusie van repliek in reconventie heeft [X] (tevens) gevorderd om een boedelnotaris te benoemen, die voor zover nodig de omvang van de opengevallen nalatenschap van vader beschrijft en de verdeling daarvan voorbereidt.
5.3.
Moeder heeft de eis in reconventie bestreden als volgt. Zij heeft op zichzelf geen bezwaar tegen verdeling van de onverdeelde eigendom van de woning aan de [adres 1] . Zij maakt bezwaar tegen enkele door [X] in dit verband genoemde bedragen, waaronder de volgens [X] op € 10.000,- getaxeerde waarde van haar aandeel in de woning aan de [adres 1] . Tegen deze achtergrond, aldus moeder, heeft zij haar eis in conventie aangevuld met een vordering, dat de rechter de verdeling zal vaststellen.
5.4.
Het gelegde beslag behoort niet te worden opgeheven. Verweersters in reconventie hebben aanzienlijke aanspraken op [X] , terwijl deze bezig was om de boerderij te verkopen. [X] lijdt geen schade als gevolg van dit beslag. [X] heeft ook geen schade geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van verweersters.

6.De beoordeling

in conventie

6.1.
De vorderingen van moeder betreffen door haar gestelde overtredingen door [X] van verschillende bepalingen in de toepasselijke maatschapsakten. Deze vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de rechtbank niet kan constateren dat [X] de gestelde overtredingen heeft gepleegd.
6.2.
Moeder beroept zich op de artikelen 13 en 14 lid 3 van de maatschapsakte van
1 januari 1994. Ingevolge die bepalingen gold een voorkeursrecht, omschreven als volgt:
“Indien vennoot C( [X]
), nadat hij de onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op productiequota heeft overgenomen, wenst over te gaan tot vervreemding van deze goederen of van een deel daarvan, is hij verplicht het betreffende goed eerst te koop aan te bieden aan vennoot A(vader)
en/of vennote B(moeder)
, hierna te noemen: voorkeursgerechtigden (…).”
6.3.
Artikel 14 lid 3 van deze akte definieert ‘vervreemding’ als volgt::
“- elke overeenkomst welke als titel van eigendomsoverdracht is te beschouwen,- het vestigen van pachtrechten, persoonlijke gebruiksrechten of beperkte rechten,- onteigening,alsmede alle overige handelingen die tot gevolg hebben dat vennoot C( [X] )
financieel voordeel behaalt indien hij de door hem overgenomen onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op productiequota te gelde maakt of aan de agrarische bedrijfsuitoefening onttrekt.”
6.4.
[X] heeft volgens moeder in strijd met deze bepalingen het melkquotum vervreemd, doordat hij dit aan een derde heeft verhuurd zonder dit eerst aan moeder te hebben aangeboden. Hij heeft daardoor de ingevolge artikel 13 lid 7 van de maatschapsakte jegens moeder de thans door moeder gevorderde boetes verbeurd.
6.5.
Deze redenering is onjuist. Moeder grijpt daarmee terug op een maatschapsakte, die voorafging aan het arbitrale vonnis van 29 augustus 2011, welk vonnis sindsdien de rechtsverhouding tussen partijen bepaalt. De arbiters hebben daarin op grond van het desbetreffende bedrijfsplan van de GIBO over de omschakeling van het melkveebedrijf naar een jongvee-opfok-bedrijf, waarbij het melkquotum, zolang dat nog zou bestaan, zou worden verleased, geoordeeld dat dit plan reëel en voldoende winstgevend om continuering van de bedrijfsvoering te mogen verwachten.
6.6.
Zij zagen daarom voldoende toekomstmogelijkheden voor een gezonde bedrijfsvoering zonder melkvee, en zij verwachtten dat [X] en [Z] het bedrijf langdurig wensten voort te zetten, ook omdat dit paste in de door hen geschetste toekomstige bedrijfsvoering. Daarom hebben de arbiters vervolgens geoordeeld dat de maatschap ten aanzien van moeder per 1 juli 2011 was geëindigd door opzegging op de voet van artikel 10 lid 1 sub b. van de maatschapsakte 2004.
