Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
20 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een klaagschrift van een klaagster, geboren in 1970, die zich beklaagde over een conservatoir beslag dat was gelegd op haar bankrekening. Het beslag was gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verband met een verdenking tegen een derde, [A] B.V. De klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat R.P. Snorn, verzocht om (gedeeltelijke) opheffing van het beslag, omdat zij stelde dat het beslag onrechtmatig was gelegd en dat zij belang had bij de opheffing om haar hypotheeklasten te kunnen blijven betalen.
De Rechtbank had het klaagschrift ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet de juiste maatstaven had aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het belang van de klaagster niet opwoog tegen het belang van de Staat, en dat de maatstaven uit eerdere rechtspraak niet waren toegepast.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld op basis van het bestaande klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de rechter bij de beoordeling van klaagschriften in beslagzaken.