ECLI:NL:RBOVE:2017:211

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
C/08/195217 / KG ZA 16-421
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie door NRC over Stichting LOOP en Academie voor Podologie

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit de Stichting Landelijk Overkoepelend Orgaan voor de Podologie (LOOP), de Academie voor de Podologie B.V. (AvP) en twee natuurlijke personen, rectificatie van een artikel gepubliceerd door NRC Media B.V. op 17 november 2016. Het artikel suggereerde dat LOOP onder controle stond van de Christelijke Gemeente Nederland (CGN) en dat de bestuurders betrokken waren bij financiële malversaties. De eisers stelden dat deze beschuldigingen onterecht waren en dat NRC onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de publicatie niet onrechtmatig was. De rechter benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting van NRC zwaarder woog dan de bescherming van de eer en goede naam van de eisers, gezien het maatschappelijk belang van de berichtgeving. De rechter concludeerde dat de beschuldigingen in het artikel voldoende steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal en dat NRC zich had gehouden aan de beginselen van hoor en wederhoor. De vorderingen van LOOP c.s. werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/195217 / KG ZA 16-421
Vonnis in kort geding van 19 januari 2017
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING LANDELIJK OVERKOEPELEND ORGAAN VOOR DE PODOLOGIE,
gevestigd te Meppel,
verder te noemen LOOP,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACADEMIE VOOR DE PODOLOGIE B.V.,
gevestigd te Meppel,
verder te noemen AvP,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen [eiser 3] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen [eiser 4] ,
eisers,
advocaat mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen NRC,
gedaagde,
advocaten mr. J.P. van den Brink en mr. E.W. Jurjens te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk LOOP c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • 36 producties aan de zijde van LOOP c.s.;
  • de conclusie van antwoord;
  • 38 producties aan de zijde van NRC;
  • de mondelinge behandeling op 22 december 2016;
  • de pleitnota van LOOP c.s.;
  • de pleitnota van NRC.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
LOOP is een beroepsorganisatie voor verschillende paramedische beroepsgroepen, die zich richt op de gezondheid van de voet en houding in relatie tot de voet, ook wel podologie of voetkunde genoemd. Bij LOOP zijn vier verschillende disciplines aangesloten: voetkundig adviseurs, voetkundig sportadviseurs, registerpodologen en podoposturaal therapeuten.
2.2.
LOOP is op 11 februari 1999 opgericht door [eiser 4] en de heer [A] . [A] en [eiser 4] werden hierbij als bestuurder benoemd, waarbij [eiser 4] voorzitter was. In 2015 is [A] als bestuurslid vertrokken en is hij opgevolgd door mevrouw [B] . Onlangs is een interim bestuur aangesteld tot 1 maart 2017. De aangesloten beroepsgroepen worden vertegenwoordigd door de Raad van Aangeslotenen.
2.3.
AvP is een kennisinstelling voor voet en houding. Om lid te kunnen worden van LOOP, geldt voor 3 van de 4 soorten podologen dat een opleiding bij AvP verplicht is.
2.4.
AvP is op 8 februari 2007 opgericht door [eiser 4] . [eiser 4] en [eiser 3] zijn thans beiden 50% aandeelhouder en bestuurder van AvP, waarbij [eiser 3] directeur van AvP is.
2.5.
Het landelijk kwaliteitsregister waar LOOP mee zou gaan werken was KIGZ (Kwaliteitsregister Individuele Gezondheidszorg). KIGZ is in overleg met LOOP en AvP in 2013 opgericht, maar niet van de grond gekomen. Inmiddels werkt LOOP samen met KABIZ (Kwaliteitsregistratie en Accreditatie Beroepsbeoefenaren In de Zorg).
2.6.
[eiser 4] , [eiser 3] en [A] zijn lid van de geloofsgemeenschap Christelijke Gemeente Nederland (verder te noemen CGN), die ook wel wordt aangeduid als de “Noorse broeders”. [eiser 3] is tevens voorzitter van CGN. CGN kent in Nederland ca. 2.000 leden verspreid over 10 gemeenten. [B] is geen lid van CGN. [C] is leider van de Noorse broeders in Nederland. Hij is familie van [eiser 4] .
2.7.
Op 17 november 2016 heeft NRC (Joep Dohmen) het volgende artikel in de krant gepubliceerd en op haar website geplaatst:
2.8.
