ECLI:NL:RBOVE:2017:1210
Rechtbank Overijssel
Vrijspraak van mensenhandel en oplichting van verstandelijk beperkte slachtoffers
Op 20 maart 2017 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man en een 26-jarige vrouw, die verdacht werden van mensenhandel en oplichting. De verdachten zouden twee verstandelijk beperkte vrouwen hebben bewogen tot het afsluiten van mobiele telefoonabonnementen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden verklaard. De rechtbank concludeert dat de gedragingen van de verdachten niet voldoen aan de wettelijke definitie van uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat het afsluiten van een abonnement niet zonder meer kan worden aangemerkt als arbeid of dienst die iemand wordt opgedrongen. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden van de betrokkenen en de aard van de diensten niet voldoende zijn om te spreken van uitbuiting.
Daarnaast heeft de rechtbank ook het subsidiair tenlastegelegde feit van oplichting niet bewezen geacht. De rechtbank stelt vast dat de slachtoffers in de tenlastelegging fungeren als medeplegers, omdat zij zelf de telefoonabonnementen afsloten. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting, aangezien het enkel voorwenden van een bonafide koper niet voldoende is voor een bewezenverklaring van oplichting. De rechtbank spreekt de verdachten vrij van zowel mensenhandel als oplichting.
De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door hun bewindvoerder, hebben schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachten zijn vrijgesproken, zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De rechtbank heeft bepaald dat zij hun vorderingen enkel bij de burgerlijke rechter kunnen indienen.