ECLI:NL:RBOVE:2016:64

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
ak_15_1650
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ongeldigverklaring rijbewijs en oplegging Alcoholslotprogramma

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Enschede en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De zaak betreft een bezwaarschrift dat door de eiser is ingediend tegen een besluit van 7 februari 2013, waarbij zijn rijbewijs ongeldig werd verklaard en hem een Alcoholslotprogramma (ASP) werd opgelegd. Eiser heeft op 18 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard in een besluit van 18 juni 2015. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 november 2015 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door S. Sheikchote. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken bedraagt en dat deze termijn in dit geval is verstreken. Eiser heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de verweerder in de bijlage bij het besluit van 7 februari 2013 situaties heeft beschreven waarin het volgens hem geen zin heeft om bezwaar te maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de keuze om al dan niet bezwaar te maken aan de eiser zelf is en dat de informatie in de bijlage niet onjuist was.

De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar terecht is, omdat eiser ervoor heeft gekozen om geen bezwaar te maken binnen de gestelde termijn. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, met Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1650

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Enschede, eiser,

gemachtigde: mr. C. Ganzeboom,
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard en is hem tevens een Alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd. Eiser heeft hiertegen op 18 maart 2015 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 18 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Sheikchote.

Overwegingen

1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Deze termijn begint te lopen op de dag ná de dag waarop het besluit op de in de Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In dit geval is de termijn begonnen op 8 februari 2013 en geëindigd op 20 maart 2013.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 7 februari 2013 te laat is ingediend. Partijen verschillen van mening over de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Eiser heeft (samengevat) aangevoerd dat verweerder in de bijlage bij het besluit van 7 februari 2013 een aantal situaties heeft beschreven waarin het volgens verweerder geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen. De strekking van deze informatie is dat verweerder nadrukkelijk heeft geprobeerd eiser ervan te weerhouden een bezwaarschrift in te dienen, en deze informatie is uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd geformuleerd. Op grond van deze informatie verkeerde eiser begrijpelijkerwijs in de veronderstelling dat bewaar maken onder geen beding succesvol zou zijn. Eiser kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij pas op 18 maart 2015 bezwaar heeft gemaakt, na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:622). De termijnoverschrijding is dan ook verschoonbaar. Daarnaast heeft eiser gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar in strijd
is met artikel 6 van het EVRM.
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het is een keuze van een belanghebbende om al dan niet rechtsmiddelen in te stellen tegen een besluit. In dit geval gaat het om het maken van bezwaar tegen het besluit waarbij eiser een ASP is opgelegd. In dat besluit is een juiste en volledige rechtsmiddelenclausule opgenomen, waarin is vermeld dat eiser bezwaar kan indienen en bij wie en binnen welke termijn het bezwaar moet worden ingediend. De bijlage met voorbeelden doet daar niet aan af. Daarbij acht de rechtbank van belang dat ook in de bijlage wordt benadrukt dat een belanghebbende het recht heeft bezwaar in te dienen. De bijlage bevat voorbeelden van situaties waarin het volgens verweerder geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen, omdat de hoogste bestuursrechter (de AbRS) zich daarover al heeft uitgelaten. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de bijlage ten tijde van het besluit onjuiste informatie bevatte. Het is aan eiser al dan niet bezwaar te maken en zich zo nodig over de mogelijkheden en kansen te doen of laten informeren. Dat geldt te meer als de betrokkene geen verstand van dergelijke zaken heeft en de belangen groot zijn.
Dat eiser ervoor heeft gekozen om geen bezwaar te maken tegen het primaire besluit komt dan ook voor zijn risico. Het betoog van eiser dat de zinsnede “geen zin” betekent dat geen mogelijkheid of recht bestaat in die situaties bezwaar te maken, volgt de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet. Dat de bij het primaire besluit gevoegde informatie, gelet op de uitspraak van de AbRS van 4 maart 2015 niet langer juist is, is pas achteraf, met voormelde uitspraak, gebleken. Ten tijde van het primaire besluit was geen rechtspraak bekend die reden gaf te twijfelen aan de juistheid van de toen door verweerder verstrekte informatie.
Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2015 geeft evenmin aanleiding voor een andere conclusie, omdat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 september 2014, waarnaar in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam wordt verwezen, net zoals de uitspraak van de AbRS van 4 maart 2015, er ten tijde van het onderhavige primaire besluit nog niet was.
5. Gelet op hetgeen is overwogen, is de rechtbank voorts van oordeel dat tegen het primaire besluit de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open stonden, zodat van een belemmering van de toegang tot de rechter geen sprake is. Dat met de bijlage het maken van bezwaar in de genoemde voorbeeldsituatie wellicht is ontmoedigd, maakt niet dat daarmee sprake is van een onnodige drempel. Het bestreden besluit is dan ook niet in strijd met artikel 6 van het EVRM.
6. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van de AbRS van 4 maart 2015 volgt dat verweerder, hoewel daartoe bevoegd, niet gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van een ASP te heroverwegen. De verstrekkende en nog immer voortdurende gevolgen van het besluit een ASP op te leggen, maken niet dat daarmee de termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar moet worden geacht.
7. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Hetgeen verder door eiser naar voren is gebracht kan hieraan niet afdoen en behoeft derhalve geen verdere bespreking.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.