ECLI:NL:RBAMS:2016:3672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
4875576 CV VERZ 16-7715
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de transitievergoeding en de Wet Normering Topinkomens in het kader van beëindiging van het dienstverband van een topfunctionaris

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2016 uitspraak gedaan over de vraag of de transitievergoeding onder de werking van de Wet Normering Topinkomens (WNT) valt en of deze kan cumuleren met andere vergoedingen bij beëindiging van het dienstverband. De werknemer, geboren op 6 april 1958, was sinds 1 december 2003 als algemeen directeur in dienst bij een vereniging, die per 1 januari 2014 is opgegaan in een andere werkgever. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen zijn ontslag en de schorsing door de Raad van Toezicht (RvT) van de werkgever. De RvT heeft de werknemer met onmiddellijke ingang ontslagen en een beëindigingsvergoeding van € 75.000,- bruto aangeboden, naast vergoedingen voor outplacement en advieskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de transitievergoeding, die voortvloeit uit artikel 7:673 BW, niet onder de WNT valt, maar dat de cumulatie met andere vergoedingen niet is toegestaan indien dit het wettelijk maximum overschrijdt. De rechter heeft geoordeeld dat de periode van schorsing van de werknemer onder de werking van de WNT valt, maar dat het loon in deze periode niet in mindering mag worden gebracht op de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de vragen van partijen beantwoord en de vergoedingen voor rechtsbijstand, outplacement en advieskosten niet aangemerkt als uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband, mits deze tijdens het dienstverband boven de maximale bezoldiging zijn toegestaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht - team kanton
zaaknummer: 4875576 CV VERZ 16-7715
vonnis van: 13 juni 2016
fno.: 245

vonnis van de kantonrechterop het gezamenlijk verzoek ex artikel 96 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:

[werknemer]

wonende te [woonplaats]
nader te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. A. van der Kolk
en

[werkgever]

