ECLI:NL:RBOVE:2016:576

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
07/651130-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en uitstel van voorwaardelijke beëindiging

Op 16 februari 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging van een betrokkene, geboren in 1970, die momenteel verblijft in de FPC Pompekliniek. De rechtbank heeft de termijn van TBS met dwangverpleging met één jaar verlengd en de beslissing over een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging voor maximaal drie maanden aangehouden. De vordering tot verlenging werd ingediend door het openbaar ministerie op 17 december 2015, en het onderzoek in raadkamer vond plaats op 2 februari 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene in het verleden ter beschikking is gesteld met voorwaarden en dat de termijn van deze terbeschikkingstelling op 24 januari 2016 zou eindigen, tenzij verlengd. De rechtbank heeft overwogen dat de betrokkene in onzekerheid is gebracht over het verloop van zijn TBS-traject, maar dat dit niet rechtvaardigt dat de vordering van het openbaar ministerie wordt afgewezen. De rechtbank heeft de adviezen van de Pompestichting en Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) in overweging genomen, die adviseerden om de maatregel voor één jaar te verlengen en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen. De rechtbank concludeert dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen dat de maatregel van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar wordt verlengd. De rechtbank heeft de beslissing over de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aangehouden om de reclassering de gelegenheid te geven alternatieven te onderzoeken voor het verblijf van de betrokkene in een instelling voor beschermd wonen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Strafraadkamer
Locatie Zwolle
Parketnummer : 07/651130-10
Uitspraak : 16 februari 2016
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in FPC Pompekliniek, Weg door Jonkersbos 55, 6532 CN Nijmegen,
hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank van 24 januari 2012 (onder meer) ter beschikking gesteld met voorwaarden, van welke terbeschikkingstelling de termijn op die datum is ingegaan. Bij beslissing van deze rechtbank van 12 februari 2013 is de dwangverpleging bevolen. De terbeschikkingstelling met dwangverpleging is laatstelijk verlengd bij beschikking van deze rechtbank d.d. 4 maart 2014 en eindigt behoudens nadere voorziening op 24 januari 2016.
Het openbaar ministerie heeft op 17 december 2015 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met twee jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016.
In raadkamer zijn in het openbaar gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Almere,
  • officier van justitie mr. A. Zuil,
  • M.J. Gepken, reclasseringswerker, als deskundige;
  • W.J.P. Geartner, psycholoog, verbonden aan de Pompestichting, als deskundige.
Op 12 januari 2016 is door de Pompestichting rapport en advies uitgebracht omtrent de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Geadviseerd is om deze maatregel voor de duur van één jaar te verlengen en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen. Verder is door Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) op 26 januari 2016 een rapport uitgebracht waarin is geadviseerd betrokkene voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in aanmerking te laten komen.
De officier van justitie heeft in raadkamer de vordering mondeling gewijzigd in een vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar met beëindiging van de dwangverpleging onder de in het rapport van VNN van 26 januari 2016 voorgestelde algemene en bijzondere voorwaarden, met aanvulling van de voorwaarde dat
- betrokkene gedurende de eerste zes maanden - te rekenen vanaf het moment van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging - in de kliniek zal verblijven, dan wel tot het moment waarop hij bij Beschermd Wonen Hoogezand (BWH), dan wel een soortgelijke instelling, terecht zal kunnen.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat betrokkene er niet op mocht vertrouwen dat de TBS-maatregel per 24 januari 2016 zou eindigen, nu het gestelde vertrouwen niet door het openbaar ministerie is opgewekt.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de Tbs met dwangverpleging voor de duur van één jaar te verlengen, zonder de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - onder meer aangevoerd:
De gemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging is in de onderhavige zaak niet verlengbaar. Allereerst heeft de rechtbank in de beschikking van 12 februari 2013 beslist dat de terbeschikkingstelling, en niet de terbeschikkingstelling met dwangverpleging, is gemaximeerd tot een periode van vier jaren. De kliniek, het openbaar ministerie en de reclassering zijn er vervolgens vanuit gegaan dat de TBS-maatregel aldus op 24 januari 2016 zou eindigen. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: MVenJ) heeft daarnaast bij brief van 9 september 2015 aan betrokkene en de kliniek medegedeeld dat van die einddatum werd uitgegaan. Het advies van de kliniek en het beleid was ook op een beëindiging per 24 januari 2016 gericht. Het is voor betrokkene in deze omstandigheden niet voorzienbaar geweest dat zijn TBS niet per genoemde datum zou eindigen. Een verdere verlenging is in dit geval in strijd met artikel 5 EVRM en heeft een willekeurige vrijheidsbeneming tot gevolg. Daarbij kan een gemaximeerde TBS-maatregel, blijkens “Tekst en Commentaar”, slechts eenmaal worden verlengd, waardoor een verlenging in het onderhavige geval niet meer mogelijk is.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek
van Strafrecht (Sr) te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De vordering is op 17 december 2015 en derhalve tijdig ingediend.