Na de publicatie hebben diverse media het bericht overgenomen.
2.9.
Op 6 december 2016 hebben LOOP c.s. NRC gesommeerd de door hen gestelde schending van de eer en goede naam van LOOP c.s. te staken en gestaakt te houden door het artikel uit alle NRC internetpagina’s en databases te verwijderen, het artikel te rectificeren en om in de toekomst geen beschuldigingen van gelijke strekking te publiceren die een onvoldoende feitelijke basis hebben. NRC heeft niet (tijdig) op deze sommatiebrief gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
LOOP c.s. vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
I. NRC te bevelen de navolgende rectificatie te plaatsen:
Rectificatie op last van de voorzieningenrechter
Op 17 november 2016 heeft NRC Handelsblad een artikel in de krant en op de website gepubliceerd met de titel: “Podologenclub in handen van de Noorse broeders”. In dit artikel wordt de suggestie gewekt dat de Stichting LOOP onder controle zou staan van geloofsgemeenschap CGN. De bestuurders van LOOP en van de Academie voor Podologie zouden bovendien betrokken zijn bij financiële malversaties en handelen uit eigengewin of ten behoeve van CGN. De voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo heeft geoordeeld dat de publicatie van het artikel onrechtmatig was tegenover LOOP en van de Academie voor Podologie en de in het artikel genoemde bestuurders. Voor deze beschuldigingen bestaat geen feitelijke basis. NRC Handelsblad heeft voorts onvoldoende onderzoek gedaan naar de juistheid van haar berichtgeving.”
n de eerstvolgende zaterdageditie van NRC Handelsblad op dezelfde pagina waarin het betreffende artikel eerder werd gepubliceerd in een kader ter grootte van 8 centimeter breed en 4 centimeter hoog op duidelijk leesbare wijze en in zodanig formaat dat voornoemd vlak volledig is gevuld;
onmiddellijk gedurende een periode van twee weken op de website in het kader rechtsboven op de homepage of, voorzover dat kader geen tekst kan bevatten, in een ander kader bovenaan in het niet-scrolbare gedeelte, in zodanig formaat dat voornoemd vlak volledig is gevuld;
onmiddellijk gedurende een periode van twee weken op de mobiele versie van de website in het tweede kader bovenaan in zodanig formaat dat bij het doorklikken het kader volledig is gevuld;
een en ander in zwarte letters op een witte ondergrond, zonder enig commentaar in welke vorm dan ook en, voorzover op de (mobiele) website een afbeelding moet worden opgenomen, een neutrale stockfoto van een rechtershamer;
II. NRC te bevelen met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis de in de dagvaarding omschreven publicatie van internet, het archief van de krant en/of enig ander (digitaal) medium te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden en NRC te bevelen in de toekomst geen beschuldigingen van gelijke strekking te publiceren die onvoldoende feitelijke basis hebben;
III. NRC te bevelen op het eerste schriftelijke verzoek van LOOP c.s. of hun raadsman anderen die hen in welk medium dan ook in verband brengen met de in de dagvaarding beschreven beschuldiging een kennisgeving te sturen met de in de krant opgenomen rectificatie, met overlegging van afschriften van deze kennisgeving aan de raadsman van LOOP c.s.;
IV. NRC te bevelen met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis Google op deugdelijke wijze te verzoeken om de cache van de zoekmachine van Google met betrekking tot het artikel bedoeld in de dagvaarding te verwijderen en verwijderd te houden alsmede Google te verzoeken links naar het artikel uit haar index te verwijderen, zodat het (oude) artikel niet meer vindbaar zal zijn via de zoekmachine, met overlegging van afschriften van deze verzoeken aan de raadsman van LOOP c.s.;
V. NRC te veroordelen om in geval van overtreding van één of meer van de hiervoor onder I. t/m IV. genoemde bevelen aan LOOP c.s. een onmiddellijk opeisbare dwangsom te betalen van € 15.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 2.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, zulks met een maximum van € 250.000,00;
VI. NRC te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over al deze kosten.
3.2.
