ECLI:NL:RBOVE:2016:4005

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
08/996027-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften door een vrouw uit Assen

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een vrouw uit Assen, die samen met haar man werd beschuldigd van het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw, in de periode van 30 juni 2011 tot en met 29 maart 2013, samen met haar man, opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting heeft gedaan. De vrouw werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Haar man, die als medeverdachte werd beschouwd, kreeg een gevangenisstraf van 7 maanden en een boete van 1000 euro. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende controle had uitgeoefend op de aangiften die door haar man waren ingevuld, en dat zij zich bewust was van de kans dat deze aangiften onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de onjuistheid van de aangiften, en dat de vrouw daarmee de Nederlandse Staat voor een bedrag van ongeveer € 40.000,-- financieel had benadeeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer (P): 08/996027-14
Datum vonnis: 17 oktober 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 oktober 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevr. mr. D. van Ieperen en van hetgeen door de raadsman van verdachte,
mr. H.W. Knottenbelt, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met [medeverdachte] op haar naam staande aangiften omzetbelasting (hierna: OB) over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2013 opzettelijk onjuist heeft gedaan, dan wel samen met genoemde [medeverdachte] valsheid in geschrift heeft gepleegd door die aangiften valselijk op te maken;
feit 2: samen met [medeverdachte] op haar naam staande aangiften inkomstenbelasting (hierna: IB) over de jaren 2010, 2011 en 2012 opzettelijk onjuist heeft gedaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 30 juni 2011 tot en met 29 maart 2013 te
Assen en/of te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
omzetbelasting te naam gesteld van [verdachte] betreffende:
- het het tweede kwartaal en/of het derde kwartaal en/of het vierde kwartaal
van het jaar 2011;
en/of
- het eerste kwartaal en/of het tweede kwartaal en/of het derde kwartaal en/of
het vierde kwartaal van het jaar 2012;
en/of
- het eerste kwartaal van het jaar 2013,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat feit er (telkens) toe strekte, dat te weinig belasting zou worden
geheven, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) opzettelijk in
die aangifte(n):
* een te hoog bedrag aan voorbelasting,
en/of
* een te hoog bedrag aan terug te ontvangen omzetbelasting,
vermeld en/of doen vermelden en (vervolgens) die aangifte(n) (elektronisch)
bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan en/of doen doen;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij in of omstreeks de periode van 30 juni 2011 tot en met 29 maart 2013 te
Assen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
een of meer aangifte(n) omzetbelasting -(elk) zijnde een geschrift dat bestemd
was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt en/of
valselijk heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door een of meer anderen te doen gebruiken,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader (telkens) valselijk, immers
opzettelijk in strijd met de waarheid, in die aangifte(n) een te hoog bedrag
aan voorbelasting en/of een te hoog bedrag aan terug te ontvangen
omzetbelasting vermeld en/of doen vermelden,
het betrof onder meer de navolgende aangifte(n):
- het tweede kwartaal en/of het derde kwartaal en/of het vierde kwartaal van
het jaar 2011;
en/of
- het eerste kwartaal en/of het tweede kwartaal en/of het derde kwartaal en/of
het vierde kwartaal van het jaar 2012;
en/of
- het eerste kwartaal van het jaar 2013;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 28 maart 2010 tot en met 1 april 2013 te
Assen en/of te Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
inkomstenbelasting te naam gesteld van [verdachte] betreffende:
- het jaar 2010;
en/of
- het jaar 2011;
en/of
- het jaar 2012,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
zou worden geheven,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens)opzettelijk in
die aangifte(n) een te laag bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden
en/of een te hoog bedrag aan terug te krijgen inkomstenbelasting en premie
volksverzekeringen vermeld en/of doen vermelden en (vervolgens) die
aangifte(n) (elektronisch) bij de belastingdienst te Apeldoorn gedaan en/of
doen doen;
art 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 68 lid 1 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde bewezen wordt verklaard en dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie is ten onrechte in de kwartaalaangiften omzetbelasting voorbelasting opgenomen, terwijl het bedrijf van verdachte niet van de grond is gekomen. In de aangiften inkomstenbelasting is volgens de officier van justitie ten onrechte zelfstandigenaftrek opgenomen en zijn niet de inkomsten vermeld die verdachte ontving in verband met het persoonsgebonden budget van haar zoon. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie ten onrechte op het standpunt gesteld dat het persoonsgebonden budget een netto bedrag betrof.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen blaam treft voor het onjuist invullen van de aangiften omzetbelasting en aangiften inkomstenbelasting omdat de aangiften zijn ingevuld door haar echtgenoot. Verder heeft verdachte aangevoerd dat zij wel enige kosten heeft gemaakt in verband met haar bedrijf en dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het persoonsgebonden budget een nettobedrag betrof en dat hier geen belasting over betaald behoefde te worden.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Algemeen
Verdachte is gehuwd met medeverdachte [medeverdachte] en samen hebben ze zes kinderen (geboren in 1980, 1981, 1983, 1995, 1996 en 2000).
Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is verdachte op 12 april 2011 gestart met een eenmanszaak onder de naam ‘Schuldhulpverlening [bedrijf 1] ’ (hierna: [bedrijf 1] ). De onderneming is opgeheven met ingang van 15 april 2013. De activiteiten van [bedrijf 1] bestonden uit schuldhulpverlening, advies en coaching.
De onderneming is echter nimmer van de grond gekomen. Verdachte is er niet in geslaagd om klanten binnen te halen en er zijn geen inkomsten gerealiseerd. Er zijn alleen maar verliesposten geweest.
De FIOD heeft onderzoek gedaan naar de aangiften OB op naam van verdachte over het tweede kwartaal van 2011 tot en met het eerste kwartaal van 2013. Dit betreft uitsluitend negatieve aangiften, met uitzondering van de aangifte over het eerste kwartaal van 2012 (dat was een nihilaangifte). In de genoemde negatieve aangiften is in totaal een bedrag van
€ 7.629,-- aan voorbelasting teruggevraagd en vervolgens door de Belastingdienst uitgekeerd.
Tussen de administratieve bescheiden die betrekking hebben op [bedrijf 1] zijn in totaal zeven facturen aangetroffen die alle betrekking hebben op 2011. Voor een deel van de in vooraftrek gebrachte OB over het derde en het vierde kwartaal van 2011 zijn geen onderliggende facturen aangetroffen. Voor de in vooraftrek gebrachte OB over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 zijn in het geheel geen facturen aangetroffen.
De rechtbank leidt uit het onderzoek van de FIOD af dat de kwartaalaangiften OB op naam van verdachte over het derde en vierde kwartaal van 2011, het tweede, derde en vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 onjuist zijn.
Daarnaast heeft de FIOD onderzoek gedaan naar de aangiften IB van verdachte over de jaren 2010, 2011 en 2012. In deze jaren is verdachte zorgverlener geweest van haar zoon [zoon] , die een PGB-uitkering genoot. Die uitkering is in de genoemde jaren telkens vrijwel geheel aan verdachte doorbetaald, voor respectievelijk € 23.707,08, € 23.49,02 en
€ 22.946,--. Deze bedragen zijn ten onrechte niet in de aangiften IB van verdachte aangegeven als ‘resultaat overige werkzaamheden’. Ook is over de jaren 2011 en 2012 ten onrechte de zelfstandigenaftrek in de aangiften IB opgevoerd. Verdachte heeft in beide jaren niet voldaan aan het urencriterium van 1225 uren per jaar.
De rechtbank leidt uit het onderzoek van de FIOD af dat ook de aangiften IB van verdachte over de jaren 2010, 2011 en 2012 onjuist zijn.
Met betrekking tot de opzet op de onjuistheid van de aangiften OB
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] af dat verdachte de op haar naam staande aangiften OB heeft ondertekend, nadat [medeverdachte] die aangiften had ingevuld. [medeverdachte] heeft vervolgens de aangiften bij de Belastingdienst ingediend.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat [medeverdachte] de aangiften OB opzettelijk onjuist heeft gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] de administratie van [bedrijf 1] deed en dat ze erop vertrouwde dat hij de aangiften OB juist invulde. Ze was zich er niet van bewust dat ze iets verkeerd heeft gedaan.
Verdachte stelt aldus dat er sprake is van verontschuldigbare feitelijke dwaling en bestrijdt dat ze opzet op de onjuistheid van de aangiften OB heeft gehad.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
In zijn arrest van 1 december 2006 (BNB 2007/51, ECLI:NL:HR:2006:AU7741) heeft de Hoge Raad beslist dat de enkele omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld wiens opzet of grove schuld wordt vastgesteld, niet het vermoeden rechtvaardigt dat ook bij de belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is geweest. De omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan echter samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevergd, zal van geval tot geval sterk kunnen verschillen, bij voorbeeld naar gelang zijn hoedanigheid en zijn kennis en ervaring omtrent de terzake relevante fiscale en andere aspecten.
Alhoewel dit arrest is gewezen door de belastingkamer van de Hoge Raad en betrekking heeft op het fiscale boeterecht is de rechtbank van oordeel dat deze jurisprudentie ook op het fiscale strafrecht toegepast dient te worden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij de keuze van medeverdachte [medeverdachte] als ‘adviseur’ die haar aangiften OB invulde en indiende, de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar gevergd kon worden en zo niet, of verdachte daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk gesteld moet worden. In dit verband zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- [medeverdachte] heeft geen boekhoudkundige en/of fiscale opleiding genoten. Hij is geen boekhouder en/of belastingadviseur.
- [medeverdachte] is meerdere malen veroordeeld wegens onder meer valsheid in geschrift. De eerste maal was in 1989, toen aan hem een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan drie maanden voorwaardelijk, is opgelegd. Daarna zijn aan [medeverdachte] werkstraffen (en voorwaardelijke gevangenisstraffen) opgelegd in 1995, 1999 en 2000. Op 9 april 2001 is zowel aan [medeverdachte] als aan verdachte een transactie ter voorkoming van strafrechtelijke vervolging van € 453,78 aangeboden in verband met uitkeringsfraude. Beide transacties zijn voldaan. Meest recent is [medeverdachte] in 2006 veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden wegens onder meer valsheid in geschrift.
- Gedurende de twee jaren dat [bedrijf 1] heeft bestaan, zijn geen inkomsten gerealiseerd. Er zijn gedurende die twee jaren, met uitzondering van het eerste kwartaal van 2012, alleen maar negatieve aangiften OB ingediend.
- Verdachte heeft op geen enkele wijze gecontroleerd of door een terzake deskundige laten controleren of de op haar naam staande aangiften OB correct waren ingevuld.
De rechtbank is op basis van de weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte bij de keuze van [medeverdachte] als degene die haar aangiften OB invulde en indiende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar gevergd kon worden. De rechtbank stelt verdachte daarvoor ook strafrechtelijk aansprakelijk en overweegt daartoe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat de door [medeverdachte] ingevulde aangiften OB onjuist waren. Door niettemin een controle op de ingevulde aangiften achterwege te laten, is zij op zijn minst onverschillig geweest ten aanzien van de verwezenlijking van voornoemde aanmerkelijke kans en heeft daarmee deze kans bewust aanvaard.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet op de onjuistheid van de aangiften OB heeft gehad.
Met betrekking tot de opzet op de onjuistheid van de aangiften IB
De rechtbank leidt uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] af dat [medeverdachte] ook de aangiften IB van verdachte heeft ingevuld en ingediend, nadat verdachte die aangiften had ondertekend. Verdachte was wel op de hoogte van wat er in haar aangiften IB door [medeverdachte] ingevuld was. Zij ontkent echter dat de aangiften met opzet onjuist zijn gedaan.
Met betrekking tot de zelfstandigenaftrek heeft verdachte verklaard dat zij de vereiste 1225 uren per jaar niet gedraaid heeft.
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven met betrekking tot de opzet op de onjuistheid van de aangiften OB is weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de onjuistheid van de aangiften IB over 2011 en 2012, voor zover het de zelfstandigenaftrek betreft.