gevestigd te [plaats]
nader te noemen: [werkgever]
gemachtigde: mr. R.G. Prakke

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- het verzoekschrift van [werknemer] van 22 februari 2016 met producties
- het verweerschrift van [werkgever] van 17 maart 2016 met producties
Partijen hebben de kantonrechter schriftelijk meegedeeld af te zien van een tweede schriftelijke termijn en van een mondelinge behandeling. Daarop is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1.
[werknemer] , geboren op 6 april 1958, is op 1 december 2003 als algemeen directeur bij de vereniging [naam 1] in dienst getreden. De [naam 1] en de vereniging [naam 2] zijn per 1 januari 2014 opgegaan in [werkgever] .
1.2.
Per 1 januari 2014 heeft [werknemer] met [werkgever] een nieuwe overeenkomst gesloten, waarbij is bepaald dat [werknemer] als voorzitter van de (statutaire) directie van [werkgever] in dienst treedt. Voorts stelt de arbeidsovereenkomst dat de Raad van Toezicht van [werkgever] (verder: de RvT) [werknemer] als bestuurder van [werkgever] heeft benoemd.
1.3.
Artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst bepaalt:
Ingeval de Arbeidsovereenkomst eindigt door opzegging van Werkgever zal Werknemer gerechtigd zijn tot een - afhankelijk van de omstandigheden rond en ten tijde van de beëindiging van de Arbeidsovereenkomst in redelijkheid vast te stellen - beëindigingsvergoeding.
1.4.
De arbeidsovereenkomst bevat voorts voor [werknemer] een opzegtermijn van 3 maanden en voor [werkgever] een opzegtermijn van 6 maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO [naam CAO] van toepassing.
1.5.
Bij brief van 24 november 2015 heeft de RvT [werknemer] bericht dat hij in zijn vergadering van 18 november 2015, na ampel beraad, tot het voornemen is gekomen de rechtsverhouding met [werknemer] te beëindigen. De RvT heeft daarbij tevens meegedeeld voornemens te zijn [werknemer] als statutair directeur te ontslaan, waarmee volgens de RvT onlosmakelijk ook het einde van zijn arbeids-overeenkomst is verbonden. Als reden is door de RvT aangevoerd de constatering dat binnen de statutaire directie van [werkgever] en tussen [werknemer] en het MT sprake is van een niet-reparabele vertrouwensbreuk. [werkgever] heeft [werknemer] bij dit schrijven bericht dat hij vanaf 18 november 2015 geen toegang meer heeft tot [werkgever] .
1.6.
[werknemer] heeft tegen het voorgenomen ontslag en de schorsing bezwaar gemaakt.
1.7.
Conform de statuten van [werkgever] is het ontslag van [werknemer] aan de orde gekomen in de [x raad] en de ondernemingsraad (de medezeggenschaps-organen van [werkgever] ) en in een vergadering van de RvT. Op 10 december 2015 (bij de ondernemingsraad) en 12 december 2015 (bij de [x raad] ), zowel als op 18 december 2015 bij de RvT heeft [werknemer] tegen zijn ontslag verweer gevoerd. In alle gremia is besproken dat bij ontslag voor [werknemer] een “fatsoenlijke vertrekregeling, die recht doet aan de inzet en prestaties van [werknemer] voor [werkgever] ” dient te worden getroffen, waarbij de RvT heeft verwezen naar de WNT.
1.8.
Bij besluit van 18 december 2015 heeft de RvT [werknemer] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurder en heeft hij met in acht neming van de opzegtermijn van 6 maanden, derhalve tegen 1 juli 2016, zijn dienstverband als werknemer van [werkgever] opgezegd. Het ontslag is [werknemer] door de RvT bevestigd bij brief van 23 december 2015.
1.9.
In het schrijven is bevestigd dat de non-activiteit van [werknemer] wordt voortgezet. Bij brief van 23 december 2015 heeft [werknemer] nogmaals bezwaar gemaakt tegen zijn ontslag en tegen de opgelegde schorsing.
1.10.
Partijen hebben overleg gevoerd over een financiële vertrekregeling voor [werknemer] , waarbij [werkgever] als voorwaarde heeft gesteld dat een regeling binnen de grenzen van de Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (verder: de WNT) toelaatbaar is.
1.11.
De vertrekregeling bevat onder meer de bepaling dat [werkgever] bij het einde van de arbeidsovereenkomst [werknemer] een bedrag van € 75.000,- bruto uitkeert. Daarnaast zal [werknemer] voor een bedrag van € 8.000,- exclusief BTW outplace-ment mogen volgen, zal [werkgever] tot een bedrag van € 2.000,- advieskosten met betrekking tot de financiële situatie en het pensioen van [werknemer] vergoeden en worden de kosten van rechtsbijstand van [werknemer] door [werkgever] gedragen.
1.12.
Vanaf de inwerkingtreding van de WNT is sprake van een maximale bezoldiging van [werknemer] conform de WNT.