LOOP c.s. stellen daartoe -kort gezegd- dat het artikel van 17 november 2016 zeer ernstige beschuldigingen bevat aan het adres van LOOP c.s. Voor deze beschuldigingen ontbreekt de feitelijke basis en is geen deugdelijk onderzoek gedaan door het raadplegen van additionele bronnen. NRC heeft nagelaten hoor en wederhoor op deugdelijke wijze toe te passen bij LOOP c.s. en hun zienswijze afdoende in het artikel te verwerken. De toon van het artikel is suggestief en sensatiebelust. Er is duidelijk naar een resultaat toe geschreven. Daarenboven geldt NRC als een gezaghebbende krant en zullen de beschuldigingen daarom eerder als juist worden aangemerkt door het publiek, dat hiervan kennis neemt. Het handelen van NRC tast de eer en goede naam van LOOP c.s. aan, is discriminerend en schendt de godsdienstvrijheid van [eiser 4] en [eiser 3] . NRC handelt onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. De beperking op de vrijheid van meningsuiting is noodzakelijk in de zin van artikel 10 lid 2 EVRM.
3.3.
NRC voert verweer. Op de stellingen van NRC wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Inhoudelijk gaat het in deze zaak om een botsing van fundamentele rechten. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Het EHRM ziet de vrijheid van meningsuiting als een essentiële bouwsteen voor een democratische samenleving, waarin de pers de vitale rol van publieke waakhond vervult. Uitingen in de pers mogen om die reden in beginsel ook schokkend, verontrustend of beledigend zijn. De wijze waarop de pers te werk gaat bij de vervulling van zijn functie als “public watchdog”, is in beginsel vrij (journalistieke vrijheid).
Tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting van NRC staat in dit geval het recht van LOOP c.s. op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, waaronder begrepen is de bescherming van de eer en goede naam, opdat zij niet te lichtvaardig worden blootgesteld aan onterechte c.q. onjuiste beschuldigingen. Het recht op vrije meningsuiting kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de publicatie een zodanige inbreuk maakt op de eer en goede naam van LOOP c.s., dat die als onrechtmatig kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:162 BW. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat onderzoeksjournalistiek, zoals de onderhavige, niet zelden leidt tot indringende publicaties, getoonzet in soms opgeklopte en wellicht overdreven bewoordingen met de bedoeling om de conclusies die de onderzoeksjournalist trekt te benadrukken en enigszins uit te vergroten. Voor zover de grenzen van het toelaatbare daarbij niet worden overschreden en het lijdend voorwerp van de publicatie voldoende gelegenheid krijgt om weerwoord te geven, voorziet dit soort journalistiek in een maatschappelijke taak en behoefte die niet snel tot onrechtmatigheid zal leiden. Dat de publicatie voor de aangesprokene onaangenaam of zelfs schadelijk kan zijn, is een consequentie die voortvloeit uit de grote ruimte die in een democratische en vrije samenleving als de onze aan de vrijheid van meningsuiting via de pers toekomt.
4.2.
Het antwoord op de vraag welk van voornoemde, in beginsel gelijkwaardige, rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden met inachtneming van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Deze omstandigheden zijn nader uitgewerkt in de rechtspraak. Zo heeft de Hoge Raad in het Gemeenteraadslid-arrest (HR 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221) een aantal omstandigheden opgesomd, te weten:
de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
de ernst -bezien vanuit het algemeen belang- van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
e inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a. t/m c. bedoelde factoren;
de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes bereikt had kunnen worden;
een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.
4.3.
NRC heeft betoogd dat het Gemeenteraadslid-arrest niet langer bepalend zou zijn, maar daarin volgt de voorzieningenrechter NRC niet. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar een vrij recente conclusie van A-G Wissink (HR 16 september 2016, ECLI:NL:PHR:2016, 929), welke conclusie door de HR is gevolgd:
“Welke van deze belangen in een gegeven geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Deze maatstaf is neergelegd in het Gemeenteraadslidarrest en is sindsdien vaste rechtspraak”.
4.4.
De opsomming van de omstandigheden in het Gemeenteraadslid-arrest is niet limitatief. Zowel de rechtspraak van het EHRM als de nationale rechtspraak laten zien dat ook andere omstandigheden gewicht in de schaal kunnen leggen, zoals de aard van het medium, de omvang van het (ontvangende) publiek, het gezag van wie de uitlating afkomstig is, de vraag of het gaat om feitelijke berichtgeving of waardeoordelen en de vraag of is gehandeld in overeenstemming met journalistieke richtlijnen. Bij de afweging van de belangen is het in beginsel aan de rechter overgelaten om de van belang zijnde omstandigheden vast te stellen en te beoordelen welk gewicht daaraan in onderling verband behoort te worden toegekend.
4.5.
De onderhavige gewraakte publicatie betreft het artikel dat is opgenomen in r.o. 2.7. LOOP c.s. hebben in dit verband allereerst gesteld dat de beschuldiging dat zij in handen zijn gevallen van een sektarische geloofsgemeenschap onjuist is. Voor de beschuldiging dat LOOP “in handen” zou zijn van CGN bestaat volgens hen geen enkele feitelijke basis. Het is juist dat [eiser 4] en [eiser 3] lid zijn van CGN, maar uit niets blijkt dat deze geloofsovertuiging enige rol speelt binnen LOOP. De beschuldiging dat CGN een sekte is, is louter speculatief en kent geen enkele feitelijke onderbouwing, aldus LOOP c.s.
4.6.
De voorzieningenrechter laat in het midden of de Noorse broeders al dan niet als een sekte kunnen worden aangemerkt reeds gelet op het feit dat in de wetenschappelijke literatuur geen eenduidige definitie bestaat voor het woord sekte. Volgens wikipedia is een sekte een geloofsgemeenschap met opvattingen en gebruiken die zich onderscheiden van overige geloofsgemeenschappen die behoren tot dezelfde stroming als de sekte en zijn sekten vaak gesticht door een charismatische leider met een nieuwe leer of openbaring. Een nieuwe geloofsgemeenschap zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve snel onder deze neutrale definitie kunnen vallen.
4.7.
Het vorenstaande neemt niet weg dat het woord sekte in de volksmond een negatieve bijklank heeft gekregen. In het gewraakte artikel klemt dit des temeer nu de woorden “sektarische kerk” en “sektarische gemeenschap” in een negatieve context worden gebruikt. Zo wordt de kop
“Podologenclub in handen van de Noorse broeders”gevolgd door de aanhef “
Tussen een sektarische kerk en een brancheorganisatie van voetdeskundigen blijken verborgen banden en geldstromen te bestaan” en luidt de eerste zin van het artikel
“Dat ze in handen zijn gevallen van de sektarische geloofsgemeenschap Noorse broeders, dat beseffen de meeste deelnemers aan het Jaarcongres voor de Podologie vorige week maandag in Nieuwegein, nog niet”. De voorzieningenrechter acht in dit geval dan ook van belang in welke mate deze uitlatingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het destijds daaromtrent beschikbare feitenmateriaal. Bezien moet worden of aannemelijk is geworden dat er daadwerkelijk banden en geldstromen bestaan tussen Loop c.s. en CGN nu dit immers door Loop c.s. wordt weersproken.
4.8.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat -zoals in r.o. 2.2, 2.4 en 2.6 reeds is vermeld- de (voormalig) bestuurders van LOOP en AvP (vooraanstaande) leden van CGN zijn. Dat deze geloofsovertuiging geen enkele rol speelt binnen LOOP, zoals LOOP c.s. hebben betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit het beschikbare feitenmateriaal blijkt dat [eiser 4] over lopende bestuurs- en financiële zaken van LOOP, overleg heeft gevoerd met (leden van) CGN.
Zo heeft [eiser 4] vanuit zijn e-mail adres van LOOP met de Noorse broeders [D] en [C] (destijds de top van Nederlandse tak van de Noorse broeders) overlegd over de bestuurswisseling in 2015 binnen LOOP en de zittingstermijn van de nieuwe bestuurder. Ook heeft [eiser 4] , toen in 2015 bij de podologen van LOOP ophef ontstond over de Noorse broeders, advies gevraagd aan [C] .
4.9.
LOOP c.s. hebben voorts gesteld dat het artikel ten onrechte suggereert dat LOOP en AvP geld zouden wegsluizen naar CGN. LOOP c.s. leiden dit kennelijk onder meer af uit de volgende passage in het gewraakte artikel:
“Vanuit stichting en academie lopen geldstromen naar de kerk. Ze schakelen het kerkelijke uitzendbureau DWN Service in, waarvoor de discipelen en hun kinderen in groten getale gratis werken. Ze komen schoonmaken, beheren de website en houden toezicht bij examens van de podologen. De opbrengst is voor de kerk. En op de loonlijst van de academie stond de perswoordvoerster van de kerk”.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in voornoemde passage niet van wegsluizen van gelden wordt gesproken. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat DWN Service diensten aan LOOP en AvP heeft geleverd. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de mensen die voor DWN Service werken, daarmee CGN ondersteunen. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter niet van belang of DWN Service moet worden gekwalificeerd als een kerkelijk uitzendbureau, zoals NRC heeft betoogd of als een fondswervingsorganisatie waarmee CGN goede doelen steunt, zoals LOOP c.s. hebben betoogd. Het artikel gaat niet in op de mate waarin DWN Service deze diensten aan LOOP en AvP heeft geleverd en of de door DWN Service in rekening gebrachte bedragen al dan niet marktconform zijn. In zoverre schetst het artikel derhalve geen onjuist beeld en vindt deze neutraal geformuleerde passage over DWN Service steun in het beschikbare feitenmateriaal. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat uit het beschikbare feitenmateriaal (onder meer productie 19 aan de zijde van NRC) weliswaar niet kan worden afgeleid dat de diensten die DWN Service voor LOOP en AvP heeft verricht, door kinderen zouden zijn verricht, maar wel in zijn algemeenheid kan worden afgeleid dat de kinderen van de leden van de Noorse broeders werkzaamheden verrichten voor DWN Service.
4.11.
De hiervoor aangehaalde passage meldt eveneens dat de perswoordvoerster van de kerk op de loonlijst van de academie (AvP) stond. Het blijkt om [E] te gaan, die bestuurslid is bij CGN. Uit het beschikbare feitenmateriaal (productie 22 en 23 van NRC) kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat [E] door [eiser 4] in dienst is genomen om werkzaamheden te doen voor KIGZ en Softcare en tijdens deze (betaalde) werkzaamheden, werkzaamheden voor CGN zou verrichten. [C] schrijft hierover in zijn mail d.d. 22 juni 2014:
“e.e.a. is zo geregeld dat [eiser 4] als het ware wat betaalde uren schenkt waarin [E] bovenstaande dingen kan doen”. Daarnaast blijkt uit het beschikbare feitenmateriaal (productie 23 en 35 van NRC) dat AvP in 2015 facturen aan CGN heeft gestuurd met omschrijving “ huur werk- en vergaderruimte’ ter compensatie van de uren die [E] maakte voor CGN.
4.12.
Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat het erop lijkt dat er geldstromen, los van de vraag of deze al dan niet legitiem zijn, bestaan tussen enerzijds LOOP en AvP en anderzijds CGN, al dan niet via DWN Service.
4.13.
Daarnaast stellen LOOP c.s. dat het artikel ten onrechte suggereert dat [eiser 4] en [eiser 3] als bestuurders van LOOP en AvP zichzelf verrijken via heimelijke financiële constructies.
4.14.
De voorzieningenrechter overweegt dat [eiser 4] als bestuurder van LOOP vanzelfsprekend recht kan hebben op een adequate beloning. Dat wordt in het gewraakte artikel ook niet ter discussie gesteld, noch dat er van een heimelijke financiële constructie sprake is. Wel wordt aangehaald dat [eiser 4] zichzelf levenslang van dit inkomen heeft voorzien, doordat hij zichzelf levenslang als bestuurder heeft benoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit laatste voldoende steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal. [eiser 4] is volgens de statuten immers voor onbepaalde tijd als bestuurder bij LOOP benoemd. De in de statuten genoemde gronden voor defungeren impliceren feitelijk grotendeels een levenslange benoeming van [eiser 4] bij LOOP. Voorts blijkt uit het beschikbare feitenmateriaal dat [eiser 4] in zijn eigen correspondentie zelf ook schrijft dat hij voor het leven is benoemd.
4.15.
Volgens LOOP c.s. insinueert het artikel voorts ten onrechte dat [eiser 4] samen met zijn broer hoofdverdachte is in een strafrechtelijk onderzoek naar oplichting bij Rendo. Het artikel vermeldt over [eiser 4] : “
Zijn naam wordt niet voluit genoemd omdat justitie hem verdenkt van valsheid in geschrifte en oplichting. Samen met zijn broer zou hij de regionale netbeheerder Rendo in Meppel voor miljoenen euro’s hebben benadeeld. Daarvan kwam 375.000 euro bij de kerk van de Noorse broeders terecht”.Uit deze passage kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat NRC zou hebben gesuggereerd dat [eiser 4] en zijn broer hoofdverdachten zijn. Er staat enkel dat justitie hen als verdachten heeft aangemerkt en deze uitlating vindt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Dat aan [eiser 4] door het OM een voorstel voor afdoening is aangeboden en dat [eiser 4] dit voorstel heeft afgewezen omdat hij meent onschuldig te zijn, maakt dit niet anders. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het artikel genoemde bedrag van € 375.000,00 een zakelijke lening van Marella B.V. (waarvan [eiser 4] directeur is) aan CGN betreft. Dat NRC in het artikel niet meldt dat het om een lening gaat, staat niet in de weg aan de juistheid van de uitlating dat voornoemd bedrag bij CGN terecht is gekomen. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat ook de wijze waarop NRC over de strafzaak heeft gepubliceerd, steun vond in het feitenmateriaal dat ten tijde van publicatie beschikbaar was.
4.16.
Ook insinueert het artikel volgens LOOP c.s. ten onrechte dat [eiser 4] een bepaald systeem, SoftCare, voor declaraties bij zorgverzekeraars zou willen opleggen aan bij LOOP aangesloten podologen en dat [eiser 4] en CGN hieraan veel geld zouden verdienen. In het artikel staat hierover onder meer het volgende:
“ VCD Healthcare blijkt een “samenwerkingsovereenkomst” met een bedrijf van kerkleider [C] te hebben gesloten. In het contract staat dat [C] zijn “netwerk” zal inzetten “ten behoeve van het vermarkten van SoftCare”. En LOOP zal de podologen verplichten de software te gebruiken. Volgens de overeenkomst krijgt de kerkleider van VCD uiteindelijk een percentage van àlle omzet die via SoftCare gemaakt wordt. De opbrengst loopt in de tonnen, becijfert [C] . Geen podoloog die het weet, maar ook voor [afgekorte naam] moet de kassa gaan rinkelen. De mails onthullen dat de LOOP-voorzitter met [C] de afspraak heeft dat hij mede-eigenaar wordt van het bedrijf van [C] ”.
4.17.
De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat door VCD Healthcare (VCD) in samenwerking met Eureka Business Partners B.V. (EBP), een bedrijf van [C] , nieuwe praktijksoftware, te weten SoftCare, is ontwikkeld. VCD en EBP hebben daartoe medio 2013 een overeenkomst gesloten. Op 11 februari 2015 hebben zij een nieuwe overeenkomst gesloten waarbij de overeenkomst van 11 juli 2013 is beëindigd. Ten aanzien van de rol die EDP in de samenwerking heeft, is in artikel 4 van de nieuwe overeenkomst onder meer het volgende afgesproken (waarbij JHS [C] is):
“4.1 Voor VCD is de rol van JHS binnen EBP in samenhang met het gezamenlijk op de markt brengen van SoftCare van essentieel belang.
[…]
4.5
VCD en EBP en JHS zullen intensief overleg en afstemming hebben over het op de markt brengen van SoftCare. De mogelijkheden die EBP en JHS binnen hun netwerk hebben, zullen door partijen gezamenlijk worden besproken en beoordeeld en waar mogelijk worden ingezet ten behoeve van het vermarkten van SoftCare”.
4.18.
Dat LOOP vervolgens de podologen zou verplichten om SoftCare te gebruiken, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende uit het beschikbare feitenmateriaal. Zo schrijft VCD in een e-mail d.d. 2 februari 2015 (productie 30 aan de zijde van NRC) aan [C] met een voorstel voor een nieuwe overeenkomst onder meer:
“Vanuit EBP heeft JHS belang in Kwaliteitsintituut Individuele GezondheidsZorg (KIGZ) met voor VCD vanuit de SoftCare propositie een belangrijke partner om een bekende autoriteit te zijn met een dwingende oplegging aan klanten voor het gebruik van SoftCare teneinde de doelmatigheid van zorg te kunnen aantonen”.
Overigens was dit ook reeds in artikel 4.7 van voornoemde overeenkomst van 11 juli 2013 met zoveel woorden vastgelegd:
“Na goedkeuring van product […], wordt product aan alle podologen opgeleverd, wat inhoud dat hun huidige CepaMedis omgeving en data wordt omgezet naar dit nieuwe product (…). Per 1 januari 2014 maken alle LOOPers gebruik van het product”.
4.19.
Uit artikel 5.2 van de overeenkomst van 11 februari 2015 blijkt voorts dat VCD aan EBP een procentuele vergoeding betaalt, die gebaseerd is op alle omzet, indien van toepassing inclusief btw, die alle gebruikers conform de gebruikers- en omzetbepaling met gebruikmaking van SoftCare realiseren. De door VCD aan EBP te betalen vergoeding wordt berekend op basis van een staffel. In het geval de vergoeding in de eerste staffel (0 tot 5.000.000 euro omzet) zit, zal alleen over de omzet van de gebruikers die niet vallen onder de overeenkomst tussen VCD en LOOP, de vergoeding naar rato worden berekend. Valt de omzet in een hogere staffel, dan telt de omzet van de gebruikers die vallen onder de overeenkomst tussen VCD en LOOP wel mee en ontvangt EBP een vergoeding die behoorlijk kan oplopen.
4.20.
Voorts blijkt volgens de voorzieningenrechter uit het beschikbare feitenmateriaal dat [eiser 4] vanaf het begin van SoftCare nauw betrokken is geweest bij de afspraken die gemaakt zijn tussen VCD en EBP en dat bij succes van EBP [eiser 4] ook financiële belangen zou krijgen. Zo is in een e-mailwisseling van [C] aan [D] en [eiser 4] d.d. 6 december 2012 (productie 32 aan de zijde van NRC) onder meer het volgende te lezen:
“e. we zijn het eens over toekomstige financiële belangen die bij succes uit de BV voortkomen. Met name dat naast aandeelhouders ook [eiser 4] daar een belangrijke rol in mee speelt qua zeggenschap etc”..
In een vervolgmail schrijft [D] onder meer:
“ [eiser 4] aandeelhouder: in fase 1 komt er nog niet veel geld uit. En dan is LOOP dominant de klant. Dus fase 1 [eiser 4] nog geen aandeelhouder maar bv eind 2013 wel, is een optie”.
[eiser 4] antwoordt hierop:
“Prima”.
4.21.
Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter ook in dit geval dat het erop lijkt dat er financiële banden zouden gaan bestaan tussen enerzijds LOOP en anderzijds, al dan niet indirect via EBP, met CGN. De vraag of deze banden al dan niet heimelijk zijn, acht de voorzieningenrechter hierbij niet van belang, nu uit de bewoordingen van het artikel ook hier niet volgt dat deze heimelijk zouden zijn.
4.22.
Al met al concludeert de voorzieningenrechter tot zover dat het artikel van 17 november 2016 voldoende steun vindt in het op dat moment beschikbare feitenmateriaal. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat de kop van het artikel tot op zekere hoogte weliswaar wat ongenuanceerd is, maar dat deze in samenhang met de inhoud van het artikel moet worden gelezen en een zekere mate van overdrijving inherent mag zijn aan de bewoordingen die in de kop worden gebruikt. Daarvan uitgaande acht de voorzieningenrechter de kop van het artikel niet te negatief of onnodig grievend.
4.23.
Wat voorts bij de belangenafweging gewicht in de schaal legt ten voordele van NRC, is dat NRC naar het oordeel van de voorzieningenrechter aandacht heeft besteed aan een debat dat in de publieke belangstelling staat en dat LOOP, AvP, [eiser 4] en [eiser 3] kunnen worden aangemerkt als publieke figuren. In de dagvaarding schrijven LOOP c.s. zelf:
“De publicatie over deze -mogelijke- misstanden kan een groot maatschappelijk belang hebben, mits zij juist zijn. Er bestaat een maatschappelijk belang bij het aan het licht brengen van financiële malversaties bij bedrijven en organisaties, wangedrag van bestuurders en de invloed van een genootschap op een organisatie zonder medeweten van haar leden”. Voorts blijkt uit het beschikbare feitenmateriaal voldoende dat LOOP c.s. publieke bekendheid genieten. Zo wordt [eiser 4] in de dagvaarding aangeduid als “voornaam grondlegger van de podologie of voetkunde in Nederland” en is hij bestuurder van LOOP en AvP. Daarnaast is [eiser 4] een belangrijke Noorse broeder. [eiser 3] is mede-eigenaar en directeur van AvP en voorzitter van CGN. [eiser 3] publiceert regelmatig artikelen en is een eigen website gestart, waarop hij blogs over [D] , NRC en Joep Dohmen plaatst. Ten slotte kunnen LOOP en AvP gelet op hun eigen doelstelling worden aangemerkt als een maatschappelijke organisatie. Onder deze omstandigheden zijn de grenzen van toelaatbare kritiek naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij LOOP c.s. ruimer.
4.24.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat NRC in de gegeven omstandigheden voldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat geen recht bestaat op het van tevoren kennis nemen van een voorgenomen artikel, om daarop te kunnen reageren. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid mag echter van een onderzoeksjournalist worden verwacht dat hij in het kader van zijn onderzoek bij voorgenomen artikelen, waarbij beschuldigingen worden geuit, de betrokkene in de gelegenheid stelt zijn of haar eigen visie te geven. Uit het beschikbare feitenmateriaal blijkt dat NRC telefonisch en per e-mail contact heeft opgenomen met [eiser 4] en [eiser 3] en dat zij daarbij in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de beschuldigingen. Dat deze reactie vervolgens slechts zeer summier in het artikel is opgenomen, doet hieraan niet af.
Dit klemt temeer nu het artikel, zoals hiervoor is overwogen, in voldoende mate steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal en [eiser 3] ook zelf via een website en twitter diverse malen de publiciteit heeft gezocht en daarbij krachtige woorden richting NRC heeft geuit. Ook heeft NRC onweersproken gesteld dat zij na publicatie nog een interview aan LOOP heeft aangeboden, waarbij zij bereid was het interview voorafgaand aan publicatie aan de geïnterviewden voor te leggen, maar dat LOOP tot op heden van dit aanbod geen gebruik heeft gemaakt.
4.25.
Ook overigens komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat NRC bij de uitwerking van het artikel voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Zo heeft NRC de naam van [eiser 4] als [afgekorte naam] mogen weergeven, omdat hij verdachte is in een strafzaak.
Dat deze wijze van vermelding bedoeld was om [eiser 4] te criminaliseren, zoals LOOP c.s. hebben betoogd, volgt de voorzieningenrechter niet. Uit de transcriptie van delen van het telefoongesprek dat Dohmen met [eiser 4] had op 9 november 2016 (productie 5 aan de zijde van NRC) blijkt dat Dohmen ook aan [eiser 4] heeft medegedeeld dat hij in het artikel zou worden aangeduid als [afgekorte naam] Als [eiser 4] liever zijn volledige achternaam gepubliceerd wilde hebben, dan zou hij hier hiermee moeten instemmen. [eiser 4] wilde daarover nog nadenken en heeft toen het mobiele nummer van Dohmen ontvangen. Vervolgens heeft Dohmen niets gehoord van [eiser 4] , waarop de naam van [eiser 4] conform het NRC stijlboek als [afgekorte naam] in het artikel is weergegeven. Evenmin kan uit de door NRC gebruikte iconen worden afgeleid dat ze gebruikt zijn om LOOP c.s. te criminaliseren. NRC gebruikt deze iconen immers vaker als representatie van een persoon, indien zij geen portretfoto’s wenst te publiceren.
4.26.
De hiervoor onder 4.6 tot en met 4.25 weergegeven omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en indachtig de overige ter toetsing voorliggende elementen, zoals die onder meer zijn samengevat in het Gemeenteraadslid-arrest, leiden tot de voorlopige conclusie dat de gewraakte publicatie van 17 november 2016 niet onrechtmatig is. Voor rectificatie daarvan is daarom geen plaats. Ook de overige vorderingen van LOOP c.s. zullen mitsdien worden afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukt daarbij dat dit vonnis geen oordeel geeft over de vraag of de banden tussen LOOP c.s. en CGN al dan niet zijn toegestaan en of LOOP c.s., al dan niet direct, gelden aan CGN mogen doen toekomen.
4.27.
LOOP c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van NRC worden begroot op € 1.435,00, bestaande uit € 619,00 aan griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat.
4.28.
De door NRC gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt LOOP c.s. hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van NRC tot op heden begroot op € 1.435,00,
5.3.
veroordeelt LOOP c.s. hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de LOOP c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart onderdelen 5.2. en 5.3. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2017.