Volgens het bepaalde in artikel 38e, lid 1, Sr gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging de vier jaar niet te boven tenzij de maatregel voor - kort samengevat - een geweldsmisdrijf is opgelegd. De rechtbank heeft in de onderhavige zaak bij uitspraak van 12 februari 2013 beslist dat de dwangverpleging moet worden hervat. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de TBS-maatregel in deze zaak een gemaximeerde TBS betreft, zoals bedoeld in artikel 38e Sr. Gelet op het bepaalde in dit artikel en (onder meer) een uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 5 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY2256) is de resterende duur van de TBS-maatregel na hervatting van de dwangverpleging beperkt tot maximaal vier jaar minus de reeds ondergane periode van dwangverpleging. In de onderhavige zaak betekent dit dat de TBS met dwangverpleging (in beginsel) tot 24 januari 2017 kan duren.
Gelet op het hiervoor overwogene stelt de rechtbank vast dat in de beslissing van de rechtbank van 12 februari 2013 waar is opgenomen dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd, gedoeld is op de terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De kliniek is evenwel van een gemaximeerde TBS met als einddatum 24 januari 2016 uitgegaan en heeft zich daarin gesteund gevoeld door een brief van de Dienst Justitiële Inlichtingen (hierna: DJI) van het MVenJ van 9 september 2015 waarin eveneens deze datum als einddatum is genoemd. Daarnaast heeft zowel de reclassering als de kliniek, mede door de informatie in deze brief, het advies en de behandeling/begeleiding gericht op een beëindiging van de maatregel en het starten van een vrijwillig traject. De rechtbank is van oordeel dat door deze gang van zaken betrokkene in onzekerheid is gebracht over het verdere verloop van het TBS-traject en dat in die zin onzorgvuldig jegens hem is gehandeld.
De rechtbank is echter van oordeel dat betrokkene aan de genoemde omstandigheden niet het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de officier van justitie geen vordering tot verlenging in zou dienen. De rechtbank overweegt daartoe dat de DJI, van wie de brief van 9 september 2015 is uitgegaan, een agentschap van het MVenJ is, dat namens de minister van Veiligheid en Justitie zorgt voor de tenuitvoerlegging van straffen en vrijheidsbenemende maatregelen die door de rechter zijn opgelegd. Het DJI is een belangrijke partner van het openbaar ministerie maar maakt daar geen onderdeel van uit. Het openbaar ministerie heeft in het kader van de TBS-maatregel eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden die rechtstreeks uit de wet voortvloeien. De bedoelde brief van de DJI is aldus niet aan te merken als een door het openbaar ministerie - of aan deze toe te rekenen - gedane toezegging. Wat betreft de beslissing van de rechtbank van 12 februari 2016 overweegt de rechtbank dat er op grond van artikel 38e Sr geen onduidelijkheid over kan bestaan dat een gemaximeerde maatregel op een TBS mét dwangverpleging ziet. Nu de dwangverpleging in september 2015 nog geen drie jaren had geduurd, was het evident dat in beginsel nog zeker één jaar dwangverpleging zou resteren. Alles overwegende ziet de rechtbank in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
De rechtbank overweegt op grond van het advies van de kliniek, het rapport van VNN en het verhandelde ter zitting, waaronder de door de deskundigen gegeven toelichting op het advies c.q. rapport als volgt.
Betrokkene is een 45-jarige man die op benedengemiddeld intellectueel niveau functioneert. Er is sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken en daarnaast middelengebruik. Zijn verslavingsgevoeligheid is groot.
Na een moeizaam begin is er sinds het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling binnen de behandeling gaande. Betrokkene is na incidenten sneller in staat zich te herstellen en de samenwerking met het behandelteam is verbeterd. Binnen de huidige behandeling is zichtbaar dat betrokkene meer besef heeft gekregen van zijn gedragspatronen en dat hij zich oprecht inzet om met nieuw gedrag te oefenen. Bij tegenslag of frustratie vervalt betrokkene echter snel in oud gedrag en heeft hij er onvoldoende vertrouwen in dat hij in staat is zaken te veranderen. Deze ambivalentie kleurt het behandelproces en betrokkene moet ondersteund worden in zijn motivatie.
In geval van het huidige begeleid verlof wordt het risico op terugval in crimineel en/of gewelddadig gedrag als laag ingeschat. De delictdynamiek geeft aan dat betrokkene afhankelijk is van externe structuur. Zonder die structuur ontregelt betrokkene snel en vervalt hij in middelengebruik. Dit leidt tot een slechtere impulscontrole en uiteindelijk tot agressie en verwervingsdelicten. Middels het TBS-kader en betrokkenes verblijf in de kliniek worden meerdere risicofactoren onder controle gehouden. In het geval de TBS zou worden beëindigd, zonder de aanwezigheid van een begeleidend kader, wordt het risico op gewelddadig gedrag op lange termijn door de kliniek als hoog ingeschat,
De reclassering en de kliniek zijn van mening dat er voldoende basis is om tot een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging over te gaan. Daarbij is met name meegewogen dat het, gezien de gemaximeerde duur van de TBS met dwangverpleging, wenselijk is dat betrokkene de gelegenheid wordt geboden om te resocialiseren, bij voorkeur binnen een juridisch kader zodat dit proces gemonitord kan worden. Het is daarbij de insteek betrokkene in een begeleide woonvorm te plaatsen. Volgens de reclassering is de woonvoorziening van Beschermd Wonen Hoogezand (BWH) een geschikte plek voor betrokkene. Betrokkene kan binnen BWH op beschermde wijze oefenen met toenemende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid en tevens kan hem psychologische behandeling worden geboden. Betrokkene wordt op deze manier de mogelijkheid geboden in te bedden binnen de geïndiceerde zorg om van daaruit de samenwerking met de professioneel betrokken partijen aan te gaan. Als dit slaagt, kan dit beschermend werken ten aanzien van risicovol gedrag.
Betrokkene is in december 2015 bij BWH voor een intakegesprek geweest met als positief resultaat dat betrokkene daar (in beginsel) terechtkan. Een praktisch probleem wat betreft de uitvoerbaarheid van het voorgestelde traject, is echter dat BWH geen indicatie kan geven over een opnamedatum, ook niet bij benadering. Een overbruggingsplek, in een opvangvoorziening, is volgens de reclassering niet wenselijk. Gelet op de geschetste risico’s dient de continuïteit binnen het traject gewaarborgd te worden. De reclassering is van mening dat een uitplaatsing in het kader van een voorwaardelijke beëindiging enkel plaats kan vinden als de opname binnen BWH aansluitend (vanuit de Pompekliniek) gebeurt. Ter zitting is door de deskundigen naar voren gebracht dat betrokkene, in het geval van een voorwaardelijke beëindiging, voor de maximale duur van zes maanden in de kliniek kan verblijven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen onverkort eisen dat de maatregel van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar wordt verlengd. De omstandigheid dat eerder bij beslissing van 4 maart 2015 een verlenging is uitgesproken doet aan de mogelijkheid tot verlenging niet af. Artikel 38e Sr bepaalt immers niet dat het aantal verlengingen beperkt is, alleen dat de maximumduur van de gemaximeerde TBS met dwangverpleging de vier jaren niet te boven mag gaan. De vraag die thans aan de orde komt is of (reeds) op grond van artikel 509t lid 2 van het Wetboek van Strafvordering een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aan de orde is, nu nog één jaar van de gemaximeerde TBS met dwangverpleging resteert. Artikel 509t lid 2 Sv bepaalt immers dat: “beëindiging van de terbeschikkingstelling niet plaatsvindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijke beëindigd is geweest”. In de wet is dit vraagstuk ten aanzien van de gemaximeerde TBS niet expliciet geregeld en ook de jurisprudentie biedt op dit punt geen uitkomst.
De kamerstukken terzake de bespreking van het “rapport van de Taskforce TBS”, dossiernummer 29452, bieden meer duidelijkheid. Voormalig staatssecretaris F. Teeven antwoordt op vragen van kamerlid J. de Wit over dit punt als volgt:
(..)
Als het gaat om artikel 509t, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, een belangrijke opmerking die de heer De Wit aan het eind van zijn inbreng maakte, moeten we vaststellen dat de voorwaardelijke beëindigingen, contraire beëindigingen bij niet-gemaximeerde tbs, niet meer mogelijk zijn. Dan moet er altijd een voorwaardelijke beëindiging zijn van een jaar. Dat is de wet die per 1 juli jl. in werking is getreden. Als er sprake is van een gemaximeerde tbs is dat natuurlijk niet van invloed als de gemaximeerde tbs een jaar bedraagt, maar het kan nog wel van invloed zijn op een gemaximeerde tbs als er sprake is van een tbs, uitgesproken voor een periode van drie jaar. Dan kun je nog wel te maken krijgen met de voorwaardelijke periode. Dus met name het laatste, de contraire beëindiging, heeft ook altijd de zorg van het kabinet en ook van uw Kamer gehad. Dat weet ik. Dat hebben wij op deze wijze ook geregeld.
De rechtbank neemt op grond van dit kamerstuk aan dat artikel 509t lid 2 Sv ook in het geval van de gemaximeerde TBS met dwangverpleging, van toepassing is. De rechtbank is, mede gezien dit artikel en het advies van de kliniek en de reclassering van oordeel dat een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in beginsel aan de orde moet zijn. De rechtbank acht het wenselijk dat betrokkene de gelegenheid krijgt om binnen een juridische kader te resocialiseren, terwijl hij door de reclassering begeleid en gemonitord wordt.
Hoewel de reclassering in het rapport van 26 januari 2016 algemene- en bijzondere voorwaarden bij een eventuele voorwaardelijke beëindiging heeft geformuleerd, concludeert de rechtbank dat aan de essentiële voorwaarde dat betrokkene binnen BWH wordt geplaatst, zeer waarschijnlijk op korte termijn geen uitvoering kan worden gegeven. Afgezien van de onwenselijkheid dat betrokkene tijdens een resocialisatiefase voor mogelijk een half jaar in de kliniek zal moeten verblijven, is het de vraag of betrokkene na ommekomst van dat half jaar bij BWH terecht zal kunnen. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding de definitieve beslissing ten aanzien van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging op grond van artikel 509t lid 5 Sv voor ten hoogste drie maanden aan te houden opdat de reclassering in de gelegenheid wordt gesteld een of meerdere alternatieven te onderzoeken voor het verblijf bij BWH. Van belang is daarbij dat de plaatsing in een instelling voor beschermd wonen direct op het verblijf in de kliniek aan zal sluiten. De rechtbank bepaalt daarbij dat de reclassering een maatregelrapport zal opmaken, waarin de aan de voorwaardelijke beëindiging te stellen algemene en bijzondere voorwaarden zijn geformuleerd.

BESLISSING

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[betrokkene]voornoemd ter beschikking is gesteld met verpleging van overheidswege, met één jaar.
De rechtbank houdt de beslissing omtrent een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de
verpleging van overheidswege aan voor maximaal drie maanden en stelt de stukken in handen
van de officier van justitie, teneinde door de reclassering een rapport te laten opmaken met het
oog op een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege en
de daarbij te stellen voorwaarden, met dien verstande dat
- de reclassering nader zal onderzoeken of betrokkene -in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging- op korte termijn binnen een soortgelijke instelling als Beschermd Wonen Hoogezand kan verblijven, waarbij het verblijf in deze instelling direct op het verblijf in de kliniek zal aansluiten.
De rechtbank beveelt de oproeping van betrokkene en zijn raadsman tegen het tijdstip
waarop de behandeling op de terechtzitting zal worden hervat
Aldus gegeven door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. F. van der Maden en G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2016.