Gezamenlijk verzoek

2. [werknemer] en [werkgever] zijn overeengekomen een aantal van tussen hen gerezen geschillen in enig en hoogste ressort te laten beslechten door de kantonrechter te Amsterdam, middels een procedure ex artikel 96 Rv. Deze geschillen houden verband met de vraag of bepaalde componenten van de tussen partijen te treffen beëindigings-regeling passen binnen de wettelijke normering zoals bedoeld in de WNT. De bedoelde componenten zijn onder de voorwaarde dat ze passen binnen de WNT, onderdeel van een beëindigingsovereenkomst tussen partijen.
3. [werknemer] en [werkgever] hebben de kantonrechter verzocht uitspraak te doen met betrekking tot de volgende geschilpunten:
Vraag 1 en 1a:Mag de vergoeding tussen partijen overeengekomen in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst cumuleren met de transitievergoeding? Levert het niet gebruik maken van de in het Besluit overgangsrecht transitievergoeding geboden (keuze-) mogelijkheid strijd op met c.q. misbruik van de WNT op?
Vraag 2:Valt de periode waarin [werknemer] door de Rvt van [werkgever] eenzijdig is geschorst, vooruitlopend op het ontslagbesluit en gedurende de opzegtermijn tot het einde van het dienstverband, onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT?
Vraag 3:Is de vergoeding van de (reële) kosten van rechtsbijstand voor [werknemer] toelaatbaar volgens de WNT en/of moet dit worden gekwalificeerd als “
een uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband”?
Vraag 4:Valt de vergoeding van de kosten voor outplacement tot een maximum van € 8.000,- onder de limitering van de WNT en dus onder de definitie van “
uitkering wegens beëindiging van het dienstverband”?
Vraag 5:Valt de vergoeding van de financiële- en pensioenadvieskosten van [werknemer] tot een maximum van € 2.000,- door [werkgever] onder de werking van de WNT, gelet op de definitie “
uitkering wegens beëindiging van het dienstverband”?
4. [werknemer] voert met betrekking tot
vraag 1aan, samengevat en zakelijk weerge-geven, dat de WNT bepaalt dat uitkeringen die voortvloeien uit een wettelijk voor-schrift ingevolge het bepaalde in artikel 1.1 sub i WNT niet vallen onder het bereik van de WNT. De transitievergoeding vloeit voort uit een wettelijk voorschrift, namelijk artikel 7:673 BW en valt derhalve buiten de werking van de WNT. Dat betekent dat de transitievergoeding en een tussen partijen overeengekomen ontslagvergoeding, die wel onder de WNT valt, naast elkaar mogen bestaan. Ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (verder Ministerie van Binnenlandse Zaken) is deze mening toegedaan, zoals blijkt uit de door het Ministerie gevulde site www.topinkomens.nl, in de rubriek vraag & antwoord.
5. Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding (Stb 2015, 172) staat aan de uitkering van de overeengekomen vergoeding naast de transitievergoeding evenmin in de weg, nu dat besluit ziet op voor 1 juli 2015 overeengekomen vergoedingen en artikel 6.2 van de arbeidsovereenkomst geeft geen concrete vergoeding maar stelt alleen dat [werknemer] recht heeft op een in redelijkheid vast te stellen beëindigingsvergoeding.
6. Met betrekking tot
vraag 2meent [werknemer] dat artikel 2.10 lid 3 WNT niet aan de orde is. De daar bedoelde situatie beoogt ontduiking van de WNT middels een langere door partijen afgesproken periode, waarin de topfunctionaris vooruitlopend op het einde van het dienstverband geen arbeid meer verricht maar wel salaris ontvangt, te voorkomen. Hier heeft de RvT [werknemer] echter met in acht neming van de opzeg-termijn ontslagen en hem in deze periode geschorst. [werknemer] heeft daartegen bezwaar gemaakt. Van overeenstemming op dit punt is derhalve geen sprake.
7. Omtrent
vraag 3, 4 en 5heeft [werknemer] aangevoerd dat betaling van de reële kosten van rechtsbijstand mogelijk moet zijn binnen de wettelijke limitering van de WNT. Deze vergoedingen kunnen niet worden gekwalificeerd als uitkering bij de beëindiging van het dienstverband of een beloning betaalbaar op termijn die betrekking heeft op beëindiging van het dienstverband. Bij die beloningen dient men - getuige de parlementaire geschiedenis van de WNT - denken aan jubileumuitkeringen, sabbaticals, arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en VUT-uitkeringen. Daarvan is geen sprake. Hetzelfde geldt voor de vergoeding van outplacement (€8.000) en de vergoeding voor kosten van financieel advies (€2.000).
8. [werkgever] wijst met betrekking tot de voorgelegde vragen allereerst op een brief van de Minister van 15 december 2015 en de evaluatie van de WNT 2013-2015. Daarnaast voert zij aan dat het uiteindelijk aan de accountant van [werkgever] is om een goed-keurende WNT-verklaring af te geven. [werkgever] verzoekt de kantonrechter daarbij te beoordelen of, nu in de arbeidsovereenkomst een beëindigingsvergoeding is overeen-gekomen waarvan alleen de hoogte nog moest worden bepaald, dit betekent dat het Besluit overgangsrecht transitievergoeding op de beëindigingsvergoeding van toepas-sing is en met name of het niet bieden van een keuzemogelijkheid misbruik van de WNT kan opleveren. Daarnaast onderschrijft [werkgever] ten aanzien van
vraag 1de lezing van [werknemer] omtrent de cumulatie van de uitkering onder de WNT met de transitievergoeding.
9. Met betrekking tot
vraag 2stelt [werkgever] dat artikel 2.10 lid 3 WNT partijen verbiedt overeen te komen de dienstbetrekking op een later tijdstip te laten eindigen dan de topfunctionaris zijn werkzaamheden neerlegt. In dit geval is er echter geen sprake van overeenstemming tussen partijen over het niet verrichten van werkzaamheden door [werknemer] tijdens de opzegtermijn. De RvT heeft [werknemer] eenzijdig geschorst. Er is geen intentie de werking van de WNT te vermijden.
10. Ten aanzien van
vragen 3,4 en 5stelt [werkgever] dat uit de WNT niet ondubbelzinnig volgt hoe met uitbetaling van kosten van rechtsbijstand, outplacement en financieel- en pensioenadvieskosten dient te worden omgegaan. Ook de op basis van artikel 1.9 WNT vastgestelde Regeling bezoldigingscomponenten WNT van 26 februari 2014 of de uitvoeringsregeling WNT geeft geen duidelijkheid. En duidelijkheid dient [werkgever] wel te hebben, alvorens tot uitkering over te gaan.
11. [werkgever] wijst nog op een brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van 12 januari 2016, waarin - kort gezegd - op het standpunt wordt ingenomen dat de bewuste vergoedingen tot de bezoldiging dienen te worden gerekend, nu het belaste vergoedingen betreft. [werkgever] echter stelt dat deze vergoedingen binnen de zogeheten ‘vrije ruimte’ vergoed mogen worden en dus onbelaste vergoedingen zijn. Onbelaste vergoedingen worden niet meegerekend ingevolge artikel 1 lid 1 sub i WNT.

