ECLI:NL:RBOVE:2017:1211

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
C/08/188809 / HA ZA 16-306
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J.S. Groeneveld - Koekkoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzage medisch dossier van overleden vader afgewezen wegens geheimhoudingsbelang

In deze zaak vorderde de eiser, de zoon van de overleden heer [A], inzage in het medisch dossier van zijn vader, dat onder de zorg viel van de stichting Lentis. De eiser stelde dat hij deze informatie nodig had om de rechtsgeldigheid van het testament van zijn vader aan te vechten, omdat hij meende dat zijn vader ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was. De rechtbank Overijssel oordeelde dat het belang van geheimhouding, zoals vastgelegd in artikel 7:457 BW, zwaarder woog dan de belangen van de eiser. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende concrete aanwijzingen waren dat de geheimhouding doorbroken moest worden. De eiser had niet aangetoond dat er zwaarwegende belangen waren die de geheimhouding konden rechtvaardigen. Bovendien had de eiser andere mogelijkheden om de wilsbekwaamheid van zijn vader te betwisten, zoals het horen van de notaris die het testament had opgesteld. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/188809 / HA ZA 16-306
Vonnis van 22 februari 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Kauling-Leeftink te Oosterwolde (procederend met toevoeging 5CW3346),
tegen
de stichting
STICHTING LENTIS MAATSCHAPPELIJKE ONDERNEMING,
gevestigd te Zuidlaren,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Gans te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Lentis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is de zoon van de heer [A] , geboren op 13 januari 1934 (hierna: vader). Vader heeft bij testament, verleden voor de notaris op 9 oktober 2006, zijn zoons [eiser] en [B] uitgesloten van iedere verkrijging uit zijn nalatenschap en tot enig erfgenaam, tevens executeur, zijn andere zoon [C] (hierna: de executeur) benoemd.
2.2.
Op 10 november 2006 is vader opgenomen in het verpleeghuis Neerwolde en in december 2006 hebben zijn drie zoons een aanvraag onder bewindstelling ingediend. Op 23 januari 2007 heeft de kantonrechter van de rechtbank Groningen bij beschikking een bewind ingesteld over de goederen van de vader. De executeur is tot bewindvoerder benoemd.
2.3.
Vader overleed op 22 oktober 2007.
2.4.
De arts [D] die vader op 14 december 2006 heeft bezocht in het kader van het verzoek tot onder bewindstelling heeft op 10 juli 2013 per e-mailbericht aan [eiser] het volgende verklaard over de gezondheidstoestand van vader:
“(…) Mijn opdracht was te beoordelen of hij zijn vermogensrechtelijke aangelegenheden volledig zelf kon behartigen. Naar mijn oordeel op die dag was dat niet het geval. Zijn verschijnselen kwamen onder andere overeen met een dementieel syndroom. Ik was daar niet voor een uitputtend onderzoek naar de oorzaak van zijn situatie, dat was mijn opdracht niet. Als antwoord op uw vraag: ik heb de diagnose dementie dus niet als zodanig gesteld.”
2.5.
In een verslag van de verpleeghuisarts van het verpleeghuis Neerwolde staat onder meer vermeld:
“Bovengenoemde patiënt was van 10-11-06 tot 19-04-07 opgenomen in het verpleeghuis Neerwolde.
Reden van opname:
Opname op de afdeling observatie en screening in verband met toenemende achteruitgang en zorg afhankelijkheid bij dementie en depressiviteit. De laatste tijd was patiënt thuis zeer passief, lag veel op bed en was af en toe delirant zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak. De begeleiding werd gedaan door team290 samen met de psychiater [E] .
Voorgeschiedenis:
Bekend, zoals boven gemeld was er sprake van depressiviteit en dementie, matig reagerend op medicatie. Ook waren er visus klachten berustend op tia’s en wisselende buikklachten. (…)”
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 26 februari 2015 verzocht om inzage in het medisch dossier van vader bij psychiater dr. [E] . De geneesheer-directeur van Lentis heeft bij brief (gedateerd op 10 februari 2015) het verzoek afgewezen. Na een brief van de advocaat van [eiser] met het verzoek om een heroverweging, wijst de geneesheer-directeur het verzoek opnieuw af, met de toevoeging:
´(…) De beschikbare informatie uit het dossier van de heer [A] bevat geen informatie over vastgestelde wilsbekwaamheid of wilsonbekwaamheid van hem rond het tijdsbestek van het opmaken van het testament. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – om bij vonnis Lentis te veroordelen:
Primair
I. tot het verstrekken van inzage en/of afgifte van een kopie van het volledige medisch dossier van vader over de periode dat vader onder behandeling stond van de arts(en) en het team van Lentis, alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft na betekening van het te wijzen vonnis;
Subsidiair
II. tot het verstrekken van inzage en/of afgifte van een kopie van het volledige medisch dossier van vader over de periode dat vader onder behandeling stond van de arts(en) en het team van Lentis aan een door [eiser] voor te dragen arts, alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft na betekening van het te wijzen vonnis;
III. in de proceskosten.
3.2.
Lentis voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen ziet op de vraag of Lentis verplicht moet worden om inzage en/of afschrift te verlenen in het medisch dossier van vader en daarmee haar geheimhoudingsplicht te doorbreken. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij de gevraagde informatie nodig heeft om bewijs te kunnen verzamelen en daarmee de rechtsgeldigheid van het testament aan te kunnen vechten. Er bestaan volgens hem voldoende concrete aanwijzingen dat zijn vader ten tijde van het opstellen van het testament niet compos mentis was, zoals de bevindingen in de rapportage van verpleeghuis Neerwolde (r.o. 2.5) en van [D] (r.o. 2.4). Volgens Lentis is geen sprake van een zwaarwegend belang dat het opheffen van het beroepsgeheim kan rechtvaardigen. De belangen die [eiser] heeft aangevoerd zijn niet nader gemotiveerd en zijn onvoldoende om tot een opheffing van het beroepsgeheim te komen. Bovendien heeft Lentis al aan [eiser] medegedeeld dat de informatie uit het medisch dossier geen informatie bevat over vastgestelde wilsbekwaamheid of wilsonbekwaamheid van vader rond het moment van het opmaken van het testament (r.o. 2.6).
4.2.
Op grond van artikel 7:457 BW dient de hulpverlener ervoor zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen informatie over de patiënt, dan wel inzage in of afschrift van (delen van) diens dossier wordt verstrekt zonder toestemming van de patiënt. Dit belang van geheimhouding, dat ook geldt nadat de patiënt is overleden, is van zodanig gewicht dat daarop slechts inbreuk kan worden gemaakt indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang geschaad zou kunnen worden (Hoge Raad 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1201).
4.3.
[eiser] heeft gesteld dat hij in zijn financiële en emotionele belangen is geschaad, maar hij heeft met name zijn financiële belangen (althans dat deze aanmerkelijk zijn) onvoldoende onderbouwd. Bovendien zijn de gestelde (en deels betwiste) financiële en emotionele belangen van [eiser] in de gegeven omstandigheden onvoldoende om op te wegen tegen het belang van de geheimhoudingsplicht van Lentis. Het belang van die geheimhoudingsplicht weegt in het onderhavige geval extra zwaar, nu vader volgens Lentis in 2005, aldus ruim voor het opmaken van het testament en de opname in het verpleeghuis, reeds te kennen heeft gegeven dat hij niet wilde dat zijn medische gegevens zouden worden gedeeld met (onder andere) [eiser] , hetgeen [eiser] onvoldoende heeft betwist. Dat vader op dat moment reeds niet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen heeft [eiser] niet gesteld en is ook niet gebleken. Sterker nog, de geneesheer-directeur van Lentis heeft ter zitting te kennen gegeven dat vader de beslissing om zijn medische gegevens niet met [eiser] te delen destijds voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen vragen over zijn wilsbekwaamheid zijn gerezen.
4.4.
Voorts is van belang dat Lentis heeft aangevoerd – zij het bij gebrek aan wetenschap betwist door [eiser] – dat het medisch dossier van vader geen opheldering zal verschaffen over de wilsbekwaamheid van vader op het moment van het opmaken van het testament. Ook die omstandigheid draagt eraan bij dat het belang van de geheimhoudingsplicht in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van [eiser] .
4.5.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voor [eiser] andere mogelijkheden hebben bestaan om (meer) duidelijkheid te verkrijgen over de wils(on)bekwaamheid van vader ten tijde van het testeren. Zoals Lentis terecht heeft betoogd, was het primair aan de notaris ten overstaan van wie vader zijn testament heeft opgesteld om te beoordelen of er op dat moment sprake was van wilsbekwaamheid van vader. [eiser] had de mogelijkheid om de notaris hierover te (doen) horen. Dit heeft hij – anders dan een gestelde korte afwijzing, waarvan enige nadere onderbouwing ontbreekt – nagelaten.
4.6.
Aan de vraag of er concrete aanwijzingen bestaan dat vader niet in staat was om zijn wil te bepalen ten tijde van het opmaken van het testament, komt de rechtbank gelet op het vorenstaande niet toe.
4.7.
Al met al concludeert de rechtbank dat niet is voldaan aan de vereisten voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht. Bijgevolg zal de rechtbank de primaire en subsidiaire vordering van [eiser] afwijzen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Lentis worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00.
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Lentis tot op heden begroot op € 1.523,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: