2.3.Op 30 december 2013 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten met daaraan gehecht de stamrechtovereenkomst met betrekking tot de uitbetaling van de contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Nemen het navolgende in aanmerking:
(…)
b. aan de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ligt ten grondslag dat er sprake is van een verschil van inzicht over de wijze waarop de functie van Werknemer moet worden uitgeoefend. Partijen hebben hier met elkaar over gesproken maar het verschil van inzicht is onoverbrugbaar gebleken. Reden waarom Werkgever heeft besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen;
c. Werknemer valt geen verwijt van de ontstane situatie te maken en tevens is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW;
d. partijen hebben over de wijze waarop en alle voorwaarden waaronder zodanig een beëindiging zal plaatsvinden met elkaar overleg gevoerd;
e. Werknemer is in de gelegenheid geweest juridisch advies in te winnen bij een juridisch adviseur over de beëindiging van zijn dienstverband en heeft dat ook gedaan bij mr. M.J.G.M. Lamers te Utrecht; (…)
Komen het navolgende overeen:
1. Het dienstverband tussen Werkgever en Werknemer zal met wederzijds goedvinden worden beëindigd per 1 januari 2014.
2. Bij het einde van het dienstverband zal Werknemer een bruto vergoeding worden toegekend van eenmaal zijn laatstgenoten TVI zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 van de arbeidsovereenkomst zijnde een bedrag ter hoogte van € 176.331,36,-- bruto. Voorts zal de opzegtermijn van 6 maanden, zijnde 6 bruto maandsalarissen inclusief vakantietoeslag een bedrag van € 88.165,68 bruto bij de TVI worden opgeteld en als één bedrag aan Werknemer worden uitbetaald. Dit betekent dat totaal een bedrag van € 264.497,04 bruto aan werknemer zal worden uitgekeerd. (…)