Beoordeling

12. De WNT is in werking getreden op 1 januari 2013. Tussen partijen is niet in geschil dat [werknemer] als topfunctionaris kwalificeert op grond van artikel 1 lid 1 sub b onder 4 WNT en dus onder het toepassingsbereik van de WNT valt. Evenmin is tussen partijen in geschil dat [werknemer] uit hoofde van artikel 7:673 jo 7:673a BW recht heeft op een transitievergoeding. Ook de hoogte van de transitievergoeding is tussen partijen niet in geschil. Naar de kantonrechter begrijpt, beloopt de transitievergoeding een bedrag dat (ruimschoots) het maximum van de WNT te boven gaat.
12. De vragen, die tussen partijen zijn gerezen vloeien deels voort uit de werking van de WNT, naast die van de WWZ. In dat verband wordt vooraf nog het volgende overwogen.
12. Ten tijde van de parlementaire behandeling van de WNT, bestond de WWZ nog niet en was er geen met de transitievergoeding vergelijkbaar wettelijk recht. Bij de behan-deling van de WWZ is met geen woord gerept over de WNT. De wetgever heeft zich kennelijk niet gerealiseerd dat zich een spanning tussen beide wetten zou kunnen voordoen. Dit is nadien in de juridische literatuur ook gesignaleerd (vgl mr M. Benbrahim, Arbeidsrecht 2016/6; Samenloop van vergoedingsregels in de WWZ, de WNT en de Wft).
12. De kantonrechter dient derhalve de vragen te beantwoorden vanuit het doel van (de betrokken bepalingen uit) zowel de WNT, als de WWZ.
12. De WNT (voor zover hier van belang) bepaalt in artikel 2.10 lid 1:
Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75.000,-.en in artikel 2.10 lid 3:
Voor de toepassing van deze wet wordt bezoldiging over een periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband en wordt de datum waarop de topfunctionaris de uitoefening van zijn taken beëindigt aangemerkt als datum waarop het dienstverband beëindigt.
12. Sub i van artikel 1.1 van de WNT bevat de definitie van ‘uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband’ en luidt:
Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift
12. De op artikel 1.9 WNT gebaseerde Uitvoeringsregeling WNT geeft nadere regels omtrent hetgeen onder de WNT tot de bezoldiging wordt gerekend. Artikel 2 lid 1 aanhef en sub w en y Uitvoeringsregeling WNT luidt :
Ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking wordt, voor zover niet in het tweede lid uitgezonderd, in ieder geval tot de bezoldiging in de zin van de wet gerekend:w. overige vaste en variabele belastbare vergoedingen ter dekking van zakelijke kosten;(…)y. doorbetaling van de in dit genoemde componenten tijdens ziekte, tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, tijdens een sabbatical, tijdens schorsing van de functionaris hangende een onderzoek en tijdens vakantie;(….)
12. En lid 2 aanhef en onder e :
Ten aanzien van de functionaris in dienstbetrekking wordt in ieder geval niet tot de bezoldiging in de zin van de wet gerekend:a. (…)e. vergoedingen en verstrekkingen die als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in zijn aangewezen, waaronder begrepen de gerichte vrijstellingen als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, van die wet en op nihil gestelde verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.7, 3.9 en 3.10 van de uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (werkkostenregeling).
12. Artikel 4 lid 1 van de Uitvoeringsregeling WNT luidt (voor zover van belang):
Tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband in de zin van de wet wordt, voor zover niet in het tweede lid uitgezonderd, in ieder geval gerekend:a. de tussen partijen of de tussen de werkgever en de topfunctionaris overeengekomen vergoeding wegens beëindiging van het dienstverband;b. de uitkering van een bedrag ineens of in termijnen uit hoofde van een afvloeiingsregeling;c. de door de rechter vastgestelde uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, met dien verstande dat de betaling van een door de rechter vastgestelde uitkering die het maximum, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, en 3.7, eerste lid, van de wet overschrijdt, niet onverschuldigd is.en artikel 4 lid 2:
2. Tot de uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband wordt niet gerekend de uitkering wegens beëindiging van het dienstverband die voortvloeit uit een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een wettelijk voorschrift, doch slechts voor zover de uitkering rechtstreeks, dwingend en eenduidig daaruit voortvloeit.

