ECLI:NL:RBOVE:2016:580

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
08/955062-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met bromfietser door automobilist in Enschede

Op 17 februari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een automobilist uit Enschede, die op 19 maart 2015 een aanrijding heeft veroorzaakt met een bromfietser. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto de kruising van de Park Broekheurne en de Broekheurnerrondweg overstak, heeft onvoldoende op de voorrangsweg gelet en verleende geen voorrang aan de bromfietser. Dit leidde tot een aanrijding waarbij zowel de bromfietser als zijn passagier lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, waarbij de officier vrijspraak voor het primair tenlastegelegde heeft gevorderd, maar veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gereden, en sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel een verkeersfout had gemaakt door niet goed op te letten, wat leidde tot de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank legde een geldboete van € 500 op, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955062-15 (P)
Datum vonnis: 17 februari 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 februari 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Agelink van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W.E. Hoezen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 maart 2015 in de gemeente Enschede, primair als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor de bestuurder van een bromfietser genaamd [slachtoffer 1] en zijn passagier genaamd [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel hebben bekomen. Subsidiair komt de verdenking er op neer dat verdachte op genoemde datum in de gemeente Enschede in aanrijding is gekomen met voornoemde bromfietser en zijn passagier waardoor hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht .
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Enschede in de gemeente Enschede als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), gaande in de richting van de kruising van de Park Broekheurne
en de Broekheurnerrondweg, daarmede rijdende over de weg, Park Broekheurne,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, Park Broekheurne
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende:
"Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg",
waren aangebracht en/of
terwijl het zicht voor hem, verdachte naar links op die kruisende weg (de
Broekheurnerrondweg) niet werd belemmerd en/of hij, verdachte in de
gelegenheid was om het voor hem, verdachte van links over die kruisende weg
(de Broekheurnerrondweg) naderende verkeer op grote afstand waar te nemen,
niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of over die
(voorrangs)weg(de Broekheurnerrondweg) verkeer naderde en/of
die kruising is opgereden en/of
geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg, de
Broekheurnerrondweg rijdend, gelet op zijn, verdachte rijrichting, toen dicht
van links genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die kruisende
weg, de Broekheurnerrondweg rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere
motorrijtuig(bromfiets)
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (genaamd
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig
lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt, doordat hij, verdachte geen
voorrang heeft verleend;
atikel 175 lid 3 WVW94.
art 6 Wegenverkeerswet 1994
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Enschede in de gemeente Enschede als
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van
de kruising van de Park Broekheurne en de Broekheurnerrondweg, daarmede heeft
gereden over de weg, Park Broekheurne en
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, Park Broekheurne
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende:
"Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg",
waren aangebracht
die kruising is opgereden en/of
geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg, de
Broekheurnerrondweg rijdend, gelet op zijn, verdachte rijrichting, toen dicht
van links genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets) en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die kruisende
weg, de Broekheurnerrondweg rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere
motorrijtuig(bromfiets),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en wordt veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde tot een geldboete van € 750,--, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair tenlastegelegde misdrijf niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu uit de verkeersongevalsanalyse niet kan worden geconcludeerd dat verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Het subsidiair tenlastegelegde kan echter wel worden bewezen nu verdachte de bromfietser heeft kunnen zien aankomen, maar onvoldoende adequaat daarop heeft gereageerd.
De raadsvrouw van verdachte heeft gesteld dat zij het eens is met de officier van justitie ten aanzien van het primair tenlastegelegde, maar dat verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat verdachte zich aan alle geldende verkeersregels heeft gehouden en daarbij ook goed heeft gekeken of er geen verkeer aankwam. Zij doet dan ook een beroep op afwezig van alle schuld bij verdachte nu hij alles heeft gedaan wat hij moest doen om veilig de kruising op te rijden.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 19 maart 2015 heeft in Enschede een aanrijding plaatsgevonden tussen verdachte als bestuurder van een personenauto en de bromfietser [slachtoffer 1] met zijn passagier
[slachtoffer 2] , ten gevolge waarvan beiden lichamelijk letsel hebben bekomen.
Volgens het proces-verbaal van de VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) reed verdachte als bestuurder van een personenauto vanaf Park Broekheurne te Enschede de Broekheurnerrondweg op, waarbij hij voornemens was linksaf te slaan. Hij verleende op vermeld kruispunt geen voorrang aan de voor hem van links komende bromfiets, terwijl hij wel voorrang had moeten verlenen gelet op de haaientanden die op de weg stonden.
Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding met vermeld letsel.
Uit het proces-verbaal van de verbalisanten van de VOA blijkt dat verdachte vrij zicht naar links heeft gehad gezien de plek waar hij heeft stilgestaan met zijn voertuig. Wel blijkt uit dit proces-verbaal dat verdachte’s zicht op het moment voordat hij tot stilstand kwam en nog kwam aanrijden mogelijk is belemmerd door een forse A-stijl van de personenauto waardoor hij de bromfiets niet dan wel te laat heeft opgemerkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie verklaard dat hij inderdaad voorrang had moeten verlenen.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een verkeersfout die schuld in de zin van artikel 6 dan wel gevaar of hinder als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander lichamelijk letsel heeft bekomen. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Het bestanddeel “schuld” is in dit geval nader omschreven als “roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam”.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of
één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van
artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van
verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt mede in dat een bestuurder zijn voertuig en gedrag aanpast aan de omstandigheden ter plaatse.
De rechtbank gaat er, gelet op de verklaringen van verdachte en de getuige [getuige] , van uit dat verdachte de ter plaatse geldende verkeersregels in acht heeft genomen in die zin dat hij niet plotseling de kruising is opgereden, maar aanvankelijk zijn rijgedrag aan de verkeerssituatie heeft aangepast door te stoppen alvorens de kruising op te rijden. Immers uit de verklaring van de getuige [getuige] blijkt dat verdachte met zijn auto stilstond toen zij met haar fiets achter de auto langs fietste. Verdachte is vervolgens de kruising opgereden en is daarbij in aanrijding gekomen met de bromfietser.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verdachte een zodanige verkeersfout heeft gemaakt dat moet worden gezegd dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden. De rechtbank concludeert daarom dat geen sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
Dat neemt niet weg dat verdachte, indachtig het bepaalde in artikel 80 van het RVV 1990, nog beter had moeten opletten en wel zodanig dat hij alvorens op te trekken zich ervan had moeten vergewissen de verkeerssituatie goed te overzien. Verdachte heeft kennelijk onvoldoende gekeken om zich ervan te verzekeren dat de weg vrij was. Dat zijn zicht op dat moment werd belemmerd door een forse A-stijl acht de rechtbank niet aannemelijk, aangezien verdachte toen vrij zich naar links had door zijn zijruit. Uit de aanrijding zelf blijkt dat verdachte voornoemde verkeersregel heeft overtreden en gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Van enige disculperende omstandigheid is daarbij niet gebleken zodat niet kan worden gezegd dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld. Dat verweer wordt dan ook verworpen.
De gedraging van verdachte leidt tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, te weten overtreding van artikel 5 WVW 1994.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2015 te Enschede in de gemeente Enschede als
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van
de kruising van de Park Broekheurne en de Broekheurnerrondweg, daarmede heeft
gereden over de weg, Park Broekheurne en
terwijl direct voor die kruising op het wegdek van die weg, Park Broekheurne
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990, inhoudende:
"Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg",
waren aangebracht
die kruising is opgereden en
geen voorrang heeft verleend aan een over die kruisende (voorrangs)weg, de
Broekheurnerrondweg, rijdend, gelet op zijn, verdachtes rijrichting toen dicht
van links genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets) en
in aanrijding is gekomen met dat over die kruisende weg, de Broekheurnerrondweg, rijdend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig(bromfiets),
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 5 en 177 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
overtreding van artikel 5 WVW 1994.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte reed op 19 maart 2015 in een auto en heeft bij het oversteken van een kruising onvoldoende op de kruisende voorrangsweg gelet. Hij zag een bromfietser over het hoofd en heeft deze bestuurder zodoende geen voorrang verleend, waardoor een noodlottige aanrijding is ontstaan, als gevolg waarvan de bestuurder en zijn passagier lichamelijk letsel hebben opgelopen.
De gevolgen van dit handelen zijn ingrijpend geweest voor de slachtoffers waarbij met name [slachtoffer 2] een langdurig revalidatieproces heeft ondergaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenwel ook gebleken dat het ongeval een grote impact heeft gehad en nog heeft op verdachte. De rechtbank heeft bij de behandeling van de zaak ter zitting geconstateerd dat hetgeen er is gebeurd verdachte heeft aangegrepen en dat hij het ongeval en de gevolgen daarvan kennelijk nog steeds niet goed een plek heeft kunnen geven.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de toenadering die verdachte direct na het ongeval naar de slachtoffers heeft gezocht en daarna heeft onderhouden en dat ook de schadeclaim op keurige wijze is afgehandeld.
De rechtbank ziet zich voor de moeilijke taak geplaatst een passende straf op te leggen, rekening houdend met de omstandigheden van verdachte en zonder afbreuk te doen aan de gevoelens van de slachtoffers.
In zaken als de onderhavige dient de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf echter niet enkel te letten op de ernst van de gevolgen, maar heeft voornamelijk als uitgangspunt te gelden de ernst van de gemaakte verkeersfout. In deze zaak bestond die verkeersfout er zoals gezegd in dat verdachte bij het oversteken van de voorrangsweg niet goed genoeg heeft opgelet. Sec bezien is dat in dit geval een relatief kleine verkeersfout, die door de rechtbank, wordt aangemerkt als een verkeersovertreding en niet als een misdrijf.
De rechtbank overweegt dat overtredingen als de onderhavige meestal met een geldboete en een al dan niet voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid worden afgedaan.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële Documentatie d.d. 21 september 2015 een blanco strafblad heeft, waaruit de rechtbank afleidt dat verdachte doorgaans op een verantwoorde en oplettende manier aan het verkeer deelneemt.
Al deze omstandigheden in aanmerking nemend acht de rechtbank oplegging van een geldboete van € 500,-- subsidiair 10 dagen hechtenis passend en geboden.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24 en 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
de overtreding:
overtreding van artikel 5 WVW 1994;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot het betalen van een
geldboete ter hoogte van 500 (vijfhonderd) euro,bij niet betaling en geen verhaal te vervangen door tien dagen vervangende hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. B.C Maresch-Evers, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.
Mr. B.C Maresch-Evers, is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL0600-2015136437-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2016 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 19 maart 2015 te Enschede op de kruising Broekheurnerrondweg en Park Broekheurne als bestuurder van een personenauto een ongeluk heb veroorzaakt met een bromfietser.
Ik heb de bromfietser niet zien aankomen.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van 19 maart 2015, voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige] , zakelijk weergegeven:
Op 19 maart 2015 fietste ik op het fietspad dat gelegen is naast de reguliere rijbaan van de Broekheurnerondweg te Enschede. Ik fietste in de richting van de kruising Broekheurnerondweg met de Park Broekheurne. Ik zag voor mij, van rechts, een personenauto naderen. Ik zag dat deze auto de kruising met het fietspad passeerde en gelijk stilstond. De auto stond dus stil op het ophoudstuk van de Park Broekheurne. Ik passeerde de auto aan de achterzijde. Ik hoorde een geluid van een bromfiets en keek achterom. Ik zag dat er een aanrijding plaatsvond. Ik zag dat de auto tegen de bromfiets aanreed.
3.
Een proces-verbaal van verhoor van 23 maart 2015, voor zover inhoudende de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op 19 maart 2015 als bestuurder van een bromfiets betrokken bij een aanrijding. Bij mij achterop zat mijn broer [slachtoffer 2] .
Ik reed ongeveer 50 km per uur. Ik reed geloof ik op de Broekheurnerondweg. Ik naderde een zijstraat van rechts. Ik zag daar een auto stilstaan. Toen ik op ongeveer zeven meter van deze auto was zag ik dat de auto begon te rollen. Ik heb nog geprobeerd een ongeluk te voorkomen door te remmen. Ik zag dat de auto doortrok en daarna ontstond de aanrijding. Ik had geen tijd meer om anders te reageren. Ik zag en voelde dat de auto met de voorzijde tegen onze zijkant aanreed. Wij kwamen daardoor ten val. 5.
Een proces-verbaal van de Dienst VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) van 1 april 2015, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisant [verbalisant] :
Op pagina 4:
Op donderdag, 16 maart 2015 vond er op de voor het openbaar
verkeer openstaande weg, de Broekheurnerrondweg, gelegen binnen de bebouwde kom van
de gemeente Enschede, ter hoogte van Park Broekheurne, een aanrijding plaats tussen een
personenauto en een bromfiets. De bestuurder van de Volvo, reed vanuit Park Broekheurne
de rijbaan van de Broekheurnerrondweg (voorrangsweg) op en verleende daarbij geen
voorrang aan de voor hem van links naderende bestuurder van de bromfiets. Beide voertuigen raakten beschadigd.
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig, merk Volvo, kenteken [kenteken 1]
Voertuig, merk SYM, kenteken [kenteken 2]
Op pagina 7:
Foto 2.
De rechtbank heeft op deze foto waargenomen dat het zicht ter plaatse onbelemmerd en goed is en dat er haaientanden op het wegdek staan.
Op pagina 20:
Door ons werd het volgende vastgesteld;
- De bestuurder van de Volvo heeft geen voorrang verleend aan de bestuurder van de
Sym.
- Uit niets is gebleken dat de Sym de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft
overschreden.