ECLI:NL:RBOVE:2016:5063

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
Awb 16/2549
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek en niet-ontvankelijkheid bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 december 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure met zaaknummer AWB 16/2549. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.T.F. van Berkel, had verzocht om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding achter haar woning. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal afgewezen. Eiser, de echtgenoot van eiseres, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 september 2016, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit, en dat het bezwaar van eiser niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat eiser als belanghebbende moest worden aangemerkt bij het primaire besluit, ondanks dat het handhavingsverzoek niet door hem was ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, maar het beroep van eiser werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen waarin de bezwaren van eiser inhoudelijk worden behandeld. Tevens werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J. van Lochem, in aanwezigheid van griffier mr. A. Landstra.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2549
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,eiser, en
[eiseres]te Oldenzaal, eiseres,
gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding achter haar woning afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2016.
Met bericht van verhindering zijn eisers en hun gemachtigde niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door S.A. Vrielink en M.H.C Oude Elferink. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiser gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarin de bezwaren van eiser inhoudelijk worden behandeld;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Overeenkomstig jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2234) kan het door eiser gemaakte bezwaar niet aan eiseres als zijn echtgenote worden toegerekend.
Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
Nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt en gesteld noch gebleken is dat dat haar niet kan worden verweten is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het handhavingsverzoek is ingediend door eiseres en niet door eiser en, onder verwijzing naar de onder overweging 2. genoemde uitspraak van de Afdeling, een rechtsmiddel dat is aangewend door een echtgenoot niet kan worden toegedicht aan de andere echtgenoot.
4.1
Nu het hier echter gaat om een besluit omtrent het al dan niet toepassen van handhavingsmaatregelen en een dergelijk besluit niet slechts op verzoek maar ook ambtshalve door het bevoegd gezag kan worden genomen, brengt de omstandigheid dat het verzoek niet door of namens eiser is ingediend op zichzelf niet met zich dat hij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ4962).
4.2
Gezien het feit dat het primaire besluit ziet op de erfafscheiding achter de woning van eiser (en eiseres), dient eiser naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbend te worden aangemerkt bij het primaire besluit.
4.3
Hiervoor is, anders dan verweerder lijkt te veronderstellen niet nodig dat het handhavingsverzoek mede aan eiser wordt toegerekend. Verweerder heeft in dit verband ten onrechte verwezen naar eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, waarin is overwogen dat een rechtsmiddel dat is aangewend door één echtgenoot niet kan worden toegedicht aan een andere echtgenoot. Het indienen van een handhavingsverzoek is geen rechtsmiddel.
4.4
Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiser is gegrond.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.