Voorgelegde vragen:

Vraag 1:
Mag de vergoeding tussen partijen overeengekomen in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst cumuleren met de transitievergoeding?
21. De vraag is of náást de hem toekomende (wettelijke) transitievergoeding, [werknemer] en [werkgever] gelet op de werking van de WNT nog de mogelijkheid hebben een additionele vergoeding overeen te komen, die (zoals partijen het noemen) dus met de transitievergoeding cumuleert.
21. Ten eerste wordt opgemerkt dat de letterlijke tekst van de bepalingen van de WNT de lezing van [werknemer] , dat naast de transitievergoeding een vergoeding bestreken door de WNT (tot het maximum van € 75.000,-) overeengekomen kan worden, lijkt te ondersteunen. Immers, de transitievergoeding is verbonden aan de beëindiging van het dienstverband en is wettelijk geregeld in artikel 7:673 e.v. BW. Het is dus een uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, die rechtstreeks, dwingend en eenduidig voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Artikel 1 lid 1 sub i WNT zondert deze uitkeringen uit van het toepassingsbereik van de WNT, vanuit de gedachte dat partijen op deze uitkeringen geen invloed kunnen uitoefenen. Daarbij moet echter in het oog worden gehouden dat de wetteksten van de WNT (Stb 2012, 446), per 1 januari 2013 in werking getreden, en die van de destijds nog niet voorziene WWZ (Stb 2014, 216), per 1 juli 2015 van kracht geworden, geen rekening met elkaar houden en dus niet op elkaar aansluiten.
21. Het is daarbij ontegenzeggelijk de bedoeling van de WNT geweest dat tussen partijen overeen te komen vergoedingen bij de beëindiging van het dienstverband in de sectoren bestreken door de WNT, aan banden zouden worden gelegd. Het is daarmee niet te verenigen dat naast de transitievergoeding partijen nog een beëindigings-vergoeding tot het maximum van € 75.000,- zouden mogen afspreken en dat deze twee uitkeringen zouden mogen cumuleren, zo dat zij allebei, transitievergoeding én beëindigingsvergoeding, bij de beëindiging van het dienstverband aan de functionaris zouden mogen worden uitgekeerd. De bedoeling van de WNT zou daarmee voor een groot deel te niet worden gedaan.
21. Daar komt bij dat de transitievergoeding de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband compenseert en (grotendeels) in de plaats is gekomen van de billijke vergoeding die voorheen onder artikel 7:685 BW door de kantonrechter kon worden toegekend, terwijl de huidige billijke vergoeding aan vergaande beperkingen (met betrekking tot de gevallen waarin deze mag worden toegekend) onderhevig is geworden. Er is bij de transitievergoeding tot slot een rechtstreeks verband met de gevolgen van het ontslag, net zoals dat bij de beëindigingsvergoeding als bedoeld in artikel 2.10 WNT het geval is.
21. Het vorenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat het partijen
nietvrijstaat naast de transitievergoeding nog een additionele vergoeding bij beëindiging van het dienstverband overeen te komen, althans niet voor zover deze tezamen boven het wettelijk maximum als gegeven in de WNT, zouden uitkomen.
26. Het vorenstaande impliceert overigens niet dat de transitievergoeding wordt
genormeerddoor de WNT, in die zin dat de transitievergoeding voor een topfunctionaris als bedoeld in de WNT niet meer dan € 75.000,- mag bedragen, ook in het geval dat artikel 7:673 jo artikel 7:673a BW tot een hoger bedrag leidt. Zou dat wel het geval zijn, dan zou dat tot de bizarre consequentie leiden dat een topfunctionaris onder de WNT, een later recht uit het burgerlijk recht zou worden ontnomen. In zoverre is het vorenstaande ook niet in strijd met de door [werknemer] aangehaalde tekst op de onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken ressorterende site
www.topinkomens.nl(vgl rov 4) en de evaluatie van de Minister van Binnenlandse Zaken van 15 december 2015 (ref. 2015-0000746572, blz 4, sub 2b).
Vraag 1a:Levert het niet gebruik maken van de in het Besluit overgangsrecht transitie-vergoeding geboden (keuze-) mogelijkheid strijd op met c.q. misbruik van de WNT op?
27. Hoewel ook op dit gebied de Parlementaire Geschiedenis van de WNT of de WWZ geen opheldering biedt, wordt geoordeeld dat [werknemer] - net als ieder ander - eerst recht heeft op zijn transitievergoeding indien hij conform artikel 3 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding kiest voor de transitievergoeding en daarmee afstand doet van de vergoeding, waarop hij uit hoofde van de afspraken met [werkgever] , recht heeft. Het Besluit overgangsrecht transitievergoeding, dat is gebaseerd op artikel XXII lid 7 Overgangsrecht WWZ, heeft immers ten doel een dubbele vergoeding te voorkomen. Overigens wordt geoordeeld dat het in artikel 6.2 van de arbeids-overeenkomst neergelegde recht op een “redelijke beëindigingsvergoeding” dermate onbepaald is, dat men niet kan spreken van een vergoeding als bedoeld in artikel 3 van dit Besluit.