Met betrekking tot de PGB-uitkeringen heeft verdachte verklaard dat haar man bij het zorgkantoor heeft nagevraagd of die uitkering bruto of netto was. Er zou toen zijn gezegd dat dit netto was en daaruit heeft verdachte geconcludeerd dat de PGB-uitkeringen niet als inkomen opgegeven hoefden te worden.
De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Hoewel de conclusie dat de PGB-uitkeringen niet als inkomen opgegeven hoefden te worden onjuist is, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de onjuistheid van de aangiften IB over 2010 tot en met 2012, voor zover het de PGB-uitkeringen betreft.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen
dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 30 juni 2011 tot en met 29 maart 2013 in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte omzetbelasting te naam gesteld van [verdachte] betreffende:
- het derde kwartaal en het vierde kwartaal van het jaar 2011
en
- het tweede kwartaal en het derde kwartaal en het vierde kwartaal van het jaar 2012
en
- het eerste kwartaal van het jaar 2013,
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er telkens toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader opzettelijk in die aangiften:
* een te hoog bedrag aan voorbelasting,
en/of
* een te hoog bedrag aan terug te ontvangen omzetbelasting,
vermeld en/of doen vermelden en die aangiften elektronisch bij de Belastingdienst te Apeldoorn gedaan;
2.
zij in de periode van 28 maart 2010 tot en met 1 april 2013 in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ,
telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte inkomstenbelasting te naam gesteld van [verdachte] betreffende:
- het jaar 2010
en
- het jaar 2011
en
- het jaar 2012,
onjuist of onvolledig heeft gedaan, terwijl dat feit er telkens toe strekte, dat te weinig belasting zou worden geheven,
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader telkens opzettelijk in die aangifte een te hoog bedrag aan terug te krijgen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen vermeld en/of doen vermelden en die aangiften elektronisch bij de Belastingdienst te Apeldoorn gedaan.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 primair en 2
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en inkomstenbelasting gedaan, hetgeen er toe heeft geleid dat er te weinig belasting is geheven. Verdachte heeft daarmee de Nederlandse Staat voor een bedrag van ongeveer € 40.000,-- financieel benadeeld. Tevens heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat de overheid in haar burgers moet kunnen stellen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van na te noemen duur een passende straf is. Teneinde aan verdachte een duidelijke waarschuwing mee te geven zal de rechtbank een deel van de straf voorwaardelijk opleggen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.
Mr. Huisman en mr. Aksu zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 55374. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 september 2014, zakelijk weergegeven inhoudende (V-002-01, blz. 146, 147, 148):
V: Welke werkzaamheden voerde u uit bij uw eenmanszaak Schuldhulpverlening [bedrijf 1] ?
A: Het is nooit van de grond gekomen, ik heb getracht klanten te krijgen maar ik heb geen
klanten gehad. Er waren dus geen werkzaamheden.
O: Wij tonen u de aangiften inkomstenbelasting over 2010 tot en met 2012, door ons
genummerd D-051, D052, D-053 en D-054.
V: Wie heeft deze aangiften inkomstenbelasting ingevuld en bij de belastingdienst ingediend?
A: Dat heeft mijn man ingevuld, ik zal ze waarschijnlijk wel getekend hebben. Ik controleerde ze zelf niet. Ik weet wel dat ik zelf verantwoordelijk ben voor mijn aangifte.
O: Verbalisanten tonen gehoorde D-057, de aangifte 2012 en daarna D-058 de aangifte 2011
V: Weet u wat zelfstandigen aftrek inhoudt?
A: Ik heb de uren in dit document niet gedraaid. Ik heb geen anderen ondernemingen gehad.
2.
Een geschrift zijnde aan ambtsedige verklaring d.d. 13 mei 2014, van [verbalisant] , werkzaam bij de Belastingdienst, zakelijk weergegeven inhoudende (D-005, blz. 515):
De ondergetekende, [verbalisant] als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, verklaart dat zij in de door haar geraadpleegde systemen het volgende heeft waargenomen.
Deze verklaring betreft: [verdachte] , [woonplaats] , BSN nummer [nummer] B01 (hierna te noemen belastingplichtige).
X Het persoonlijk domein met gebruikersnaam [gebruikersnaam] van de aangever is geactiveerd met het daarbij opgegeven e-mailadres [e-mail]
X Over de tijdvakken
2e kwartaal 2011 t/m 1e kwartaal 2013zijn de aangiften omzetbelasting betreffende belastingplichtige elektronisch binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst.
3.
Geschriften zijnde uitdraaien uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst
betreffende de aangifte omzetbelasting te name van [verdachte] over 2e kwartaal 2011 t/m
1e kwartaal 2013 (D050, blz. 520 t/m 527).
4.
Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 2 april 2015, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van de verbalisant (AH-010, blz. 125, 126):
Volgens de aangiften omzetbelasting van verdachte [verdachte] van het tweede kwartaal 2011 tot en met eerste kwartaal 2013 is er voor een totaalbedrag van € 7.629 aan voorbelasting aangegeven. Omzet van "Schuldhulpverlening [bedrijf 1] " hebben we niet aangetroffen. Voor wat betreft de kosten zijn er in 2011 in totaal zeven facturen aangetroffen, die staan vermeld op een overzicht "crediteuren 2011 [bedrijf 1] ". Twee facturen van Juridisch Advies Bureau [bedrijf 2] (D-056 en D-056-1) met in totaal een btw-bedrag € 308,75. Dit komt overeen met de voorbelasting in de tweede kwartaal aangifte omzetbelasting 2011. Op de factuur staat "administratieve verrekening" vermeld. Betalingen van deze facturen hebben wij niet aangetroffen. Bij drie aangetroffen facturen brengt " [bedrijf 3] " in de maanden april en mei voor in totaal voor vijf dagen huur met een kan koffie in rekening. Voor het 2e kwartaal 2011 is dat € 1,41 aan voorbelasting. Een factuur van " [bedrijf 4] " van 19 juni 2011 betreft een plaatsing van een advertentie in een gezinsblad voor een bedrag van € 200 met een btw bedrag van € 38. Voor het tweede kwartaal 2011 maakt dat in totaal een voorbelasting van
€ 342,-- terwijl in de aangifte vermoedelijk alleen de twee facturen van [bedrijf 2] met een BTW bedrag van € 308,75 wordt aangegeven. Bij " [bedrijf 5] " werd een kast op 22 juli 2011 in rekening gebracht, met een btw-bedrag van € 34,01. Terwijl in de aangifte over het derde kwartaal bij de voorbelasting € 153 wordt aangegeven. Andere facturen hebben we niet aangetroffen.
5.
Een geschrift zijnde aan ambtsedige verklaring d.d. 13 mei 2014, van [verbalisant] , werkzaam bij de Belastingdienst, zakelijk weergegeven inhoudende (D-051, blz. 528):
De ondergetekende, [verbalisant] , als ambtenaar werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratie, verklaart dat zij in de door haar geraadpleegde systemen het volgende heeft waargenomen ten behoeve van [verdachte] , adres, plaats) burgerservicenummer [nummer] (hierna: de belastingplichtige):
X dat over de jaren 2011 (2x), 2012 de aangiften inkomstenbelasting betreffende voorgenoemde belastingplichtige elektronisch zijn binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst internetsite met gebruikmaking van de uitgereikte gebruikersnaam en het daaraan gekoppelde persoonlijke wachtwoord.
X dat de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 van de belastingplichtige op 28-03-2011 elektronisch is binnengekomen op de computersystemen van de Belastingdienst.
5.
Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 2 april 2015, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van de verbalisant (AH-010, blz. 127, 128):
Verdachte [verdachte] heeft in haar aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012
ten onrechte zelfstandigenaftrek opgevoerd. Op het moment dat zij een onderneming had
ingeschreven, heeft zij vermoedelijk niet voldaan aan het urencriterium om voor
zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen. Er werd vijf dagen een ruimte gehuurd en er
waren geen klanten.