Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 oktober 2015 en de daarin genoemde stukken
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 18 januari 2016
- de conclusie na enquête van [X]
- de conclusie na enquête van Yanmar Europe
- de akte uitlating productie van [X] .
2.De verdere beoordeling
Ik heb met [B] gesproken over die contante afdracht. Dat was om een reserve aan te leggen in de marketing pot. Op uw vraag of ik de gang van zaken niet vreemd vond, antwoord ik dat ik het niet vreemd vond, maar wel afwijkend. (…) Op uw vraag hoe het contante geld aan [B] is afgedragen, antwoord ik: “in een envelop”. [B] wist waar het over ging. (…) Ik heb met hem hierover op kantoor gesproken en heb het geld op kantoor aan hem overhandigd. Er is geen mailverkeer over geweest. Op uw vraag waarom de contante betaling niet is vastgelegd, antwoord ik dat ik nooit het gevoel heb gehad dat ik die betaling moest vastleggen. (…) Ik woon in [plaats] en Boatland is gevestigd in Meppel en dat is vlakbij. Dat gebeurde ook wel eens door de week of op een vrijdag. Het weekend erna kwam ik dan terug met een envelop. Op uw vraag of er dan sprake is geweest van meerdere enveloppen, antwoord ik bevestigend.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [X] niet is onderworpen aan de in artikel 164 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering vervatte beperking, omdat [X] in het kader van tegenbewijslevering als getuige is gehoord. Toch moet zijn verklaring met de nodige behoedzaamheid worden gewaardeerd. [X] is immers partij in dit geding en heeft een direct (financieel) belang bij de uitkomst van deze procedure.
De rechtbank betrekt bij haar overwegingen dat de getuigenverklaring van [X] op onderdelen minder consistent en daarmee minder betrouwbaar zijn. Zo is aan [X] zowel gedurende als na zijn dienstverband gevraagd of hij wist waar de staartstukken waren. [X] heeft daaromtrent in mei 2013 geantwoord een onderzoek te beginnen “ik ga verder spitten”, in juni 2013 gemaild ten aanzien van de vermissing “gaan we maandag melden” en op 13 januari 2014 gemaild “geen flauw idee” te hebben waar de staartstukken zijn. Daarnaar gevraagd tijdens zijn verhoor als getuige heeft [X] verklaard dat hij er destijds vanuit ging dat de vragen betrekking hadden op andere “nieuwe” staartstukken. Dat strookt echter niet zonder meer met de inhoud en vraagstelling in de betreffende mails, noch met de reactie van [X] in zijn mail van 13 januari 2014 waarin hij aangeeft “zijn in de stock bij het parts magazijn gezet” en waarbij [X] er aldus blijk van geeft te begrijpen over welke staartstukken het gaat.
Daarnaast heeft [X] op het springende punt ter zake van de afdracht(en) van de van [A] ontvangen contante gelden aan [B] noch spontaan, noch desgevraagd gedetailleerde feiten en omstandigheden genoemd over die afdracht(en).
De rechtbank stelt bovendien vast dat de verklaring van [X] daaromtrent niet door getuigen of andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Met Yanmar Europe is de rechtbank van oordeel dat het gegeven dat [A] de staartstukken voor een bedrag van € 26.000,- zou hebben gekocht in dit verband niet redengevend is. De rechtbank is echter met [X] van oordeel dat Yanmar Europe - gelet ook op het verweer van [X] - onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat haar daadwerkelijke schade meer heeft bedragen dan het bedrag dat zij inmiddels van haar verzekeraar op basis van de inkoopprijzen van de staartstukken heeft ontvangen. Zonder een nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, valt niet in te zien dat de schade moet worden vastgesteld aan de hand van verkoopprijzen in plaats van inkoopprijzen.
Yanmar Europe heeft voorts de kosten van het onderzoek van Hoffmann ten bedrage van
€ 7.941,57 inclusief BTW gevorderd. Daaromtrent heeft [X] als verweer naar voren gebracht dat het rapport van Hoffmann, op een jegens [X] onrechtmatige wijze, kwalitatief zo tekort schiet dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn om deze kosten voor rekening van [X] te laten komen. [X] heeft zijn verweer in dit verband echter onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. De rechtbank zal de gevorderde kosten tot een bedrag van € 6.563,28 toewijzen, te weten de gevorderde kosten van het onderzoek exclusief BTW, nu Yanmar Europe het BTW component zal hebben kunnen verrekenen.
1.728,00(4,5 punten × tarief € 384,-)