Rechtsvraag 2:Valt de periode waarin [werknemer] door de RvT van [werkgever] eenzijdig is geschorst, vooruitlopend op het ontslagbesluit en gedurende de opzegtermijn tot het einde van het dienstverband, onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT?
28. Volgens het bepaalde in artikel 2.10 lid 3 WNT wordt de bezoldiging over de periode waarin de topfunctionaris vooruitlopend op de beëindiging van het dienstverband geen taken meer vervult, aangemerkt als uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband. De wettekst maakt daarbij geen uitzondering voor een situatie als die van [werknemer] , waarbij de functionaris eenzijdig is geschorst en daartegen bezwaar heeft gemaakt. Ook het feit dat van een bedoeling tot misbruik van de WNT geen sprake is, is niet als uitzondering geformuleerd. Het loon over de opzegtermijn van [werknemer] valt derhalve onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT.
28. Dat betekent echter niet dat het loon van [werknemer] in deze periode in mindering gebracht mag worden op zijn transitievergoeding. Het recht op een transitie-vergoeding van [werknemer] - die dan onder het wettelijke bedrag van artikel 7:673 e.v. BW zou raken - staat dat niet toe.
Vraag 3:Is de vergoeding van de (reële) kosten van rechtsbijstand voor [werknemer] toelaatbaar volgens de WNT en/of moet dit worden gekwalificeerd als “
een uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband”?
Rechtsvraag 4:Valt de vergoeding van de kosten voor outplacement tot een maximum van € 8.000,- onder de limitering van de WNT en dus onder de definitie van “
uitkering wegens beëindiging van het dienstverband”?
Rechtsvraag 5:Valt de vergoeding van de financiële- en pensioenadvieskosten van [werknemer] tot een maximum van € 2.000,- door [werkgever] onder de werking van de WNT, gelet op de definitie “
uitkering wegens beëindiging van het dienstverband”?
30. Deze drie vragen hebben in de kern hetzelfde geschil als onderwerp en zullen dus door de kantonrechter tegelijkertijd worden beoordeeld. Ze komen er in de kern op neer of vergoedingen als die van de kosten van rechtsbijstand van de topfunctionaris of van outplacement of financieel- en pensioenadvies, uit hoofde van de WNT toelaatbaar zijn naast de andere vergoeding(en) onder de WNT en/of de WWZ; met andere woorden of vergoeding van deze kosten vallen onder de definitie uitkering wegens beëindiging van het dienstverband, als bedoeld in artikel 2.10 lid 1 WNT.
30. In dit verband wordt overwogen dat het enkele feit dat de bedragen rechtstreeks aan derden worden uitbetaald, niet meebrengt dat de uitkeringen niet onder de WNT vallen. De betaling van deze kosten komen immers ten goede aan [werknemer] , die ze anders zelf zou moeten voldoen. Dat de zogenoemde
programma-manager normering topinkomensin een brief van 12 januari 2016 (in een specifiek geval) hier anders over denkt, zoals door [werkgever] is aangevoerd, maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders.
32. De WNT biedt op de vraag of dit soort uitkeringen naast de beëindigingsvergoeding onder de WNT toelaatbaar zijn geen antwoord. In artikel 4 Uitvoeringsregeling WNT, waarin overigens nauwelijks duidelijker wordt wat tot uitkering wegens beëindiging dienstverband moet worden gerekend, kan al evenmin een aanknopingspunt worden gevonden. Met [werkgever] wordt geoordeeld dat uit de wettekst of de uitvoerings-regeling niet eenduidig volgt of de vergoedingen gerekend moeten worden tot uitkering bij beëindiging dienstverband. Het zouden immers ook
bezoldigings-componentenkunnen zijn, als tenminste sprake is van overige vaste en variabele belastbare vergoedingen ter dekking van zakelijke kosten als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub w Uitvoeringsregeling WNT. De vraag of dat zo is, is (gelukkig) niet aan de kantonrechter voorgelegd.
32. Een redelijke wetstoepassing - mede in het licht van het doel van de WNT - brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat dit soort uitkeringen, voldaan rond de beëindiging van het dienstverband, niet anders behandeld worden dan dezelfde uitkeringen voldaan tijdens het dienstverband. Met andere woorden als deze uitke-ringen tijdens het dienstverband naast de maximale bezoldiging toegelaten beloningscomponenten zijn, bijvoorbeeld omdat zij vallen onder de uitzondering van artikel 2 lid 2 sub e Uitvoeringsregeling WNT of onder artikel 2 lid 1 sub w van die regeling voor zover zij niet belast zijn, dan is dat rond beëindiging van het dienstverband niet anders.
32. Het vorenstaande impliceert dat de kantonrechter de vragen 3-5 aldus beantwoordt dat de bedoelde uitkeringen niet aangemerkt worden als een uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband, indien deze tijdens het dienstverband mogen cumuleren met de maximale bezoldiging onder de WNT.

BESLISSING

De kantonrechter beantwoordt de aan haar voorgelegde vragen als volgt:
35.
Vraag 1:De beëindigingsvergoeding als bedoeld in artikel 2.10 WNT mag niet cumuleren met de transitievergoeding, in dier voege dat bij de beëindiging van het dienstverband de tussen partijen overeengekomen vergoeding niet naast de transitievergoeding uitgekeerd mag worden, voor zover de twee vergoedingen tezamen boven het wettelijk maximum als gegeven in de WNT uitkomen. De WNT normeert de hoogte van de transitievergoeding evenwel niet, aangezien voor de transitievergoeding het maximum van artikel 7:673 e.v. BW geldt.
35.
Vraag 2:De periode waarin [werknemer] door de RvT van [werkgever] eenzijdig is geschorst, vooruitlopend op het ontslagbesluit en gedurende de opzegtermijn tot het einde van het dienstverband, valt onder de werking van artikel 2.10 lid 3 WNT, doch het in die periode betaalde loon van [werknemer] mag niet op de transitievergoeding in mindering worden gebracht.
35.
Vragen 3-5:De vergoeding van kosten van rechtsbijstand, outplacement of financieel- en pensioenadvies worden niet aangemerkt als een vergoeding bij beëindiging van het dienstverband, indien deze tijdens het dienstverband boven de maximale bezoldiging toegelaten beloningen zijn onder de WNT.
Aldus gewezen door mr. M V Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter