ECLI:NL:RBOVE:2016:5320

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
4924193 CV EXPL 16-2263
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en terugvordering onverschuldigde betaling onder WNT

In deze zaak vordert de werknemer, die als topfunctionaris onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) valt, betaling van een bedrag dat hij onder protest heeft terugbetaald aan zijn werkgever. De werknemer was in dienst bij de Stichting Saxenburgh Groep (SXB) en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Na een onderzoek door het CIBG naar een mogelijke overtreding van de WNT, heeft de werknemer een deel van de beëindigingsvergoeding terugbetaald, omdat deze volgens het CIBG onverschuldigd was betaald. De werknemer vordert nu alsnog betaling van dit bedrag, maar de kantonrechter wijst de vordering af. De rechter oordeelt dat de vordering van de werknemer niet kan slagen, omdat de overeengekomen vergoeding de wettelijke norm van de WNT overschrijdt. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer en de werkgever een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, maar dat deze in strijd is met de WNT. De kantonrechter concludeert dat de werknemer geen recht heeft op de betaling van het overeengekomen loon over de opzegtermijn, omdat dit in mindering moet worden gebracht op de beëindigingsvergoeding. De vordering van de werknemer wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 4924193 CV EXPL 16-2263
Vonnis van 8 november 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers, advocaat,
tegen
de stichting
STICHTING SAXENBURGH GROEP,
gevestigd en kantoorhoudende te Hardenberg,
gedaagde partij, hierna te noemen SXB,
gemachtigde: H.J.B. Janssen (voorzitter Raad van Bestuur).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juni 2016
- het proces-verbaal van de op 7 september 2016 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 10 februari 1997 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) SXB. Met de op 29 april 2008 gedateerde arbeidsovereenkomst is [eiser] per 1 mei 2008 benoemd tot lid van de Raad van Bestuur van SXB voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 3 Jaarinkomen
Het totaal vast inkomen (TVI), inclusief vakantietoeslag, van de heer [eiser] bedraagt per 1 mei 2008 op jaarbasis € 132.000,= (prijspeil 1 januari 2008). (…)
Artikel 9 Duur en beëindiging
Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan onverminderd de wettelijke regeling inzake beëindiging wegens dringende en/of gewichtige redenen door ieder der partijen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden door de Stichting en 3 maanden voor de heer [eiser] . (…)
Artikel 10 Schadevergoeding
1.Indien deze overeenkomst eindigt op initiatief van de Stichting, dan wel onder omstandigheden of door handelen, dat voor rekening en risico van de Stichting dient te komen, zonder dat dit ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [eiser] zoals bedoeld in onder meer de artikelen 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, zal de heer [eiser] gerechtigd zijn tot een vergoeding.
2.Partijen komen nu reeds voor als dan een schadevergoeding overeen. De vergoeding zal éénmaal het laatstgenoten TVI conform artikel 3 bedragen. (…)
2.2.
Op 3 december 2013 is [eiser] per direct op non-actief gesteld door de voorzitter van de Raad van Toezicht.
2.3.
Op 30 december 2013 is tussen partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten met daaraan gehecht de stamrechtovereenkomst met betrekking tot de uitbetaling van de contractueel overeengekomen beëindigingsvergoeding. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Nemen het navolgende in aanmerking:
(…)
b. aan de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ligt ten grondslag dat er sprake is van een verschil van inzicht over de wijze waarop de functie van Werknemer moet worden uitgeoefend. Partijen hebben hier met elkaar over gesproken maar het verschil van inzicht is onoverbrugbaar gebleken. Reden waarom Werkgever heeft besloten de arbeidsovereenkomst te beëindigen;
c. Werknemer valt geen verwijt van de ontstane situatie te maken en tevens is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW;
d. partijen hebben over de wijze waarop en alle voorwaarden waaronder zodanig een beëindiging zal plaatsvinden met elkaar overleg gevoerd;
e. Werknemer is in de gelegenheid geweest juridisch advies in te winnen bij een juridisch adviseur over de beëindiging van zijn dienstverband en heeft dat ook gedaan bij mr. M.J.G.M. Lamers te Utrecht; (…)
Komen het navolgende overeen:
1. Het dienstverband tussen Werkgever en Werknemer zal met wederzijds goedvinden worden beëindigd per 1 januari 2014.
2. Bij het einde van het dienstverband zal Werknemer een bruto vergoeding worden toegekend van eenmaal zijn laatstgenoten TVI zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 van de arbeidsovereenkomst zijnde een bedrag ter hoogte van € 176.331,36,-- bruto. Voorts zal de opzegtermijn van 6 maanden, zijnde 6 bruto maandsalarissen inclusief vakantietoeslag een bedrag van € 88.165,68 bruto bij de TVI worden opgeteld en als één bedrag aan Werknemer worden uitbetaald. Dit betekent dat totaal een bedrag van € 264.497,04 bruto aan werknemer zal worden uitgekeerd. (…)
2.4.
Partijen hebben uitvoering gegeven aan voormelde vaststellingsovereenkomst en SXB heeft een bedrag van € 264.497,04 bruto aan [eiser] betaald.
2.5.
Naar aanleiding van een anonieme melding over een mogelijke overtreding van de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT) door SXB heeft CIBG een onderzoek ingesteld. In het Besluit aanwijzing toezichthouders WNT / VWS heeft de minister van Volksgezondheid, Sport en Welzijn CIBG aangewezen als WNT-toezichthouder op alle rechtspersonen en instellingen waarvoor de minister van VWS moet worden aangemerkt als de Minister wie het aangaat. SXB is op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen een toegelaten instelling en valt hierdoor binnen het domein van de minister van VWS.
2.6.
Op 12 mei 2015 heeft CIBG het conceptrapport van bevindingen aangeboden aan SXB en de heer [eiser] . SXB, de accountant van SXB en de heer [eiser] hebben daarop een zienswijze ingediend. Tevens heeft er een zienswijzegesprek plaatsgevonden op 16 juli 2015, waarin SXB en de accountant een nadere toelichting hebben gegeven op hun zienswijze.
2.7.
Op 19 oktober 2015 heeft CIBG het definitieve rapport van bevindingen uitgebracht. De conclusie ten aanzien van de aan [eiser] uitgekeerde vergoeding luidt als volgt:
De uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overschrijdt het maximum van
€ 75.000,--. De vergoeding van maximaal één maal het laatstgenoten totaal vast inkomen
(€ 176.331,36 bruto) is in overeenstemming met artikel 10.2 van de arbeidsovereenkomst d.d. 28 april 2008 en valt dus onder het overgangsrecht. De uitbetaling van de opzegtermijn van zes maanden is onverschuldigd uitbetaald, omdat er voor deze periode geen werkzaamheden zijn verricht. De onverschuldigde betaling bedraagt € 88.165,68. De overtreding moet ongedaan gemaakt worden.
2.8.
Op 21 oktober 2015 heeft CIBG aan [eiser] en SXB het definitieve rapport van bevindingen alsmede een vooraankondiging van een last onder dwangsom gestuurd.
[eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt over het rapport van bevindingen en de mogelijke last onder dwangsom kenbaar te maken.
2.9.
Bij brief van 28 oktober 2015 heeft SXB [eiser] gesommeerd het bedrag dat volgens CIBG onverschuldigd was betaald terug te betalen aan SXB. [eiser] heeft een bedrag van € 88.165,68, blijkens het onderliggende betalingsbewijs onder uitdrukkelijk protest, op 18 november 2015 teruggestort.
2.10.
In haar schrijven van 9 december 2015 aan [eiser] concludeert CIBG dat de overtreding van de WNT is beëindigd en dat zij geen reden ziet om over te gaan tot het opleggen van een last onder dwangsom of verder handhavend optreden.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, SXB te veroordelen:
I) tot vergoeding van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 88.165,68 bruto,
II) tot betaling van de buitengerechtelijke kosten volgens rapport BGK Integraal, te weten
€ 5.000,00 exclusief 5% kantoorkosten en 21% btw, althans een zodanig beslissing te nemen als de kantonrechter in goede justitie meent te behoren,
III) tot betaling van de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
3.2.
SXB voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat CIBG als orgaan belast met toezicht op de uitvoering van de WNT in de zorg heeft geconstateerd dat met uitbetaling van de tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding sprake is van een overtreding van de WNT. CIBG heeft om die reden terugvordering gelast van het bedrag dat uitgaat boven de WNT norm. De bestuurlijke handhavingsprocedure heeft gezien de terugbetaling waartoe [eiser] uiteindelijk is overgegaan geen gevolg gekregen in de vorm van een bestuurlijk en beroepbaar besluit. Bij gebreke daarvan staat het beginsel van formele rechtskracht niet in de weg aan een beoordeling van deze zaak door de civiele rechter.
4.2.
Tussen partijen is verder niet in geschil dat [eiser] op grond van de WNT kwalificeert als topfunctionaris en dus in zoverre onder het toepassingsbereik van de WNT valt. De per 1 januari 2014 geldende WNT bepaalt, voor zover hier van belang, in artikel 1.6 lid 2:
Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.
in artikel 1.6 lid 3:
Een beding in strijd met artikel 2.10, derde lid, (…), is nietig. Bezoldigingen die zijn betaald over een periode dat de topfunctionaris zijn opgedragen taken niet meer vervult, zijn onverschuldigd betaald.
en in artikel 2.10:
1.Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen te behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000. (…)
3.Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt.
Sub i van artikel 1.1 van de WNT bevat de definitie van “uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband” en luidt:
Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift.
Het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 7.3 WNT bepaalt in lid 6, voor zover hier van belang:
Een beding in afwijking van artikel 2.10, eerste lid, (…), is toegestaan, indien het beding is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling, voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage.
Gefixeerde schadevergoeding
4.3.
De vordering van [eiser] jegens SXB is allereerst gegrond op de gefixeerde schadevergoeding. Daartoe stelt [eiser] dat ingevolge artikel 7:677 BW, zoals dat voor de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015 gold, sprake was van een onregelmatige opzegging door SXB omdat [eiser] met onmiddellijke ingang met afwezigheid van een dringende reden is ontslagen zonder inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn. Gezien deze onregelmatige opzegging is SXB schadeplichtig op grond van artikel 7:644 lid 2 BW. De WNT is in dat kader niet van toepassing, aldus [eiser] .
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. Er is naar het oordeel van de kantonrechter derhalve geen sprake van een onregelmatige
opzeggingin de zin van artikel 7:677 BW. De vergoeding die partijen in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen hangt samen met de beëindiging van het dienstverband. Daarmee valt de vergoeding onder de definitie van artikel 1 lid 1 sub i van de WNT en is zij dientengevolge onderworpen aan de limitering van de WNT. Dat volgens partijen, en naar de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst zelf, in die vergoeding een schadevergoeding van zes bruto maandsalarissen is verdisconteerd wegens onregelmatige opzegging brengt hierin geen verandering. Deze schadevergoeding vloeit niet (rechtstreeks) voort uit de wet en/of een rechterlijke uitspraak en valt zodoende niet onder een of andere uitzonderingsgrond van de WNT.
Rechtsgeldigheid vaststellingsovereenkomst
4.5.
Onder verwijzing naar het vonnis van de kantonrechter te Zutphen van
19 november 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:7684) legt [eiser] voorts aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat een vaststelling, ook als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, geldig moet worden geacht. Deze regel lijdt alleen uitzondering indien partijen de bedoeling hebben gehad om tegen de strekking van de wet in te gaan en daarvan is hier geen sprake.
4.6.
De kantonrechter overweegt dat de afspraak van partijen om SXB een betaling te laten doen die het maximumbedrag van de WNT overschrijdt nietig is, ongeacht wat de bedoeling van partijen bij het maken van die afspraak ook is geweest. De maximering van de vergoeding in de WNT is een verankering van het maatschappelijk breed gedragen gevoel dat in de (semi-)publieke sector in beginsel geen plaats is voor hoge ontslagvergoedingen die betaald worden uit publieke middelen. De wetgever heeft duidelijk aangegeven dat er geen mogelijkheden en gronden moeten zijn voor afwijking van de gestelde maxima (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2010-2011, 32600, nr. 3, p. 6). Uit het systeem van de wet volgt dat alleen uitzonderingen bij wet of bij rechterlijke uitspraak zijn toegestaan. Artikel 1 lid 6 WNT beperkt de vergoeding van rechtswege voorts tot het door de WNT toegestane bedrag en bepaalt dat het meerdere als onverschuldigd betaald moet worden aangemerkt. Met doel en strekking van de WNT valt naar het oordeel van de kantonrechter aldus niet te verenigen dat een afspraak waarmee onbewust in strijd met de WNT zou zijn gehandeld wel toelaatbaar zou moeten zijn.
Non-activiteitsregeling
4.7.
[eiser] betoogt tenslotte nog dat indien het overeengekomen loon over de opzegtermijn onder de WNT valt, in jurisprudentie steun kan worden gevonden voor de opvatting dat geen aanleiding bestaat om dit loon met toepassing van artikel 1.6 lid 3 en/of artikel 2.10 lid 3 WNT in mindering te brengen op de toegekende beëindigingsvergoeding. [eiser] wijst in dit verband op het vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van
13 juni 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:3672) en het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:8418).
4.8.
In de door [eiser] aangehaalde zaak van de kantonrechter te Amsterdam is verzocht om op de voet van artikel 96 Rv geschillen te beslissen over een door partijen te treffen beëindigingsregeling, meer in het bijzonder over de vraag of bepaalde componenten van die regeling passen binnen de wettelijke normering zoals bedoeld in de WNT. In dat geval betrof het een werknemer waarvan de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn beëindigd zou worden en die gedurende de opzegtermijn tot het einde van het dienstverband op non-actief zou worden gesteld. In de onderhavige zaak zijn partijen echter reeds een beëindigingsregeling overeengekomen, waarbij het dienstverband met wederzijds goedvinden met onmiddellijke ingang per 1 januari 2014 is beëindigd tegen betaling van een uitkering van totaal € 264.497,04 bruto ineens. Van bezoldiging over de periode waarin de werknemer vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, is dus geen sprake. Ook de Rotterdamse zaak is niet vergelijkbaar met de situatie van [eiser] , aangezien in die zaak een ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter aan de orde was met bepaling van een ontslagvergoeding en eveneens een non-actiefstelling gold met behoud van salaris tot aan het einde van het dienstverband. Nu de door [eiser] genoemde jurisprudentie betrekking heeft op andere situaties dan het onderhavige geval, ziet de kantonrechter daarin geen grond om te bepalen dat het overeengekomen loon over de opzegtermijn niet in mindering mag worden gebracht op de toegekende beëindigingsvergoeding.
4.9.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] geen aanspraak kan maken op betaling van het overeengekomen loon over de opzegtermijn. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SXB worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van SXB tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.