3.11.Eiser heeft betoogd dat toepassing van de geldende bepalingen in zijn situatie leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, zodat er op grond van artikel 4, zesde lid en artikel 3, zevende lid van de Regeling aanleiding is af te zien van toepassing. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op zijn persoonlijke situatie. Zo is de verkoop van het huis momenteel niet haalbaar, gezien de hoogte van de hypotheeklasten in relatie tot de lagere WOZ-waarde. Ook heeft eiser een lening bij de Interbank en dient verweerder rekening te houden met de kosten van de auto, die voor de echtgenote van eiser onmisbaar is gelet op haar medische situatie. Verweerder heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van wat is bepaald in artikel 4 van de Regeling . Hierbij kan gedacht worden aan het tijdelijk prioriteit geven aan betalingsregelingen met derden om een dreigende afsluiting van energielevering of ontruiming van de woning te voorkomen. In de situatie van eiser is dit niet aan de orde. De rechtbank merkt bovendien op, dat weliswaar rekening gehouden kan worden met individuele omstandigheden, maar dat de beslagvrije voet enkel tot doel heeft de betrokkene van een bestaansminimum te verzekeren. Een dergelijk budget is ook in de situatie van eiser nog aanwezig.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het besluit ziet op de herziening van de uitkering over de jaren 2009 tot en met 2013 en de terugvordering over deze jaren. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het besluit blijft in stand voor zover het ziet op de herziening en terugvordering van de uitkering over de jaren 2014 en 2015.
5. Het beroep tegen het nadere besluit over de aflossingscapaciteit is gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht aldus vast:
- ten aanzien van het bestreden besluit: voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1);
- ten aanzien van het nadere besluit: voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).