6.7. Krachtens het arbitrale vonnis van 29 augustus 2011 stond het [X] vrij om het quotum te verhuren, hetgeen hij ook heeft gedaan. De arbiters hebben hiermee een eind gemaakt aan het geschil tussen moeder en [X] over de omschakeling van het bedrijf. Moeder kan dat vonnis van 29 augustus 2011 niet terugdraaien met een beroep op een voorkeursrecht in de maatschapsakte van 1994.
6.8.
Zelfs als het arbitrale vonnis nog zou kunnen worden vernietigd, hetgeen niet het geval is, zou dit niet het door moeder gewenste effect kunnen sorteren, omdat het quotum als gevolg van een wetswijziging sinds 1 april 2015 niet meer bestaat. Daarom kan een eventueel voorkeursrecht op dat indertijd bestaande quotum nu niet meer worden uitgeoefend. Een eventueel voorkeursrecht door die wetswijziging tenietgegaan. Daarom bestaat ook geen aanspraak meer op aan zo’n voorkeursrecht verbonden boetes.
6.9.
De vordering van moeder berust voorts op de stelling, dat [X] de gehele boerderij inmiddels te koop heeft gezet, zonder deze eerst overeenkomstig artikel 13 van de maatschapsakte eerst aan te bieden aan moeder, als gevolg waarvan [X] opnieuw ingevolge artikel 13 lid 7 van de maatschapsakte jegens moeder een onmiddellijk opvorderbare boete heeft verbeurd van f 500.000,- ( = € 226.890,).
6.10.
[X] heeft ontkend dat hij de boerderij te koop heeft gezet om de opbrengst voor zichzelf te gebruiken. Wel heeft hij, als gevolg van het inmiddels uitzichtloze meningsverschil met de wederpartij, aan eiseressen (tijdig en bij aangetekende brief) kenbaar gemaakt dat hij en zijn echtgenote er inmiddels de voorkeur aan geven om niet langer het bedrijf in [plaats] uit te oefenen maar om dit, met inachtneming van de meerwaardeclausules in de maatschapsakte, te koop aan te bieden en de opbrengst aan te wenden voor de aankoop van een vervangend agrarisch bedrijf elders.
6.11.
[X] verbeurt door deze voorgenomen handelwijze geen boete. Allerminst blijkt dat hij van plan is om de opbrengst van de boerderij voor zichzelf te gebruiken. Bij verkoop in het kader van een bedrijfsverplaatsing wil hij de ten gunste van eiseressen in de maatschapsakten opgenomen meerwaardeclausules te respecteren. Meer valt van hem op dit moment niet te vergen, nu geen der eiseressen belangstelling heeft getoond voor het bedrijf en geen van hen een bod heeft uitgebracht.
6.12.
Uit het voorgaande volgt dat de door moeder geëiste boetes moeten worden afgewezen.
6.13.
Naar aanleiding van de reconventionele vordering van [X] betreffende toedeling aan hem, tegen inbreng van de waarde, van het aan moeder toekomende aandeel in de eigendom van de woning aan de [adres 1] heeft moeder haar eis in conventie aangevuld met de vordering, dat de rechtbank deze verdeling zal vaststellen.
6.14.
De rechtbank beoordeelt die eis als volgt. [X] heeft geen bezwaar tegen vaststelling van het door hem in te brengen bedrag gebaseerd op € 10.000,-. Dit bedrag heeft hij gebaseerd op een (onbetwist) in opdracht van verweersters verrichte taxatie.
6.15.
Moeder heeft hier weliswaar tegen ingebracht dat [X] deze taxatiewaarde onjuist toepast, maar zij stelt niet hoe hoog dit bedrag zou moeten luiden. De rechtbank gaat daaraan om die reden voorbij en zal het door [X] gestelde bedrag toepassen.
6.16.
De vorderingen van eiseressen sub 2 tot en met 5 strekken in de kern tot ongedaanmaking van een in casu gerealiseerde scheiding en deling van een agrarisch familiebedrijf op basis van één of meer maatschapsakten en een testament, waarbij een als bedrijfsopvolger aangewezen zoon in die boedelscheiding boven de andere kinderen sterk is bevoordeeld met de bedoeling, dat hij het bedrijf rendabel zal kunnen voortzetten.
6.17.
De toelaatbaarheid van zo’n bevoordeling, waartegenover een benadeling staat van legitimarissen (in dit geval de zusters van hun als opvolger aangewezen broer [X] ) moet worden getoetst aan de over deze materie bestaande jurisprudentie, die [X] in het geding heeft gebracht en in zijn conclusies heeft toegelicht.
6.18.
Voorop staat, dat de arbiters in hun vonnis van 29 augustus 2011 evident hebben geacht dat de maatschapsakten uit 1994 en 2004 indertijd zijn gesloten met de intentie om zoon respectievelijk schoondochter te laten toetreden tot de maatschap. Voor vader speelde daarbij een rol dat de boerderij afkomstig was van zijn familie en dat hij die wilde overdoen aan zijn zoon en schoondochter, ook omdat vader (geboren in 1924) en moeder (geboren in 1933) een zodanige leeftijd hadden bereikt dat van hen niet langer een actieve rol in de bedrijfsvoering verwacht kon worden. Niet valt in te zien, aldus de arbiters, dat het belang van de dochters zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van zoon en schoondochter, die inmiddels ongeveer 17 respectievelijk 7 jaar in het bedrijf hadden meegewerkt.
6.19.
Blijkens de (overgelegde) uitspraken van de Hoge Raad van 13 februari 2004 en van 20 maart 2009, en van de rechtbank Noord-Nederland van 23 oktober 2014, geldt in een geval van agrarische bedrijfsopvolging dat, als het uitdrukkelijk de bedoeling van de vennoten is geweest om het bedrijf te laten voortzetten tegen uitbetaling van een zodanig bedrag, dat die voortgezette exploitatie nog juist lonend is, de waardering van de van het bedrijf deel uitmakende zaken niet zo mag zijn, dat die voortzetting van een nog juist lonend bedrijf onmogelijk wordt gemaakt.
6.20.
Dat betekent dat, zoals ook in dit geval is gebeurd, de beoogde bedrijfsopvolger bedrijfsactiva in handen kan krijgen tegen veel lagere prijzen dan hun waarde in het vrije economisch verkeer. Van schenking is dan toch geen sprake. Immers, als de beoogde bedrijfsopvolger de bedrijfsactiva tegen marktprijzen zou moeten verwerven zou hij het bedrijf niet rendabel kunnen voortzetten en zou de door de vennoten beoogde bedrijfsopvolging niet mogelijk zijn. Een waardering van de zaken die voortzetting van een nog juist lonend bedrijf mogelijk maakt strekt niet tot bevoordeling.
6.21.
Een dergelijk geval is ook in de onderhavige zaak aan de orde. In het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland wordt daarnaast nog de eisen van (1) advisering en begeleiding door agrarische deskundigen en (2) een meerwaardeclausule. Ook in de onderhavige zaak is aan die twee voorwaarden voldaan.
6.22.
Er was daarom geen sprake van ongeoorloofde bevoordeling van [X] als bedrijfsopvolger ten opzichte van zijn zusters. Van schending van de legitieme porties van [B] , [C] , [D] en [E] is dus geen sprake. Daarom zijn ook hun op die stelling gebaseerde vorderingen niet voor toewijzing vatbaar. Eiseressen dienen te worden veroordeeld in de proceskosten in conventie.
in reconventie
6.23.
[X] vordert:
a. om een boedelnotaris te benoemen, die voor zover nodig de omvang van de opengevallen nalatenschap van vader beschrijft en de verdeling daarvan voorbereidt.
b. om moeder te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis al hetgeen te doen wat nuttig en noodzakelijk is teneinde het aandeel van moeder in van de woning aan de [adres 2] te [plaats] aan [X] toe te scheiden, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- ineens en € 250,- voor iedere dag, waarop moeder in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met machtiging van [X] om, als moeder niet meewerkt aan verkoop en levering van de woning, te bepalen dat dit vonnis in de plaats zal treden van de medewerking van moeder,
c. om verweersters in reconventie te gebieden het beslag, dan wel de beslagen op de eigendommen van [X] en/of [Z] op te heffen, op straffe van een door hen hoofdelijk aan [X] te verbeuren dwangsom van € 100.000,- en van € 1.000,- voor iedere dag, waarop zij in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen,
d. om voor recht te verklaren dat verweersters in reconventie onrechtmatig jegens [X] en [Z] hebben gehandeld, en
e. om verweersters in reconventie hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, die [X] en [Z] door dat onrechtmatig handelen hebben geleden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet,
één en ander met veroordeling van verweersters in reconventie in de proceskosten.
6.24.
Ad a. en b.: De nalatenschap van vader is nog niet verdeeld wat betreft de woning aan de [adres 1] . Over toedeling van het aandeel van moeder in de waarde van die woning zal reeds worden beslist op de daartoe strekkende vordering van moeder, zodat deze eis in reconventie geen toewijzing meer behoeft. Er is niet gesteld of gebleken dat behalve de woning nog onverdeelde boedelbestanddelen aanwezig zijn. De rechtbank beslist zelf over toedeling van de woning. Vaststelling van een dwangsom is dus niet nodig, evenmin als de benoeming van een boedelnotaris.
6.25.
Ad c. De rechtbank zal het door verweersters in reconventie ten laste van [X] gelegde conservatoire beslag laten opheffen. Dit beslag is kennelijk gelegd ter verzekering van de vorderingen in conventie. Nu deze worden afgewezen en de ondeugdelijkheid van de gepretendeerde vorderingen vaststaat, heeft [X] recht op en belang bij de opheffing van dat beslag. Gelet op het petitum zal de rechtbank verweersters bevelen deze beslagen op te heffen met inachtneming van hetgeen hierna zal worden bepaald. Voor een verbod nieuwe beslagen te leggen ziet de rechtbank geen aanleiding, te meer niet nu verweersters, zo zij opnieuw beslag willen leggen, daartoe verlof van de voorzieningenrechter behoeven en zij bij het verzoek tot verkrijging van dat verlof gehouden zijn melding te maken van dit vonnis.
6.26.
Ad d. en e.: [X] heeft het door hem gestelde onrechtmatig handelen van verweersters in reconventie jegens hem en [Z] niet of nauwelijks geconcretiseerd. Hij heeft volstaan met de klacht, dat verweersters onrechtmatig hebben gehandeld vanwege hun uitlatingen, de beslaglegging en de handhaving van het beslag, en dat daarnaast sprake is van misbruik van procesrecht, nu sprake is van evidente ongegrondheid, althans aperte onevenredigheid.
6.27.
De rechtbank begrijpt weliswaar dat het onderhavige familieconflict diepe sporen heeft getrokken, maar een omschrijving van concrete feiten, die op zichzelf of in onderling verband als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd, ontbreekt. Ook heeft [X] geen concrete, door onrechtmatig handelen van verweersters veroorzaakte schadefactoren benoemd, op grond waarvan in een schadestaatprocedure een schadebedrag zou kunnen worden vastgesteld. Aldus heeft [X] niet voldaan aan zijn stelplicht. Deze vordering is dus niet, althans onvoldoende onderbouwd en moet daarom worden afgewezen.
6.28.
[X] dient als de in reconventie overwegend in het ongelijk gestelde partij te worden belast met de proceskosten in die instantie.

7.De beslissing

De rechtbank:
in conventie:
7.1.
Scheidt het aandeel van moeder in de eigendom van de woning aan de
[adres 2] te [plaats] toe aan [X] tegen inbreng door [X] van € 10.000,-.
7.2.
Veroordeelt eiseressen in de kosten van de procedure in conventie, aan de zijde van [X] tot deze uitspraak begroot op € 1.548,-- voor verschotten en op € 6.422,-- voor salaris van zijn advocaat (Tarief VIII, twee punten).
7.3.
Verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
7.4.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
7.5.
Gebiedt verweersters de in hun opdracht gelegde beslagen op de eigendommen van eiser op te heffen binnen achtenveertig uur na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,--, door hen hoofdelijk te verbeuren.
7.6.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
7.7.
Veroordeelt [X] in de kosten van de procedure in reconventie, aan de zijde van verweersters in reconventie begroot op nihil voor verschotten en op € 452,-- voor salaris van hun advocaat (Tarief II, 1 punt).
Dit vonnis is gewezen door mrs. Hangelbroek, Verhoeven en Zweers, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017. Bij afwezigheid van de voorzitter is het vonnis getekend door de oudste rechter. [1]

Voetnoten

1.type: