ECLI:NL:RBOVE:2016:821

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
ak_15_1908
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte proceskostenvergoeding in WOZ-zaak met betrekking tot samenhangende zaken en rechtsbijstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 9 maart 2016, gaat het om een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding in een WOZ-zaak. Eiser, wonende te Luttenberg, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak, die door de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen was vastgesteld op € 417.000,--. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 328.000,-- en werd een schadevergoeding van € 246,50 toegekend. Eiser stelde beroep in tegen deze uitspraak, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie stond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht van samenhang is uitgegaan tussen deze zaak en een andere zaak (Awb 15/1907), waarbij dezelfde gemachtigde betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in beide zaken nagenoeg identiek waren, wat de toekenning van een proceskostenvergoeding rechtvaardigde. De rechtbank heeft het beleid van verweerder, dat in beginsel alle door dezelfde rechtsbijstandsverlener verrichte werkzaamheden met betrekking tot objecten binnen eenzelfde categorie als nagenoeg identiek worden aangemerkt, niet kennelijk onredelijk geacht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij de proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 246,50. De rechtbank oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling in de zin van artikel 8:75 van de Awb. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing is op dezelfde dag verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 15/1908
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te Luttenberg, eiser,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte,verweerder.
15/1908

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Luttenberg vastgesteld bij beschikking van
28 februari 2015. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 417.000,-- per waardepeildatum
1 januari 2014 voor het belastingjaar 2015. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder eiser voor het belastingjaar 2015 een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd van € 526,25.
Bij uitspraak op bezwaar van heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de WOZ-waarde nader vastgesteld op € 328.000,-- en aan eiser een schadevergoeding toegekend van € 246,50.
Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 17 november 2015 ter zitting behandeld. Namens eiser is A. Oosters verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door R.M.E. Vos, M.M. Beltman en I. Achterkamp.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Het geschil

2.1
Het geschil betreft de hoogte van de aan eiser toegekende proceskostenvergoeding.
2.2
Eiser stelt dat geen sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat geen sprake is van gelijktijdige behandeling of werkzaamheden die in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
Verweerder stelt dat wel sprake is van samenhangende zaken als hiervoor bedoeld. In het verweerschrift heeft verweerder gewezen op het door haar gehanteerde beleid met betrekking tot de beoordeling of sprake is van identieke of nagenoeg identieke werkzaamheden door een rechtsbijstandverlener en op de wijze waarop ontvangen bezwaarschriften van eenzelfde rechtsbijstandverlener geclusterd worden behandeld.
Voor een meer uitvoerige weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

3.Beoordeling van het geschil

3.1
Bij Besluit van 27 oktober 2014 (Stb. 2014, 411) is artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) gewijzigd. Dat artikellid luidt met ingang van
1 januari 2015 als volgt:
“Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
Op grond van het overgangsrecht, dat is opgenomen in artikel II van het Besluit, heeft de wijziging onmiddellijke werking. Dat betekent dat zowel de proceskostenvergoeding in beroep als de kostenvergoeding in bezwaar in de zaak van eiser op basis van het gewijzigde artikel 3, tweede lid, van het Bpb moet worden vastgesteld.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 27 oktober 2014 is onder meer opgenomen:
“In de praktijk komt het regelmatig voor dat verschillende zaken met eenzelfde rechtsbijstandverlener tegelijkertijd of volgtijdelijk worden behandeld op een zitting of hoorzitting. Daarbij wordt tijdens die (hoor)zitting in kort tijdsbestek een veelvoud van zaken behandeld die sterk op elkaar lijken. Een strikte toepassing van het Bpb kan dan onredelijk uitwerken. Dergelijke zittingen kunnen zelden worden aangemerkt als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Vaak is niet voldaan aan alle in die bepaling gestelde vereisten, namelijk dat de bezwaren onderscheidenlijk beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn gemaakt onderscheidenlijk ingesteld en dat het nagenoeg identieke besluiten betreft, waartegen op vergelijkbare gronden bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld. De Hoge Raad ziet in belastingzaken niet snel aanleiding om te spreken van nagenoeg identieke zaken, aangezien veelal per zaak afzonderlijk moet worden beoordeeld of aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag zijn opgelegd (zie ook HR 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3090). Immers, bij veel aanslagen zullen de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in niet onbetekenende mate de individuele omstandigheden betreffen.
Om die reden is het wenselijk te komen tot een verruiming van het begrip “samenhangende zaak” in artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Dit wordt bewerkstelligd door schrapping van de vereisten dat het moet gaan om nagenoeg identieke besluiten waartegen op vergelijkbare gronden bezwaar of gemaakt of beroep is ingesteld. Het vereiste dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn ingediend, wil sprake kunnen zijn van samenhangende zaken, is vervangen door het criterium dat de bezwaren of beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig moeten zijn behandeld. Zo is men voor de vraag of sprake is van samenhangende zaken niet afhankelijk van de rechtsbijstandverlener en de vraag of deze de bezwaren of beroepen al dan niet gelijktijdig indient. Leidend wordt de vraag of het bestuursorgaan onderscheidenlijk de bestuursrechter de bezwaren onderscheidenlijk beroepen gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt. Door deze verruiming van het tweede lid zal dus sneller sprake zijn van een samenhangende zaak waardoor het bestuursorgaan en de rechter vaker in situaties dat meerdere zaken gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig worden behandeld, en dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak, voor de kosten de vergoeding voor één zaak (bij minder dan vier zaken) dan wel 1,5 zaak (bij vier of meer zaken) in aanmerking zal nemen. Dit heeft in zaken waarin een rechtsbijstandverlener (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in diverse zaken tot gevolg dat de rechtsbijstandverlener niet langer voor ieder zaak apart een kostenvergoeding ontvangt, waarmee een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor zijn werkzaamheden.”
In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3, tweede lid, van het Bpb is gesteld:
“Het nieuwe tweede lid van artikel 3 van het Bpb strekt ertoe dat de rechter en het bestuursorgaan bezwaren en beroepen waarbij rechtsbijstand is verleend door één of meer personen en die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elke individuele zaak nagenoeg identiek konden zijn en welke (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld, moeten aanmerken als één zaak. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand moeten alsdan worden vastgesteld conform de in onderdeel C2 van de bijlage opgenomen wegingsfactoren voor samenhangende zaken.”
3.2
Naar aanleiding van de wijziging van artikel 3, tweede lid, van het Bpb, heeft verweerder per 1 januari 2015 de Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven Wet waardering onroerende zaken 2015” (hierna: de Beleidsregel) vastgesteld.
Artikel 4 van de Beleidsregel luidt als volgt:
1. Zaken die ingevolge artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt worden beoordeeld op basis van de volgende categorieën van waardebepaling:
a. woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek;
b. niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatie methode;
c. agrarische niet-woningen;
d. niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
2. Voor minder dan 4 zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1 gehanteerd.
3. Voor 4 of meer zaken die op basis van artikel 3, tweede lid Bpb als samenhangend worden aangemerkt, en waarop het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, wordt de wegingsfactor 1,5 gehanteerd.
De toelichting bij de Beleidsregel luidt als volgt (voor zover hier van belang):
In artikel 4 wordt een afwijkende regeling getroffen voor samenhangende zaken. Er wordt aansluiting gezocht bij artikel 3, tweede lid, van het Bpb zoals dit luidt vanaf 1 januari 2015. [..] Leidend is de vraag of het bestuursorgaan de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandelt en de dezelfde rechtsbijstandverlener nagenoeg identieke werkzaamheden kon verrichten in iedere zaak [..]. Dit heeft in zaken waarin een rechtsbijstandverlener (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in diverse zaken tot gevolg dat de rechtsbijstandverlener niet langer voor iedere zaak apart een kostenvergoeding ontvangt, waarmee een onredelijk hoge vergoeding wordt ontvangen voor zijn werkzaamheden.
Voor de toekenning van de factor bij de samenhangende zaken wordt uitgegaan van omstandigheden waarbij wordt beoordeeld of binnen de betreffende categorie identieke of nagenoeg identieke argumenten worden aangevoerd. Als behorend tot één categorie worden respectievelijk aangemerkt: de waardebepaling van woningen op basis van de vergelijkingsmethodiek, de waardebepaling van niet-woningen op basis van de huurwaardekapitalisatie methode, de waardebepaling van agrarische niet-woningen en de waardebepaling van niet-woningen op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
De rechtbank begrijp dit beleid aldus dat in beginsel alle door eenzelfde rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden met betrekking tot objecten binnen eenzelfde categorie als nagenoeg identiek worden aangemerkt, maar dat per geval wordt bezien of dat ook daadwerkelijk zo is. Aldus gelezen acht de rechtbank dit beleid niet kennelijk onredelijk.
3.3
Verweerder stelt dat van samenhang uit kan worden gegaan tussen de nu voorliggende zaak en de zaak met het nummer Awb 15/1907.
Ten aanzien van de voorwaarde dat “door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren door het bestuursorgaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld”, heeft verweerder in het verweerschrift uiteengezet dat en op welke wijze bezwaren van de gemachtigde, die ook in deze procedure als zodanig optreedt, worden verzameld en collectief worden behandeld. De gemachtigde van eiser heeft een en ander niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van de stelling van verweerder op dit punt uit zal gaan.
De stelling van gemachtigde dat “behandeling” uitsluitend ziet op de behandeling op een hoorzitting, volgt de rechtbank niet. De behandeling van een bezwaarschrift kan een hoorzitting omvatten, maar is daartoe niet beperkt.
Ten aanzien van de voorwaarde dat “rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband” is niet in geschil dat de gemachtigde in deze zaak ook als gemachtigde is opgetreden in de zaak met het nummer Awb 15/1907.
Ten aanzien van de voorwaarde dat “de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn” stelt de rechtbank vast dat de gemachtigde in het bezwaarschrift in beide zaken in overwegende mate heeft aangesloten bij, verwezen naar en/of geciteerd uit de door hem in de onderscheidenlijke zaken overlegde taxatierapporten, zodat de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
3.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de proceskostenvergoeding terecht als volgt vastgesteld:
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1/2 punt x 1 x € 244,--)€ 122,--
- opstellen van taxatierapport 2 uur à € 50,-- (incl. btw) € 121,--
- kadastrale kosten € 3,50
Totaal voor deze zaak € 246,50.
3.5
Het beroep in ongegrond.

4.Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
D.K. Bloemers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op: