ECLI:NL:RBOVE:2017:1462

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
08/952243-16
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op motorboot en eigendomsrecht in het kader van strafrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 1 maart 2017 geoordeeld over een klaagschrift van een vrouw (klaagster) die de teruggave van een in beslag genomen motorboot eiste. De motorboot, geregistreerd op naam van klaagster, was in beslag genomen door het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar haar echtgenoot, die als verdachte was aangemerkt. Klaagster stelde dat zij de eigenaar van de boot was, omdat deze met haar geld was gekocht en het registratiebewijs op haar naam stond. Tijdens de zitting werd echter duidelijk dat de boot door haar echtgenoot en een derde partij was aangeschaft en dat er onvoldoende bewijs was dat klaagster daadwerkelijk eigenaar was. De officier van justitie betwistte het eigendomsrecht van klaagster en stelde dat de inbeslagneming rechtmatig was, gezien het strafvorderlijk belang. De raadkamer concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de boot toebehoorde aan de echtgenoot van klaagster en dat het klaagschrift ongegrond moest worden verklaard. De beslissing werd genomen op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de raadkamer het summiere karakter van de beklagprocedure in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952243-16
Klaagschriftnummer: 17/28
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] (Zuid-Afrika),
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen: klaagster.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 10 januari 2017, is op 11 januari 2017 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klaagster door mr. K. Kok, advocaat te Zwolle.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag op een motorboot, type Renken 2500, met registratiebewijsnummer [nummer] .
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over:
  • de onrechtmatigheid van de inbeslagneming
  • het uitblijven van een last tot teruggave
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 1 maart 2017.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, klaagster en haar raadsman gehoord.
Tevens is in de zittingszaal aanwezig de belanghebbende [verdachte] , echtgenoot van klaagster.
De raadkamer heeft kennisgenomen van de op 22 februari 2017 ter griffie ontvangen schriftelijke reactie op het klaagschrift van de officier van justitie, alsmede van door de officier van justitie overgelegde stukken uit het onderzoek Travee, in welk onderzoek de beslaglegging heeft plaatsgevonden en in welk onderzoek de echtgenoot van klaagster als verdachte is aangemerkt.

2.De standpunten van klaagster, de raadsman, en de officier van justitie

Klaagster maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. Ter zitting heeft de raadsman het klaagschrift toegelicht en gesteld dat klaagster eigenaar is van de boot. In de eerdere klaagschriftprocedure op 6 juli 2016 zijn volgens de raadsman door klaagster producties overgelegd, te weten een door de notaris opgemaakte akte, waaruit blijkt dat klaagster en belanghebbende [verdachte] voornoemd, op 29 juli 1999 onder huwelijkse voorwaarden, buiten elke gemeenschap van goederen, zijn getrouwd.
De boot is in 2015 via Marktplaats gekocht en de boot is door haar echtgenoot en de heer
[naam] bij de verkoper opgehaald. De echtgenoot heeft met geld van klaagster de boot betaald en het registratiebewijs staat ook op naam van klaagster. Nu klaagster eigenaar is van de boot, moet de boot aan haar worden teruggegeven. Klaagster heeft belang bij de teruggave van de boot, aangezien de boot sinds de beslaglegging in het water is blijven liggen en niet is onderhouden. Er is bovendien geen duidelijkheid over het verloop van de strafzaak tegen de echtgenoot van klaagster en klaagster wil weer met de boot gaan varen. Eerder op 18 mei 2016 heeft klaagster ook geklaagd over het uitblijven van een last tot teruggave van de onderhavige boot. Het klaagschrift is destijds behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 6 juli 2016. In raadkamer heeft de raadsman van klaagster destijds verklaard dat het klaagschrift, voor zover dat ziet op de inbeslagneming en teruggave van de voormelde boot, wordt ingetrokken. Gevraagd naar de reden om thans opnieuw een klaagschrift met betrekking tot de boot in te dienen, heeft de raadsman geantwoord dat klaagster met het oog op het komende voorjaar weer wil gaan varen met de boot. Het feit dat klaagster niet beschikt over een vaarbewijs doet daaraan niet af nu haar echtgenoot wel over een vaarbewijs beschikt en samen met haar wil gaan varen, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wegens het voortduren van
het strafvorderlijk belang het beslag dient te worden gehandhaafd en dat het klaagschrift derhalve ongegrond moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft het eigendomsrecht van klaagster betwist. Volgens haar is bij de aankoop niet voldaan aan de eisen die artikel 3:84 van het Burgerlijk Wetboek stelt. Zo is niet gebleken van een geldige titel omdat er geen bewijsstuk, bijvoorbeeld een reactie per e-mail op het op Marktplaats gedane aanbod, is dat er een koopovereenkomst tussen verkoper en klaagster tot stand is gekomen en evenmin is gebleken dat er een geldige overdracht van de boot aan klaagster heeft plaatsgevonden. De boot is immers aan de echtgenoot van klaagster geleverd. Het feit dat het registratiebewijs van de boot op naam van klaagster is gesteld, zegt niets over de eigendom, temeer niet nu uit de aanvraag voor een motorbootverzekering blijkt dat de echtgenoot heeft opgegeven ‘enige eigenaar’ te zijn van de boot en in het bezit te zijn van een vaarbewijs. Uit de verklaring van de havenmeester blijkt dat de echtgenoot van klaagster zijn contactpersoon is, dat hij de rekening voor onderhoud aan de boot naar de echtgenoot heeft gestuurd en dat de echtgenoot van klaagster en een persoon die hij kent als [naam] samen alles regelden voor de boot. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat nu geen stukken ter onderbouwing van die stelling zijn overgelegd, niet is gebleken of en zo ja, onder welke huwelijkse voorwaarden klaagster en haar echtgenoot zijn gehuwd.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De raadkamer in de rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, eerste en tweede lid Sv. De rechtbank dient te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsraadkamer zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
De raadkamer stelt in dit verband ook vast dat het procesdossier in deze beklagprocedure slechts uit een beperkt gedeelte van het omvangrijke onderzoekdossier van het zogenoemde Travee-onderzoek bestaat. De raadkamer zal bij de beoordeling van de vraag of al dan niet sprake is geweest van een schijnconstructie als bedoeld in het vierde lid van artikel 94a Sv uit moeten gaan van het procesdossier zoals zij dat in deze beklagprocedure tot haar beschikking heeft.
Feiten en omstandigheden
Na op 3 mei 2016 verkregen machtiging van de rechter-commissaris is op 10 mei 2016 door het openbaar ministerie op grond van artikel 94a Sv beslag gelegd op de hiervoor genoemde boot als verhaalsobject voor een eventueel aan de verdachte [verdachte] op te leggen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Overwegingen
Klaagster stelt dat de inbeslagneming onrechtmatig is omdat zij eigenaar van de boot is. Klaagster wenst daarom de inbeslaggenomen boot terug te krijgen.
De raadkamer overweegt daarover het volgende.
Indien na het op de voet van artikel 94a Sv gelegd conservatoir beslag een derde klaagt dat een inbeslaggenomen voorwerp aan hem/haar toebehoort, dient de rechtbank na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt (vgl. HR 31 maart 1998, NJ 1998, 575, HR 12 juni 2007, LJN BA2565, NJ 2007, 348 en HR 20 december 2016, ECLI:HR:2016:2927). Indien dat het geval is, dient het eigendomsrecht van de klager te worden gerespecteerd, tenzij zich het geval voordoet als bedoeld in artikel 94a Sv, vierde lid Sv, namelijk dat het in beslag genomen voorwerp - kort gezegd - aan een derde te kwader trouw is gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen (vgl. HR 5 juli 2005, LJN AT2970, HR 5 september 2006, NJ 2006, 612). Om dat laatste aan te nemen moet aan alle in artikel 94a Sv, vierde lid genoemde cumulatieve voorwaarden zijn voldaan. Ingeval artikel 94a, vierde lid Sv wordt toegepast, kan het beslag ook op in het vierde lid van artikel 94a Sv bedoelde goederen worden gelegd.
Klaagster heeft gesteld dat zij eigenaar is van de boot, nu zij naar haar zeggen de overeenkomst heeft gesloten, de boot met haar geld is betaald en het registratiebewijs op haar naam is gesteld.
De raadkamer acht dit niet geloofwaardig en niet aannemelijk.
De raadkamer baseert zich daarbij op het volgende.
De boot is door de echtgenoot van klager, [verdachte] , en [naam] betaald en aan hen overgedragen. De boot is vervolgens door hen meegenomen. De echtgenoot van klaagster heeft de aanvraag voor de motorbootverzekering ingediend. Op die aanvraag is aangekruist dat de aanvrager, [verdachte] , de enige eigenaar van de boot is en dat hij in het bezit is van een vaarbewijs. Uit verslagen van tapgesprekken volgt dat [naam] spreekt van de aankoop van een boot met [verdachte] . Door de havenmeester, [havenmeester] , is verklaard dat hij niet beter weet dan dat de boot aan [verdachte] toebehoort en aan een man die [naam] heet. Het zijn die mannen die hij altijd ziet bij de boot en met wie hij contact heeft over de boot en wat daarbij hoort. In opdracht van [naam] heeft hij werkzaamheden verricht en de rekening daarvoor is gestuurd aan [verdachte] omdat hij de contactpersoon is. Van de aankoop van de boot is geen factuur aanwezig. De boot zou contant zijn betaald blijkens een e-mailbericht van de raadsman van klaagster van 6 februari 2017 aan de parketsecretaris Koster.
Op grond hiervan is de raadkamer van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de boot door de echtgenoot van klaagster samen met [naam] is gekocht en hen toebehoort. Het feit dat het registratiebewijs van de boot ten name van klaagster is gesteld, maakt dit alles niet anders. Nu zich in de onderhavige zaak niet het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat een derde, te weten klaagster, als eigenaar van de inbeslaggenomen boot moet worden aangemerkt, kan de vraag naar de toepasselijkheid van art. 94a lid 4 Sv buiten bespreking blijven, nu de raadkamer immers op basis van de in het dossier aanwezige stukken heeft vastgesteld dat niet klaagster maar haar echtgenoot [verdachte] (al dan niet samen met [naam] ) als eigenaar van de boot moet worden aangemerkt (vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2927).
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven en ondertekend door mr. B.W.M. Hendriks, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.